ECLI:NL:GHSHE:2024:2247

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
20-001764-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 23 juni 2023 was gewezen. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank had de inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Tevens was de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, maar dit was beperkt tot de beslissing over feit 5 en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 maart 2024 heeft de raadsman van de verdachte aangegeven dat hij een verzoek had ingediend tot intrekking van het hoger beroep voor zover het de bewezenverklaring van feit 5 betreft. Omdat deze akte nog niet bij het hof was ingekomen, heeft de raadsman verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Het hof heeft overwogen dat de verdachte de grieven in de hoofdzaak niet wenste te handhaven, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een ongeoorloofde beperking van het hoger beroep.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep, waarbij het hof zich baseerde op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. J.F. Dekking, met mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. T. van de Woestijne als raadsheren, en mr. E.F.G. Truijen als griffier.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001764-23
Uitspraak : 18 maart 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 juni 2023, parketnummer 02-309309-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-136362-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van:
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, in vereniging gepleegd’ (feit 1), in eendaadse samenloop gepleegd met;
  • ‘een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, in vereniging gepleegd’ (feit 2);
en
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (feit 3);
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (feit 4), en
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 5),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de onder parketnummer 02-136362-19 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Ten slotte heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij appelakte van 27 juni 2023 is namens de verdachte beperkt hoger beroep ingesteld tegen de eindbeslissing met betrekking tot feit 5 en tegen de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf onder parketnummer 02-136362-19. Daarmee is het namens de verdachte ingestelde hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot het onder feit 5 tenlastegelegde en de voornoemde toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep.
De raadsman heeft zich primair aangesloten bij de vordering van de advocaat-generaal. Subsidiair – indien het hof de verdachte wel ontvankelijk acht in het hoger beroep – heeft de raadsman verzocht om de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 02-136362-19 te verlengen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Namens de verdachte is op 27 juni 2023 hoger beroep ingesteld. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft een aanvang genomen door het uitroepen van de zaak op de terechtzitting van 4 maart 2024, op welke zitting de raadsman te kennen heeft gegeven dat hij diezelfde ochtend, voorafgaand aan de zitting, aan de griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek heeft gedaan tot het intrekken van het hoger beroep voor zover dat ziet op de bewezenverklaring van feit 5. Omdat de akte intrekking rechtsmiddel bij aanvang van de zitting nog niet bij het hof was binnengekomen, de raadsman die ook niet kon overhandigen aan het hof, heeft de raadsman ter terechtzitting verzocht om de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, nu de grieven tegen het vonnis waarvan beroep ten aanzien van het onder feit 5 bewezenverklaarde niet worden gehandhaafd. De raadsman wenst het hoger beroep met betrekking tot de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 02-136362-19 (de tul-beslissing) te handhaven.
Het hof overweegt als volgt.
Op het moment dat de zaak een aanvang had genomen door het uitroepen van de zaak was de vorenbedoelde akte intrekking rechtsmiddel nog niet bij het hof ingekomen. De gemachtigd raadsman heeft ter terechtzitting echter namens de verdachte kenbaar heeft gemaakt dat de verdachte de grieven in de hoofdzaak en ook het hoger beroep in de hoofdzaak niet wil handhaven. Een niet ontvankelijk verklaring van de verdachte ligt in de rede aldus de raadsman, die daar ook om heeft verzocht. Het hoger beroep strekt zich enkel uit tot de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, aldus de raadsman. Het hof is van oordeel dat door dit laatste sprake is van een ongeoorloofde beperking van het hoger beroep.
Het hof zal – gelet op het vorenstaande, het bepaalde in artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering en met inachtneming van het bepaalde in artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering – de verdachte daarom niet ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. T. van de Woestijne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 18 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. O.A.J.M. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.