ECLI:NL:GHSHE:2024:2241

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
20-002001-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en diefstal met betrekking tot twee slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1964, was eerder veroordeeld voor mishandeling en diefstal. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De mishandeling betrof twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij de verdachte hen met wandelstokken had geslagen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij hij primair vrijspraak bepleitte en subsidiair een beroep op noodweer deed. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de slachtoffers en de bevindingen van de verbalisanten in overweging heeft genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat er geen sprake was van noodweer. De eerdere veroordeling werd bevestigd, en de verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor immateriële schade, elk ter hoogte van € 150,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002001-23
Uitspraak : 8 juli 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 juni 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-284369-22 en 02-054074-23, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van ‘mishandeling’ (feit 1 en feit 2 onder parketnummer 02-284369-22) en ‘diefstal’ (onder parketnummer 02-054074-23) tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter integraal zal bevestigen.
Namens verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 02-284369-22 is subsidiair bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op noodweer toekomt.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze vanwege de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2 onder parketnummer 02-284369-22 dienen te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair is aangevoerd dat aansluiting dient te worden gezocht bij de beslissing van de politierechter.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
parketnummer 02-284369-221.
hij op of omstreeks 5 juni 2022 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal, met een of meerdere (wandel)stokken op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan;
2.
hij op of omstreeks 5 juni 2022 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar met een of meerdere (wandel)stokken op/tegen het lichaam te slaan;
parketnummer 02-054074-23hij op of omstreeks 23 december 2022, te Dongen ( [straat] ), een hoofdtelefoon (merk JBL), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander, toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-284369-22 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 02-054074-23 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
parketnummer 02-284369-22
1.
hij op 5 juni 2022 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem meermalen met een of meerdere (wandel)stokken op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan;
2.
hij op 5 juni 2022 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar met een of meerdere (wandel)stokken op/tegen het lichaam te slaan;
parketnummer 02-054074-23hij op 23 december 2022, te Dongen ( [straat] ), een hoofdtelefoon (merk JBL), die aan
[benadeelde] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
A.
parketnummer 02-284369-22
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, basisteam Langstraat, registratienummer PL2000-2022145621, gesloten d.d. 27 juli 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie (doorgenummerde pagina’s 1 tot en 37). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 5 juni 2022 (pagina 4-6), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
Ik woon in een woning aan [adres 2] , binnen de gemeente Gilze en Rijen. Boven mij, op [adres 1] , woont een Antilliaanse man. Hij woont daar zo’n drie jaar. Ik ervaar al heel lang en vaak overlast van deze man.
Op 5 juni 2022 zat ik in mijn woonkamer. Er werd hard en meerdere keren op mijn voordeur gebonkt. Ik liep naar de voordeur en opende deze. Ik zag dat de bovenbuurman voor de deur stond en heel erg opgefokt was. De man duwde tegen de voordeur aan en wilde denk ik naar binnen komen. Ik duwde tegen mijn voordeur om te proberen en te voorkomen dat de buurman mijn woning betrad. Naast mijn deur staat een bak waarin mijn wandelstok staat. Ik pakte de wandelstok met de bedoeling me te verdedigen. De buurman was aan het flippen en ging zo tekeer dat ik bang was dat hij mij zou aanvallen. De buurman pakte de wandelstok van mij af en begon mij daarmee meerdere keren opzettelijk en heel hard mee te slaan over mijn hele lichaam. Ik voelde meteen pijn, vooral toen hij mij tegen mijn hoofd sloeg. Ik voelde ook dat hij met de stok tegen mijn linkerhand sloeg. Ik gilde vanwege de pijn. De buurman was helemaal hysterisch. Ik zag toen dat de buurvrouw van [adres 3] , mevrouw [slachtoffer 2] (
het hof begrijpt: [slachtoffer 2]), mij te hulp schoot. Ik zag dat zij een wandelstok in haar hand had. De buurman pakte de wandelstok af van mevrouw [slachtoffer 2] en toen gaf hij mij en haar allebei klappen met de wandelstokken. Ik voelde veel pijn aan mijn hoofd, linkeroog en linkerhand.
Opmerking verbalisant: foto’s van het uitwendige letsel worden bij dit proces-verbaal gevoegd.
