ECLI:NL:GHSHE:2024:2261

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
20-002228-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van amfetamine en/of MDMA

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van twee feiten, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van amfetamine en/of MDMA. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam aan het licht na de ontdekking van een amfetaminelaboratorium op 10 juni 2017, waar de verdachte en medeverdachten bij betrokken waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten betrokken was bij de voorbereidingen voor de productie van synthetische drugs, waaronder het voorhanden hebben van chemicaliën en laboratoriumbenodigdheden. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en ontkent betrokkenheid, maar het hof acht de bewijsvoering overtuigend. De straf is mede gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002228-18
Uitspraak : 4 juli 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 21 juni 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-865065-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder de feiten 1 en 2 aan hem tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
Door de raadsman van de verdachte is integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , althans te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
  • zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
  • een (deel van een) loods, gelegen aan [adres 1] te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , (als opslagruimte voor chemicaliën en/of grondstoffen en/of als productieruimte) gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld, en/of
  • meerdere, althans een, onderde(e)l(en) van een productieopstelling voorhanden gehad, te weten: een kookopstelling en/of een destillatieopstelling en/of een of meerdere au bain-marie ketel(s) en/of een of meerdere dampafvoer(en) en/of een of meerdere gaswasser(s) en/of
  • (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder: jerrycans en/of (klemdeksel)vaten en/of verwarmingsdekens en/of lasdekens en/of gasflessen en/of gasbranders en/of maatbekers en/of
  • (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder: fosforzuur en/of formamide en/of caustic soda en/of zoutzuur en/of BMK en/of APAA en/of APAAN en/of
  • een of meerdere beschermingsmiddelen voorhanden heeft gehad, te weten: een of meerdere gasmasker(s) en/of een of meerdere onderde(e)l(en) van (een) gasmasker(s) en/of een of meerdere gasfilterbus(sen) en/of een of meerdere pa(a)r(en) (latex)handschoenen en/of een of meerdere fles(sen) met opdruk
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, maar met de rechtbank en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof acht de uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gebleken gedragingen van de verdachte – zoals hieronder uiteengezet onder het kopje ‘bewijsoverwegingen’ – onvoldoende voor een bewezenverklaring van het plegen dan wel medeplegen van het onder feit 1 aan hem tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 1 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , althans te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
  • een grote hoeveelheid laboratoriumbenodigdheden voorhanden gehad, waaronder: jerrycans en vaten en
  • grote hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder: fosforzuur en formamide
  • een of meerdere beschermingsmiddelen voorhanden gehad, te weten: gasmaskers en onderdelen van (een) gasmasker(s) en een gasfilterbus en (latex)handschoenen en flessen met opdruk bio-ethanol en een informatiedrager voorhanden gehad zijnde een Post-it papiertje met daarop het adres en telefoonnummer van een leverancier van jerrycans.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen [1]
Bevindingen
Op 10 juni 2017 is door de politie in een gedeelte van een loods gelegen op het terrein aan [adres 1] te [plaats 1] een in werking zijnd amfetaminelaboratorium (hierna: amfetaminelab) aangetroffen. In voornoemd laboratorium zijn onder andere een grote hoeveelheid chemicaliën en een groot aantal voorwerpen aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij de productie van amfetamine. Op 10 juni 2017 werd door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) het amfetaminelab ontmanteld. Het LFO heeft vastgesteld dat de in de loods aangetroffen en beschreven ruimten in zijn geheel in gebruik waren voor de zeer grootschalige vervaardiging van amfetamine vanuit BMK. [2] Door het LFO zijn monsters genomen en naar het NFI gestuurd. [3] [4] Het NFI heeft vastgesteld dat de monsters amfetamine, BMK, APAA en APAAN in een sterk zuur bevatten. [5]
Aan de verdachte is onder feit 2 tenlastegelegd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan het (mede)plegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van amfetamine en/of MDMA.
