ECLI:NL:GHSHE:2024:2255

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
200.337.263_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over het hoofdverblijf en de zorgregeling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 30 oktober 2023 aangevochten, waarin werd bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader hebben. De moeder verzoekt het hof om het hoofdverblijf bij haar vast te stellen en een zorgregeling te bepalen die meer contact met de kinderen mogelijk maakt. De vader, verweerder, verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om afwijzing van het beroep van de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2024 zijn beide partijen, hun advocaten, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De kinderen hebben ook hun mening kenbaar gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen al meer dan een jaar bij de vader verblijven en dat zij zich goed ontwikkelen in zijn zorg. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat het in het belang van de kinderen is om bij de vader te blijven wonen, gezien hun huidige situatie en de hulpverlening die daar is ingezet.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de vader zorgvuldig afgewogen. De moeder stelt dat de kinderen bij haar moeten wonen, omdat zij hen stabiliteit en zorg kan bieden. De vader betwist dit en wijst op de positieve ontwikkeling van de kinderen in zijn zorg. Het hof concludeert dat het in het belang van de kinderen is om hun hoofdverblijf bij de vader te handhaven en dat de huidige zorgregeling niet gewijzigd hoeft te worden. De verzoeken van de moeder worden afgewezen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 juli 2024
Zaaknummer: 200.337.263/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/407076 / FA RK 23-1062
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.M.M. van Tilborg.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
-
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Als informant wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling), locatie [locatie] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats]
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het vaststellen van een zorgregeling tussen de vader of de moeder en de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 januari 2024 en zoals nader gespecificeerd bij brief van 10 mei 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder te bepalen en te bepalen dat de vader en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende drie weekenden per maand van vrijdag na school tot zondag 20:00 uur en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de vader de minderjarigen op vrijdag na school bij de moeder ophaalt en op zondagavond om 20:00 uur bij de moeder thuisbrengt. Subsidiair verzoekt zij te bepalen dat zij en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende drie weekenden per maand van vrijdag na school tot zondag 18:00 uur en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de vader de minderjarigen op vrijdag na school naar de moeder zal brengen en op zondagavond om 18:00 uur bij de moeder zal ophalen. Ten slotte verzoekt de moeder, aanvullend, dat de raad onderzoek zal doen naar welk hoofdverblijf en welke zorg- en contactregeling het meest aan de belangen van de minderjarigen tegemoet komt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 april 2024, heeft de vader verzocht – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – het beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van de moeder in de gemaakte proceskosten in beide instanties, althans om een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de advocaat van de moeder;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hier elk gebruik van gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie zijn ingekomen op 7 mei 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brieven zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de advocaat van de moeder van 22 februari 2024;
  • het V6-formulier met producties van de advocaat van de moeder van 23 februari 2024;
  • de brief met producties van de advocaat van de moeder van 29 april 2024;
  • de e-mail met producties van de advocaat van de moeder van 10 mei 2024;
  • de e-mail met productie van de advocaat van de moeder van 14 mei 2024.
2.4.1.
Het hof heeft vastgesteld dat het V6-formulier met bijlage van de moeder van 21 mei 2024 niet tijdig voorafgaande aan de mondelinge behandeling is ingediend en heeft dit stuk wegens strijd met de goede procesorde geweigerd.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie hebben partijen samen de zorg gehad voor [minderjarige 1] die is geboren uit een eerdere relatie van de moeder. De biologische vader van [minderjarige 1] is niet in beeld.
Uit de relatie van partijen is [minderjarige 2] geboren.
De vader heeft de kinderen erkend en partijen oefenen samen het gezag over hen uit.
3.2.
De kinderen verbleven eerst bij de moeder en verblijven sinds februari 2023 bij de vader.
3.3.
