ECLI:NL:GHSHE:2024:2242

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
20-002166-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in strafzaak met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 21 juni 2018 was gewezen. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor integrale vrijspraak.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met een aanvulling op de strafoverweging. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep was overschreden. De verdachte was op 10 juni 2017 in verzekering gesteld en het hoger beroep was ingesteld op 29 juni 2018. Het hof concludeerde dat er een overschrijding van vier jaren was, wat in strijd was met artikel 6 van het EVRM. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de strafmaat, waarbij het hof besloot om de gevangenisstraf te handhaven op 12 maanden, in plaats van de 15 maanden die passend zou zijn geweest zonder de schending van de redelijke termijn.

De beslissing van het hof was dus om het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en mr. A.M.G. Smit was buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002166-18
Uitspraak : 4 juli 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 21 juni 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-860429-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1949,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, begaan in eendaadse samenloop met medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en stoffen en voorwerpen voorhanden hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de raadsman van de verdachte is integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis en de gronden waarop dit berust met aanvulling van de strafoverweging.
Het hof ziet in hetgeen door de raadsman bij pleidooi en door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd geen reden om ten aanzien van het tenlastegelegde tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
Aanvullende strafoverweging
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld.
De verdachte is op 10 juni 2017 in verzekering gesteld. Op 21 juni 2018 heeft de rechtbank vonnis gewezen, zodat de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden.
In hoger beroep is dit anders. Namens de verdachte is immers op 29 juni 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 4 juli 2024 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het instellen van het hoger beroep en het wijzen van eindarrest bedraagt op basis van het voorgaande zes jaar. Er is aldus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep met vier jaren.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting. Zonder schending van de redelijke termijn zou ten aanzien van het bewezenverklaarde naar het oordeel van het hof, in het bijzonder gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en in verband met een juiste normhandhaving, een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 4 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.M.G. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.