Het hof leidt uit de processtukken in het dossier, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen, alsmede uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het navolgende af.
Bij observaties van medeverdachte [medeverdachte 1] is waargenomen dat hij verschillende malen, al dan niet voor of nadat hij met een witte Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 1] goederen heeft geladen of afgeleverd op het perceel van [adres 1] te [plaats 1] [6] , bezoeken heeft gebracht aan het bedrijf van de verdachte genaamd [bedrijf 1] , gevestigd aan [adres 2] [7] .
Op 8 juni 2017 [8] wordt waargenomen dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de ochtend het bedrijf van de verdachte bezoekt. In de loop van de ochtend rijdt medeverdachte [medeverdachte 1] met de Mercedes Sprinter naar Beverwijk, alwaar de Mercedes Sprinter wordt geladen met een houten pallet met daarop een groot aantal doorzichtige jerrycans gevuld met een doorzichtige vloeistof. [medeverdachte 1] rijdt vervolgens met de Mercedes Sprinter naar Eindhoven. Vanuit Eindhoven vertrekt [medeverdachte 1] met de Mercedes Sprinter, met voor zich een Volvo met kenteken [kenteken 2] , welke op naam staat van de verdachte [9] , en achter zich een Volvo met kenteken [kenteken 3] , welke op naam staat van [betrokkene] [10] , de ex-partner van de verdachte. Waargenomen wordt dat [medeverdachte 1] omstreeks 16.00 uur het perceel van [adres 1] te [plaats 1] op rijdt en aldaar de Sprinter uitlaadt. Voorts wordt de Volvo met kenteken [kenteken 2] om 16.40 uur waargenomen op ongeveer 100 meter afstand van [adres 1] te [plaats 1] . [11] De verdachte wordt herkend als zijnde de bestuurder van deze Volvo. [12]
Blijkens de bakengegevens [13] vertrekt de Mercedes Sprinter op 8 juni 2017 om 16.54 uur vanaf [adres 1] te [plaats 1] en wordt deze om 17.30 uur geparkeerd op [adres 3] , de straat alwaar de verdachte woonachtig is.
Op 9 juni 2017 vertrekt de Mercedes Sprinter blijkens de bakengegevens om 06.36 uur vanaf [adres 3] en rijdt deze over de A2 in westelijke richting. Om 08.06 uur rijdt de Mercedes Sprinter op de [straat] te Beverwijk. Vervolgens rijdt de Mercedes Sprinter via de A22 in zuidelijke richting, waarna de Mercedes Sprinter om 09.56 uur aankomt op [adres 2] . [14] Door het observatieteam wordt waargenomen dat om 12.14 uur de Volvo met kenteken [kenteken 2] parkeert bij [adres 2] , waarna de Mercedes Sprinter en de Volvo om 13.04 uur beide vertrekken. Medeverdachte [medeverdachte 1] werd hierbij herkend als zijnde de bestuurder van de Mercedes Sprinter. Om 13.42 uur wordt waargenomen dat de Mercedes Sprinter het terrein aan [adres 1] te [plaats 1] op rijdt. [15]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van de verdachte blijkt dat de telefoon van de verdachte in de nacht van 7 op 8 juni 2017, om 00.44 uur, de zendmastlocatie [adres 4] te [plaats 3] heeft aangestraald. Deze mastlocatie bevindt zich in de omgeving van [adres 1] te [plaats 1] . [16]
Die nacht zijn door het observatieteam activiteiten waargenomen in de loods te [plaats 1] . [17]
Op 10 juni 2017 omstreeks 08.51 uur wordt medeverdachte [medeverdachte 1] gebeld door telefoonnummer [telefoonnummer 1] , welk nummer in gebruik is bij [betrokkene] [18] , de ex-partner van de verdachte. Voornoemd nummer wordt op het moment van het gesprek met medeverdachte [medeverdachte 1] op 10 juni 2017 omstreeks 08.51 uur gebruikt door een manspersoon. In het gesprek wordt door [medeverdachte 1] medegedeeld dat ‘ze’ bij de buren waren. [medeverdachte 1] kwam aangereden en toen gingen ‘ze’ weg bij de buurman. [medeverdachte 1] zegt tegen zijn gesprekspartner: ‘Laat maar even weten wat we doen maat’ en ‘Ja zeg jij het maar maat. Ik neem geen besluit’. [19]
In de ochtend van 10 juni 2017 is bij het onderzoeksteam bekend geworden dat de camera, welke zicht had op het perceel aan [adres 1] te [plaats 1] , ontdekt was door een omwonende. [20] De politie heeft vervolgens omstreeks 13.50 uur de loods op het terrein aan [adres 1] te [plaats 1] betreden, waarbij het amfetaminelab werd aangetroffen. [21]
In het amfetaminelab werd een rijbewijs aangetroffen op naam van medeverdachte
[medeverdachte 2] . [22] Middels de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden bleek dat medeverdachte [medeverdachte 2] zich op het moment van aantreffen van zijn rijbewijs in het amfetaminelab bevond op het adres [adres 3] , zijnde het woonadres van de verdachte.