Bij vonnis in kort geding van 16 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter besloten de vader voorlopige toestemming te geven voor inschrijving van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zijn adres en voor hun inschrijving op respectievelijk basisschool [school 1] en SBO [school 2] . Verder heeft de rechter bepaald dat de moeder en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende één weekend per veertien dagen, van vrijdag na school tot zondag 18:00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag naar de moeder brengt en op zondag weer ophaalt. Deze regeling geldt totdat in de bodemprocedure definitief wordt beslist. De rechter heeft de raad verzocht om onderzoek te doen en advies uit te brengen over het hoofdverblijf, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en eventuele overige zaken die de raad van belang acht.
3.4.
Bij beschikking van 30 januari 2024 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank: - bepaald dat de kinderen het hoofdverblijf bij de vader hebben,
- een zorgregeling vastgesteld waarbij de moeder en de kinderen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar één keer per twee weken van vrijdag na school tot zondag 18:00 uur en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de vader de kinderen op vrijdag naar de moeder zal brengen en op zondag bij de moeder zal ophalen en
- vervangende toestemming verleend voor het inschrijven van [minderjarige 1] op (de middelbare) school, het inschrijven van beide kinderen bij de tandarts, de huisarts en op de zorgpolis van de vader.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. Het is in het belang van de kinderen dat het hoofdverblijf bij haar zal worden bepaald. De raad was in zijn eerdere onderzoek van mening dat teruggaan naar de basis in het belang is van de kinderen. De stem van de kinderen dat zij bij de vader willen blijven, is in het onderzoek meegenomen maar is niet doorslaggevend geweest. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank wel een meerwaarde heeft toegekend aan de mening van de kinderen. De twee kindgesprekken zijn onbetrouwbaar en er zijn woorden van de vader in de monden van de kinderen gelegd. Daarentegen is het raadsonderzoek een gedegen onderzoek dat correct is uitgevoerd. Het advies van de raad om het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder te bepalen had dan ook door de rechtbank gevolgd moeten worden. Dat de klachten van de vader ten aanzien van het rapport deels gegrond zijn verklaard, maakt dit niet anders. Deze zien immers slechts op de onderbouwing en niet op de conclusie. Verder heeft de moeder tot aan februari 2023 voor de kinderen gezorgd en zij hebben daar hun vertrouwde omgeving opgebouwd. De kinderen zijn in februari 2023 naar de vader gegaan vanwege een escalatie tussen haar en haar inmiddels ex-partner. Het is altijd de insteek geweest om de kinderen slechts tijdelijk bij de vader te laten verblijven. De woning van de moeder is inmiddels helemaal op orde en de verstandhouding tussen haar en haar ex-partner, de vader van [minderjarige 3] , is goed. De moeder zorgt op dit moment veel voor [minderjarige 3] en kan de zorg ook voor drie kinderen alleen aan. Daarnaast krijgt zij hulpverlening van het [instantie] . Ze is in staat om de kinderen stabiliteit, rust, liefde en voldoende zorg te bieden en hen te voorzien in hetgeen zij nodig hebben. Nu het hoofdverblijf bij de vader is bepaald is de situatie tussen de ouders alleen maar slechter geworden en worden er beslissingen genomen zonder medeweten of akkoord van de moeder. De kinderen zitten meer klem dan tevoren en het gaat niet goed met hen. Ze hebben moeite met het wennen aan de nieuwe omgeving. In [plaats] hadden zij vrienden en een netwerk. Indien het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader wordt bekrachtigd, is het in het belang van de kinderen dat zij hun (half)broertje in ieder geval drie weekenden per maand kunnen zien. Deze regeling is ook door de raad geadviseerd. Met de huidige contactregeling is de ouderrol van de moeder heel klein. Daarnaast mist zij de kinderen en geven zij ook aan haar vaker te willen zien. Ook missen de broers elkaar. Alvorens het hof een beslissing neemt, moet door de raad een nieuwe belangenafweging in een raadsrapport worden gemaakt.