De eigen waarneming van het hof op foto’s die als bijlagen (pagina 11-13) bij het zojuist genoemde proces-verbaal zijn gevoegd, inhoudende:
  • een roodkleurige verwonding zichtbaar boven op het hoofd;
  • een roodkleurige verwonding zichtbaar boven het linkeroog.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 5 juni 2022 (pagina 14-16), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 5 juni 2022 zat ik thuis in mijn woonkamer in Rijen. Ik woon aan [adres 3] . Ik hoorde plotseling een kabaal vanaf buiten komen. Ik ben naar buiten gelopen om te kijken wat de situatie was. Ik zag dat de verdachte gebruik maakte van een wandelstok waarmee hij mijn buurman, [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ), sloeg. De verdachte is de bovenbuurman van [slachtoffer 1] en woont op [adres 1] . De verdachte riep: “ I kill you." Ik zag dat de verdachte meerdere keren met een wandelstok mijn buurman [slachtoffer 1] sloeg. Ik zag dat hij een slaande beweging maakte met de wandelstok in zijn linkerhand richting het hoofd van mijn buurman [slachtoffer 1] . Ik ben er op afgelopen en ben vervolgens tussen de verdachte en mijn buurman [slachtoffer 1] gaan staan. Ik voelde dat mijn wandelstok uit mijn rechterhand werd getrokken. Ik zag dat de verdachte mijn wandelstok in zijn rechterhand vast hield. Ik voelde op mijn linker schouder een klap. Hierdoor voelde ik een hevige pijnscheut door mijn linkerschouder heen gaan. Ik voelde echt pijn. Ik zag dat de verdachte mij sloeg met twee wandelstokken in zijn rechterhand. Ik heb aan de verdachte gevraagd of hij wel goed bij zijn hoofd was. Ik hoorde dat hij in een andere taal dan de Nederlandse taal begon te schreeuwen. Ik hoorde dat de verdachte mij uiteindelijk ook een hoer noemde.
Ik ben diezelfde dag door een mevrouw van de ambulancedienst nagekeken. Ik hoorde dat zij tegen mij zei dat mijn linkerschouder was gekneusd. Dit kwam door de gekregen klappen met de wandelstokken.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juni 2022 (pagina 25-26), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 5 juni 2022 kregen wij de melding om te gaan naar [adres 2] . De verdachte zou de buurman met een stok hebben geslagen. Direct hierna werd bekend bij mij dat het mogelijk ging om: [verdachte] , geboren [geboortedag] 1964.
We kwamen ter plaatse. Ik, verbalisant, zag dat een man een snee boven zijn linkeroog had en dat hij bloed op zijn gezicht had. Tevens was er een vrouw aanwezig bij deze man. Ik hoorde dat de man zei dat hij was geslagen met een stok. Meteen vroeg ik waar de verdachte zich bevond. Ik hoorde dat de man vertelde dat deze om de hoek zou zijn bij een voordeur. Ik liep de hoek om. Ik zag dat verdachte een tweetal stokken dreigend in zijn hand vasthield.
Ik liep in de richting van de verdachte en riep hem dat hij de stokken moest laten vallen. Ik
zag dat hij deze niet liet vallen. Ik hoorde dat hij schreeuwde, maar hoorde niet wat precies.
Ik riep nogmaals naar hem dat hij de stokken moest laten vallen en zag dat hij de stokken
omhoog hield. Ik hoorde hem wederom onverstaanbaar schreeuwen. Ik vond dat de
verdachte dreigend op mij over kwam door zijn gedrag en hield in mijn achterhoofd dat hij
zojuist met de stok iemand zou hebben mishandeld. Ik besloot mijn pepperspray ter hand te nemen en dreigde om deze te gebruiken als hij de stokken niet los zou laten. Ik zag dat de verdachte de stokken nog steeds omhoog hield en hoorde hem iets schreeuwen in de trend van: 'Dit is niet de eerste keer!' 'De vorige keer werd ik neergeschoten.'
Omdat de verdachte mijn aanwijzingen niet opvolgde, heb ik mijn pepperspray ingezet.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 juli 2022 (pagina 31-35), voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
O = opmerking verbalisant(en)
V = vraag verbalisant
A = antwoord verdachte
O: U bent 5 juni 2022 aangehouden omdat u verdacht wordt van mishandeling gepleegd in
Rijen.
V: Kunt u vertellen wat er toen is gebeurd?
A: Ik was die dag aan het klussen in mijn woning. Ik woon op de eerste etage, onder mij woont een man op nummer [adres 1] . Ik ben naar zijn woning gegaan.