Na het binnentreden van de woning van de verdachte ter aanhouding, werden in de achtertuin (onderdelen van) gasmaskers, een gasfilterbus, meerdere (latex)handschoenen en twee brillen aangetroffen. Dergelijke goederen kunnen dienen ter bescherming bij de productie van synthetische drugs. [23] Voorts werden in de tuin kledingstukken aangetroffen, waarvan een geur af kwam die ambtshalve werd herkend als de geur die vrijkomt bij de productie van synthetische drugs. [24]
Tevens werden in de achtertuin van de verdachte twee flessen Bio-Ethanol aangetroffen. Het etiket op die flessen kwam overeen met het etiket op de flessen Bio-Ethanol welke zijn aangetroffen in het amfetaminelab te [plaats 1] . [25] In de kofferbak van de Volvo met kenteken [kenteken 2] , welke op naam staat van de verdachte, werd een kartonnen verpakking aangetroffen met daarop de afbeelding van een steekwagen. De afbeelding van de steekwagen op de verpakking komt overeen met de steekwagens welke in het amfetaminelab zijn aangetroffen. [26]
Zowel de verdachte [27] als medeverdachten [medeverdachte 2] [28] en [medeverdachte 3] [29] zijn vervolgens in de woning van de verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Na zijn aanhouding werd bij de verdachte een Post-it briefje aangetroffen met daarop de tekst: ‘ [adres 5] [telefoonnummer 2] ’. Door de politie is onderzoek gedaan naar het op het briefje vermelde telefoonnummer. Uit dat onderzoek is gebleken dat op ‘ [website] ’ meerdere advertenties stonden welke zijn gekoppeld aan dit telefoonnummer. In deze advertenties werden jerrycans te koop aangeboden. [30]
Voorts werd in het navigatiesysteem van de Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 1]
– die door medeverdachte [medeverdachte 1] werd gebruikt voor het vervoeren van goederen, waaronder jerrycans gevuld met een doorzichtige vloeistof – bij de recente bestemmingen het adres [adres 5] , aangetroffen. [31]
Nu de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, naar het oordeel van het hof op zichzelf genomen redengevend zijn voor het bewijs van betrokkenheid van de verdachte bij het onder feit 2 tenlastegelegde, mag van de verdachte verlangd worden dat hij een die redengevendheid ontzenuwende verklaring geeft.
Verdachtes verklaring
De verdachte heeft zich bij gelegenheid van zijn verhoren door de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Op 15 november 2017 heeft de verdachte ten overstaan van de
rechter-commissaris verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de productie van synthetische drugs. Medeverdachte [medeverdachte 1] is een vriend van hem, die wel eens bij hem thuis en bij zijn bedrijf [bedrijf 1] komt.