3.8.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De vader merkt voorafgaand op dat het de taak is van de (advocaat van de) moeder om een duidelijk en helder beroepschrift in te dienen zodat de wederpartij in staat wordt gesteld om deugdelijk verweer te voeren. Hij wordt daar nu in beperkt vanwege de onduidelijke structuur en inhoud van het beroepschrift.
Ten aanzien van het raadsrapport wijst de vader er op dat daarin naar de mening van de klachtencommissie de afwegingen en een duidelijke en consistente onderbouwing van het advies van de raad ontbreken, vooral waar het advies betrekking heeft op het hoofdverblijf van de kinderen. De moeder kan zich naar de mening van de vader dan ook niet meer beroepen op de inhoud van het rapport op dit onderdeel.
De vader betwist dat de moeder de zorg voor drie kinderen kan dragen, daar waar zij in het verleden altijd de ondersteuning van een partner had. De kinderen hebben geen moeite met het wennen aan de nieuwe omgeving. Van een nieuwe omgeving kan overigens niet gesproken worden nu de kinderen elk weekend, vrije dag, vakantie en de hele corona lockdown periode bij de vader in die omgeving waren. Bovendien hebben zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] vriendjes op school gemaakt. Het netwerk waar de moeder het over heeft, was voor [minderjarige 2] in [plaats] , terwijl de moeder inmiddels in [plaats] woont. Met de vrienden uit zijn voormalige netwerk heeft [minderjarige 2] nog steeds contact en spreekt hij af en toe af. [minderjarige 1] ’s netwerk bij de moeder bestond uit vrienden van de lagere school. Hij zit inmiddels op het voortgezet onderwijs en heeft daar nieuwe vrienden gemaakt.
Ten aanzien van hetgeen de moeder heeft aangevoerd over de zorgregeling het volgende. De klachtencommissie heeft zich niet alleen uitgesproken over het advies van de raad ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, maar over het gehele advies, dus ook over het advies inzake de zorgregeling. Wederom kan de moeder zich niet beroepen op het advies van de raad. Bovendien is de vader (financieel) verantwoordelijk voor het vervoer. Hij moet nu al acht keer per maand op en neer rijden. Bij toewijzing van de voorgestelde regeling zou dit twaalf keer worden. Daarnaast is er meer dan één keer per maand contact tussen beide kinderen en [minderjarige 3] . Ten slotte zien de gegrond verklaarde klachten van de vader alleen op de onderbouwing in het raadsrapport. De rest van de inhoud en het feitencomplex blijven staan en op basis daarvan kan het hof een eigen conclusie trekken. Een nieuw raadsonderzoek is dan ook niet nodig en zou alleen maar onnodig de kinderen belasten.
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd. Er is weinig zicht op de situatie bij de moeder en inmiddels zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al veertien maanden bij de vader. Zij verklaren telkens bij de vader te willen blijven. De raad is van mening dat het het beste is voor de kinderen als zij hun hoofdverblijf bij de vader blijven houden. Het is begrijpelijk dat dit advies voor de moeder moeilijk te bevatten is. Op basis van het eerdere raadsrapport kan ten aanzien van het hoofdverblijf beide kanten op worden geredeneerd, vandaar dat de klachtencommissie de klachten van de vader deels gegrond heeft verklaard. Een aanvullend raadsonderzoek en de aanhouding van de zaak als gevolg daarvan levert een hoop spanningen op voor de kinderen. Bovendien ligt er een heel uitgebreid rapport en zijn alleen de klachten ten aanzien van de onderbouwing van het eerder gegeven advies gegrond verklaard.