V: U zou op de voordeur van nummer [adres 1] hebben staan te bonken. Wat kunt u hierover
verklaren?
A: Dat klopt. Ik zag dat de buurman openmaakte terwijl hij een wandelstok bij zich
had, hij had die wandelstok in zijn rechterhand. Ik heb de stok afgepakt.
Ik zag een vrouw aan komen lopen, zij woont ook in hetzelfde appartementencomplex.
Zij kwam naar ons toegelopen. Ik zag dat zij ook een wandelstok had. Ik heb die stok afgepakt. Ik had toen beide wandelstokken in mijn handen. Ik zag dat beide mensen wat afstand van mij namen. Ik hoorde dat er werd gezegd dat ze de politie gingen bellen, ik heb gezegd: doe maar, ik wacht wel en noemde mijn naam. Vrij snel kwam inderdaad de politie, ik had beide stokken nog in mijn handen. Ik hoorde dat de politie tegen mij zei: Laat vallen.
Parketnummer 02-054074-23
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Regionaal Service Centrum, team Regionaal Service Centrum, registratienummer PL2000-2022341522, gesloten d.d. 1 februari 2023, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , hoofdagent van politie (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 18). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 december 2022 (pagina 4-6), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde] :
Op 23 december 2022 was ik aan het werk bij tankstation [naam] aan de [straat] in
Dongen. Omstreeks 11.00 uur had ik een gesprek met mijn leidinggevende. Tijdens het gesprek werd steeds drukker in de shop en bakkerij en ik moest gaan helpen bij de bakkerij.
Ik ben toen vergeten mijn hoofdtelefoon mee te pakken en heb hem op het tafeltje laten liggen. Toen ik omstreeks 13.00 uur dacht dat ik mijn hoofdtelefoon op het tafeltje had laten liggen ben ik naar het tafeltje toegelopen. Ik zag dat mijn hoofdtelefoon niet meer op de tafel lag. Ook heb ik gevraagd of er misschien iemand de hoofdtelefoon had afgegeven, maar ook dat was niet gebeurd.
Ik kreeg van mijn leidinggevende toestemming om naar de beelden te kijken om te zien wat er was gebeurd. Op de beelden zagen we een man alleen aan de tafel. Op de beelden zagen we ook duidelijk mijn hoofdtelefoon liggen. Vervolgens zagen we dat de man een servet over mijn hoofdtelefoon legt. Vervolgens pakt de man de servet met mijn hoofdtelefoon op en loopt ermee naar buiten. Mijn collega's zagen op de beelden dat de man naar zijn auto met kenteken [kenteken] liep. Ze zagen de man instappen en wegrijden.
Van mij is het volgende goed weggenomen: een zwarte hoofdtelefoon, merk JBL, type TUNE660NC.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever d.d. 31 januari 2023 (pagina 12), voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde] :
Op de dag van de diefstal heeft niemand aangegeven bij mij of collega's van mij dat er een
hoofdtelefoon gevonden was. Ook is er de dagen daarna niemand langs geweest om bij mij
of mijn collega's aan te geven dat er een hoofdtelefoon gevonden was.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2023 (pagina 9-10), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
23-12-2022 11_30_44 (UTC+01_00).avi:
Ik zag dat de camerabeelden de binnenzijde, de shop, van het benzinestation lieten
zien. Op de beelden is te zien dat de eerste tafel leeg is, maar dat er aan de tweede tafel een
oudere man zit. Op de tafel, links van de man, ligt een hoofdtelefoon. Om 01.09 op de
camera is te zien dat man een servetje pakt en deze half over de hoofdtelefoon legt.
Om 02.05 uur is te zien dat de man een tweede servet pakt en deze op de
hoofdtelefoon legt. Hij bekijkt vervolgens de hoofdtelefoon en legt hem daarna naast
hem op de bank.
23-12-2022 11_30_44 (UTC+01_00)_002.avi:
De man trekt zijn jas uit. zijn jas legt hij op de bank neer waar ook de hoofdtelefoon ligt.
23-12-2022 11_30_44(UTC+01 00)_009.avi:
00.37: Op deze beelden is te zien dat de man zijn jas aantrekt.
00.49: Nu is te zien dat de man met zijn linkerhand de hoofdtelefoon met daaromheen
nog het servetje pakt en onder zijn jas onder zijn rechterarm stopt.
De man staat op en gooit zijn afval weg.