Hij is nog nooit in [plaats 1] , en dus ook niet in de omgeving van het drugslab, geweest. Hij leent zijn auto wel eens uit en zijn telefoon ligt dan ook wel eens in zijn auto. Aan wie hij zijn auto uitleent, wil de verdachte niet verklaren.
Op 8 juni 2017 heeft hij zijn auto uitgeleend aan [medeverdachte 1] en vervolgens heeft hij [medeverdachte 1] afgezet bij de Mercedes Sprinter, waarna hij samen met zijn ex-partner
[betrokkene] – ieder met hun eigen auto – naar de Intratuin in Weert is gegaan. Ook is hij die dag nog bij een autodemontage geweest – hij weet niet meer waar – en bij een autohandelaar in [plaats 3] .
Hij is niet degene geweest die op 10 juni 2017 een telefoongesprek heeft gevoerd met medeverdachte [medeverdachte 1] .
Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij niet weet hoe de spullen die in verband kunnen worden gebracht met de productie van synthetische drugs in zijn tuin terecht zijn gekomen. Zijn tuinpoort staat altijd open en kan niet op slot. Ook weet hij niet hoe lang medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 3] – zijnde zijn neefje, die een sleutel van zijn woning had – al in zijn woning waren; zij waren er al toen hij zelf thuis kwam. De kartonnen verpakking van een steekwagen heeft hij niet in zijn auto zien liggen. Hij heeft zelf geen steekwagen gekocht.
Het in zijn fouillering aangetroffen briefje heeft hij gevonden in de wachtruimte van zijn bedrijf. Hij heeft het briefje bij zich gestoken, omdat het van een klant of personeelslid kon zijn. Hij denkt dat hij het briefje in de dagen voorafgaand aan zijn aanhouding heeft gevonden. De gegevens op het briefje zeggen hem niets.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte zijn verklaring, zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, herhaald. Zijn Volvo met daarin zijn telefoon leende hij uit aan medeverdachte [medeverdachte 1] .
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet degene is geweest die op 10 juni 2017 met telefoonnummer [telefoonnummer 1] een telefoongesprek heeft gevoerd met medeverdachte [medeverdachte 1] .
Het briefje met daarop een adres en een telefoonnummer heeft hij vlak voor zijn aanhouding gevonden in de wachtruimte van zijn bedrijf.
Medeverdachte [medeverdachte 1] kwam regelmatig langs bij zijn bedrijf. Hij kwam dan koffie drinken en heeft het personeel ook wel eens gevraagd om zijn bus na te kijken.
Met betrekking tot de spullen welke in zijn tuin zijn aangetroffen, heeft de verdachte verklaard dat hij niet wist dat die spullen daar lagen en dat medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de spullen daar neer heeft gelegd buiten verdachtes weten om.
Bewijsoverweging
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is, anders dan de verdediging maar met de advocaat-generaal, van oordeel dat het de verdachte is geweest die op 10 juni 2017 met telefoonnummer [telefoonnummer 1] contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte 1] .
Voornoemd telefoonnummer is in gebruik bij de ex-partner van de verdachte, [betrokkene] . Uit de getapte telefoongesprekken blijkt dat er regelmatig telefonisch contact is tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [betrokkene] . Voorts is uit de getapte gesprekken af te leiden dat [betrokkene] en [medeverdachte 1] regelmatig telefonisch contact met elkaar opnemen om zo in contact te komen met de verdachte.
Op 25 april 2017 te 13.59 uur belt [betrokkene] medeverdachte [medeverdachte 1] . In het gesprek geeft [medeverdachte 1] aan dat hij ‘hem’ even zal geven, waarna [medeverdachte 1] de naam ‘ [voornaam verdachte] ’ roept. Om 15.59 uur belt [betrokkene] naar [medeverdachte 1] . De telefoon van [medeverdachte 1] wordt door een andere man dan [medeverdachte 1] opgenomen. [betrokkene] geeft aan dat zij hem wilde vragen of hij ‘ [naam 1] ’ (fonetisch) op wilde halen. De dochter van [betrokkene] en de verdachte is genaamd ‘ [naam 2] ’.