3.10.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende verklaard. De kinderen hebben inmiddels een sociaal netwerk opgebouwd in hun woonomgeving bij de vader en doen het goed op school. Ze voelen zich prettig bij de vader. Er is hulpverlening opgestart voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] en met de vader wordt gewerkt aan opvoedondersteuning. De kinderen krijgen elk een individuele begeleider waar zij mee kunnen praten. Ze hebben veel last van de procedure tussen de ouders en het hoger beroep in het bijzonder. Het contact vanuit de GI met de vader verloopt beter dan het contact met de moeder. Ten tijde van de mondelinge behandeling is het de GI pas recent gelukt om een eerste keer contact met de moeder te krijgen. Het is belangrijk dat er zicht komt op de opvoedsituatie bij de moeder. Vanwege problemen met de financiering is er nog geen hulpverlening voor de moeder van de grond gekomen.
Het hof overweegt als volgt.
Hoofdverblijfplaats
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.2.
Het hof is op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij hun hoofdverblijf bij de vader hebben. Het hof voegt hier aan toe dat de kinderen inmiddels al ruim een jaar bij de vader verblijven. Ze hebben in de omgeving van de vader hun school(vriendjes) en ook is in die omgeving hulpverlening voor zowel de kinderen als de vader ingezet. Het is nog niet gelukt om hulpverlening voor de moeder op te starten waardoor er nog geen zicht is op haar thuissituatie.
Voorts hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitdrukkelijk aan het hof kenbaar gemaakt dat zij bij de vader willen blijven wonen. Ze ontwikkelen zich naar omstandigheden goed. Tijdens de mondeling behandeling is gebleken dat de kinderen zich bovenal prettig voelen bij de vader. Het is in het belang van de kinderen dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader behouden. Het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats bij haar vast te stellen zal worden afgewezen.
Het is voorstelbaar dat gelet op het raadsrapport van 24 augustus 2023, de nadien doorlopen klachtenprocedure en de uitkomst daarvan verwarring is ontstaan bij de moeder. De klachten van de vader zijn grotendeels gegrond verklaard omdat de inhoud van het rapport naar het oordeel van de klachtencommissie niet te rijmen is met het gegeven advies. Dat neemt niet weg dat het feitencomplex en de omstandigheden die in het rapport worden genoemd nog onverkort gelden. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op basis van het rapport terechte conclusies heeft getrokken en onderschrijft deze conclusies. Het hof is van oordeel dat een hernieuwd of aanvullend raadsonderzoek niet tot een andere conclusie zal leiden en slechts meer spanningen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met zich brengt.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om deze beslissing te kunnen nemen en wijst het verzoek van de moeder tot een aanvullend raadsonderzoek af.
Zorgregeling
3.12.1.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.12.2.
Voor wat betreft de zorgregeling overweegt het hof dat niet van een concrete aanleiding is gebleken om de huidige regeling te wijzigen. Gebleken is dat partijen al ruim een jaar uitvoering geven aan deze regeling en dat de regeling voor de kinderen naar wens verloopt. De kinderen zijn gebaat bij een vaste structuur en voorspelbaarheid. Ze krijgen elk een individuele begeleider waarmee zij kunnen praten en [minderjarige 1] is doorverwezen voor nadere diagnostiek. Voor de vader zal opvoedondersteuning worden ingezet. Het is in het belang van de kinderen dat de thans door de GI ingezette trajecten doorgang kunnen vinden en naar het oordeel van het hof zullen de trajecten het nodige van de kinderen en de vader gaan vragen. In hetgeen de moeder heeft aangevoerd en het voorgaande in aanmerking nemend ziet het hof geen reden om de huidige zorgregeling te wijzigen.
Vervangende toestemming
3.13.
Voor zover de moeder in haar beroepschrift grieven heeft gericht tegen de verleende vervangende toestemming voor het inschrijven van [minderjarige 1] op (de middelbare) school, het inschrijven van beide kinderen bij de tandarts, de huisarts en op de zorgpolis van de vader, heeft zij deze tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Deze grieven behoeven dan ook geen verdere bespreking.
Conclusie
3.14.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de verzoeken van de moeder afwijzen.
3.15.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen voormalige levensgezellen zijn. Het hof ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak van de hoofdregel af te wijken.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 oktober 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, G.M. Goes en M. Jonker en is op 11 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.