In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 21 juni 2018 was gewezen. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor integrale vrijspraak.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met een aanvulling op de strafoverweging. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep was overschreden. De verdachte was op 10 juni 2017 in verzekering gesteld en het hoger beroep was ingesteld op 29 juni 2018. Het hof concludeerde dat er een overschrijding van vier jaren was, wat in strijd was met artikel 6 van het EVRM. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de strafmaat, waarbij het hof besloot om de gevangenisstraf te handhaven op 12 maanden, in plaats van de 15 maanden die passend zou zijn geweest zonder de schending van de redelijke termijn.
De beslissing van het hof was dus om het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en mr. A.M.G. Smit was buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.