Op 2 mei 2017 belt [medeverdachte 1] het telefoonnummer van [betrokkene] . [medeverdachte 1] geeft aan dat hij ‘hem’ zal geven, waarop [betrokkene] een andere man aan de telefoon krijgt die zij ‘schat’ noemt. [betrokkene] geeft aan dat zij eten voor hem zal maken en de kinderen ook moeten eten.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die op 10 juni 2017 te 08.51 uur met het telefoonnummer van zijn ex-partner [betrokkene] een telefoongesprek heeft gevoerd met medeverdachte [medeverdachte 1] . Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft eerder die ochtend, om 07.43 uur, getracht [betrokkene] te bellen, maar het gesprek werd niet beantwoord. Vervolgens heeft hij om 07.44 uur het telefoonnummer dat in gebruik is bij de verdachte gebeld, maar ook die oproep werd niet beantwoord. Om 08.50 uur belt [medeverdachte 1] nogmaals naar [betrokkene] , maar krijgt hij wederom geen gehoor. Eén minuut later, om 08.51 uur, wordt [medeverdachte 1] vervolgens door het telefoonnummer van [betrokkene] gebeld door een manspersoon. Het gesprek dat op dat moment wordt gevoerd, kan naar het oordeel van het hof gelinkt worden aan hetgeen zich op dat moment afspeelde op de locatie van het amfetaminelab in [plaats 1] . Die ochtend is bij het onderzoeksteam immers bekend geworden dat de camera, welke zicht had op [adres 1] te [plaats 1] , was ontdekt door een buurtbewoner. Voorts is naar het oordeel van het hof uit het tapgesprek af te leiden dat de verdachte een belangrijkere rol (op afstand) had dan uitvoerder medeverdachte [medeverdachte 1] , die aan de verdachte vraagt wat ze gaan doen en aangeeft zelf geen besluit te nemen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft eerst ter terechtzitting d.d. 22 mei 2018 verklaard dat hij op de dag van zijn arrestatie – zijnde 10 juni 2017 – bij medeverdachte [medeverdachte 4] (de eigenaar van de loods waar het amfetaminelab is aangetroffen) is geweest, dat hij toen een vuilniszak heeft meegekregen, maar deze in plaats van naar de stort te brengen in de tuin van zijn
ex-zwager – zijnde de verdachte – heeft achtergelaten. De dag van zijn arrestatie is hij in het huis van zijn ex-zwager geweest en heeft hij binnen gezocht naar de zak en hij heeft de zak opengemaakt. Deze verklaring is afgelegd in een stadium dat het dossier al geruime tijd compleet was en ter beschikking stond van medeverdachte [medeverdachte 2] , hetgeen hem de gelegenheid heeft gegeven om zijn verklaring af te stemmen op de inhoud van het dossier. Dit doet naar het oordeel van het hof afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring. Het hof constateert bovendien dat deze verklaring niet rijmt met de feitelijke situatie in de tuin behorende bij de woning van de verdachte. De spullen in de tuin zijn niet in een vuilniszak aangetroffen en ook niet binnen in het huis in een vuilniszak, maar los liggend in de tuin. Van een vuilniszak wordt in het proces-verbaal van bevindingen van de politie niet gerept en op de foto’s is daar evenmin iets van waar te nemen. Om deze redenen schuift het hof deze verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] als ongeloofwaardig terzijde. Gezien de wijze waarop de spullen zich in de tuin van de verdachte bevonden, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte hiervan kennis heeft gehad, nog los van het feit dat het om zijn tuin ging.
Met betrekking tot verdachtes verklaring dat hij op 8 juni 2017 met zijn ex-partner (kennelijk in twee auto’s) naar de Intratuin is gereden en dat hij nog nooit in [plaats 1] is geweest, overweegt het hof dat vast is gesteld dat de verdachte als bestuurder van zijn Volvo op 100 meter afstand van het lab aan [adres 1] te [plaats 1] is geïdentificeerd door het observatieteam. Daarnaast is door het observatieteam vastgesteld dat de Mercedes Sprinter met medeverdachte [medeverdachte 1] voorafgegaan door de Volvo van de verdachte, vanaf [adres 2] vertrekt op 8 juni 2017. De verdachte heeft erkend die dag in de Volvo te hebben gereden maar onderweg te zijn geweest naar de Intratuin. Gelet op de plaats waar verdachte is gezien in de auto acht het hof verdachtes verklaring dat hij (enkel) naar de Intratuin ging ongeloofwaardig en schuift het hof de verklaring op dat punt terzijde.
Over de telefoon van de verdachte die hij in zijn auto had laten liggen, die hij aan medeverdachte [medeverdachte 1] had uitgeleend, overweegt het hof dat ook op dit punt het hof verdachtes verklaring terzijde schuift. De verdachte heeft eerst op 15 november 2017 bij de rechter-commissaris verklaard zoals later door hem volgehouden dat hij zijn auto wel uitleende aan medeverdachte [medeverdachte 1] en dat zijn telefoon daar ook wel in zal hebben gelegen. De verdachte heeft niet verklaard dat hij zijn auto met daarin zijn telefoon ook in de nacht van 7 op 8 juni 2017 aan medeverdachte [medeverdachte 1] heeft uitgeleend. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de auto van verdachte weleens leende omdat hij met zijn Mercedes bus niet overal kan komen. Ook hij heeft niet verklaard dat hij de auto van de verdachte in de nacht van 7 op 8 juni 2017 van de verdachte heeft geleend. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] leidt het hof af dat medeverdachte [medeverdachte 1] de auto van de verdachte leende als hij naar een andere bestemming ging dan het amfetaminelab, aangezien medeverdachte [medeverdachte 1] vaker is gezien terwijl hij met de Mercedes bus naar het amfetaminelab reed dan wel daarvandaan kwam rijden met de Mercedes bus. Aangezien de verdachte, ook niet desgevraagd, een andere naam heeft genoemd van iemand die zijn auto heeft geleend, kan het niet anders zijn dan dat hij het zelf was die in de nacht van 7 op 8 juni 2017 in het bezit van zijn auto en zijn telefoon, die in de omgeving van het amfetaminelab uitpeilde, was.
Verdachtes verklaring over het briefje met adres en telefoonnummer van een leverancier van onder andere jerrycans zoals die ook in het amfetaminelab zijn aangetroffen en welk adres ook in de navigatie van de Mercedes Sprinter van medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen, acht het hof zeer onwaarschijnlijk en schuift het hof daarom eveneens terzijde. De verdachte heeft verklaard dat hij dit briefje in de wachtruimte van zijn bedrijf heeft aangetroffen en in zijn zak heeft gestoken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat hij niet wist van wie het briefje was, maar het desondanks in zijn zak te hebben gestoken ten behoeve van degene die het kwijt was. Deze handelwijze acht het hof hoogst onwaarschijnlijk, nu het niet is voor te stellen dat iemand een briefje met een adres en telefoonnummer voor een onbekende verliezer van dat briefje, die ook geen idee heeft dat de verdachte dat briefje in zijn zak heeft, zou houden. Veeleer acht het hof aannemelijk dat het briefje van de verdachte zelf was dan wel aan hem was gegeven omdat hij belang hechtte aan de gegevens die op het briefje waren genoteerd.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen de spullen welke in zijn tuin zijn aangetroffen, alsmede het post-it briefje met daarop het adres en telefoonnummer van een leverancier van jerrycans, voorhanden heeft gehad. Op grond van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte ook wist dat de voorwerpen en stoffen bestemd zijn/gebruikt worden voor/bij de productie van synthetische drugs.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben die kunnen worden gebruikt voor/bij de productie van synthetische drugs. Niet alleen het produceren van synthetische drugs, maar ook het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie daarvan zijn ernstige strafbare feiten. De productie van en de handel in synthetische drugs heeft allerlei maatschappelijk ongewenste effecten tot gevolg en gaat niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van synthetische drugs de volksgezondheid kan schaden.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij hieraan met zijn handelen heeft bijgedragen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
24 april 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband verklaard dat hij werkzaam is als [functie] bij [bedrijf 2] en dat hij twee kinderen heeft, waarvoor de verdachte en zijn ex-partner de gedeelde zorg dragen.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep evenwel nog het volgende.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 4 juli 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof van heden, op 4 juli 2024 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep is hierdoor met vier jaren overschreden.
Het hof zal deze aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met drie maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof komt tot een hogere straf dan door de
advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof van oordeel is dat de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 4 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.M.G. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, onderzoek OBRAA17205-Sukida, gesloten d.d. 16 augustus 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1178
2.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek [adres 1] te [plaats 1] d.d. 11 juni 2017, pagina 760-762 van het einddossier.
3.Overzichtslijst in beslag genomen sporen LFO, pagina 802 tot en met 804 van het einddossier.
4.Aanvraag onderzoek Nederlands forensisch instituut d.d. 12 juni 2017, pagina 798 tot en met 799 van het einddossier.
5.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) betreffende identificatie van drugs en drugsprecursoren d.d. 13 juni 2017, pagina 800 en 801 van het einddossier.
6.Het proces-verbaal van observatie d.d. 15 mei 2017 2017, pagina 618-628 van het einddossier
7.Het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 21 april 2017, pagina 629 van het einddossier.
8.Het proces-verbaal van observatie d.d. 20 juni 2017, pagina 687-689 van het einddossier.
9.Het proces-verbaal van verdenking d.d. 20 juni 2017, pagina 144 van het einddossier.
10.Het proces-verbaal van verdenking d.d. 20 juni 2017, pagina 144 van het einddossier.
11.Het proces-verbaal onderzoekswensen d.d. 9 november 2017.
12.Het proces-verbaal van observatie d.d. 20 juni 2017, pagina 689.
13.Het proces-verbaal van onderzoek baken gegevens d.d. 20 juni 2017, pagina 707 van het einddossier.
14.Het proces-verbaal van onderzoek baken gegevens d.d. 20 juni 2017, pagina 707 van het einddossier.
15.Het proces-verbaal van observatie d.d. 9 juni 2017, pagina 711 van het einddossier.
16.Het algemeen proces-verbaal d.d. 28 juli en 16 augustus 2017, pagina 589 van het einddossier.
17.Het proces-verbaal van observatie d.d. 9 juni 2017, pagina 683-686 van het einddossier.
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene] d.d. 5 juli 2017, pagina 389 van het einddossier.
19.Het verslag van het telefoongesprek d.d. 10 juni 2017 te 8:51:33 uur, pagina 717 en 718 van het einddossier.
20.Het algemeen proces-verbaal d.d. 28 juli en 16 augustus 2017, pagina 595 van het einddossier.
21.Het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 11 juni 2017, dossierpagina 758 en 759 van het einddossier.
22.Het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 11 juni 2017, dossierpagina 758 en 759 van het einddossier.
23.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2017, pagina 930 en 931 van het einddossier.
24.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2017, pagina 891 van het einddossier.
25.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2017, pagina 932 van het einddossier.
26.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2017, pagina 933 en 934 van het einddossier.
27.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 10 juni 2017, pagina 883-885 van het einddossier.
28.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 10 juni 2017, pagina 889 van het einddossier.
29.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 10 juni 2017, pagina 886-888 van het einddossier.
30.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2017, pagina 915 van het einddossier.
31.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2017, pagina 913 en 914 van het einddossier.