01.23: De man loopt de shop uit.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 januari 2023 (pagina 11) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Ik heb op 10 januari 2023 contact gehad met de kentekenhoudster van de in deze zaak genoemde personenauto, voorzien van kenteken [kenteken] .
Kentekenhoudster, [betrokkene] , verklaarde dat haar vriend de vermoedelijke bestuurder was van de auto. Haar vriend zou betreffen: [verdachte] , geboren [geboortedag] 1964, wonende te [adres 1] .
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 januari 2023 (pagina 15-18), voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
O = opmerking verbalisant(en)
V = vraag verbalisant
A = antwoord verdachte
O: Je bent hier in verband met een diefstal. Deze diefstal is gepleegd op 23 december 2022 te Dongen.
V: Wat kun je hierover verklaren?
O: Verdachte heeft zelf naar het verhoor een JBL koptelefoon meegenomen welke hij
liet zien.
A: Ik was bij het tankstation in Dongen. Ik zat daar lekker te eten en daar lag deze koptelefoon. Ik heb deze mee naar huis genomen.
V: Wat kun je verklaren over een voertuig voorzien van het kenteken [kenteken] ?
A: Dat is de auto van een vriendin van mij. Dat is ook de auto die ik heb geleend en heb gebruikt om daar naar toe te gaan.
V: Wat heb je met de hoofdtelefoon gedaan?
A: Ik heb deze bewaard. Soms zet ik deze op om rust te hebben.
V: Waar is de hoofdtelefoon nu?
A: Deze heb ik meegenomen. De koptelefoon die ik hier heb, daar gaat het over.
Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 30 juni 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik heb de koptelefoon gepakt en meegenomen naar mijn auto.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
Het is juist dat ik een servet en mijn jas op de koptelefoon heb gelegd en deze heb meegenomen.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bespreking van de verweren
02-284369-22 onder 1 en 2
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onder parketnummer 02-284369-22. Daartoe is ten eerste aangevoerd dat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor beide mishandelingen. Beide aangevers zijn op 13 maart 2024 door de raadsheer-commissaris gehoord. Aangever [slachtoffer 1] heeft toen verklaard dat hij door de verdachte is geslagen met de wandelstok van [slachtoffer 2] , hetgeen niet overeenkomt met zijn eerdere verklaring bij de politie en ook niet met de verklaring van de aangever [slachtoffer 2] . Aangever [slachtoffer 1] heeft aldus tegenstrijdige verklaringen afgelegd waardoor deze niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Bovendien staan beide aangiftes op zichzelf. De aangevers hebben problemen met de verdachte en er is geen steunbewijs voor het slaan met de wandelstokken. De verbalisanten die na een melding van burenruzie ter plaatse zijn gekomen, hebben immers niet gezien dat de verdachte iemand heeft geslagen. Zij zagen alleen de verdachte staan met twee stokken in zijn hand die hij boven zijn hoofd hield. Verder relateren de verbalisanten over het agressieve gedrag van de verdachte, hetgeen door de verdachte wordt betwist. De verdachte stelt dat hij niet agressief was, maar dat hij in het verleden een traumatische ervaring met de politie heeft gehad, wat zijn gedrag jegens de politie beïnvloedt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging bepleite vrijspraak wordt weersproken door de hiervoor onder A. weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien. Zowel de aangifte van [slachtoffer 1] als de aangifte van [slachtoffer 2] acht het hof betrouwbaar. Zij zijn kort na het incident afgelegd en vinden op essentiële onderdelen steun in elkaar. Dat [slachtoffer 1] later bij de raadsheer-commissaris anders heeft verklaard over met wiens wandelstok hij door de verdachte is geslagen, is naar het oordeel van het hof te verklaren door het tijdsverloop van bijna 2 jaar en de leeftijd van de aangever. Daar komt bij dat [slachtoffer 1] bij de raadsheer-commissaris ook heeft verklaard dat hij destijds bij de politie naar waarheid heeft verklaard.
Voorts vinden de aangiftes steun in de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] die zag dat een man (het hof begrijpt: de latere aangever [slachtoffer 1] ) een snee boven zijn linkeroog had en dat hij bloed op zijn gezicht had. Vervolgens trof de verbalisant de verdachte aan, al schreeuwend en met twee stokken in zijn hand. Na meermalen aanroepen dat hij de stokken moest laten vallen voldeed de verdachte niet aan deze vordering en zag de verbalisant zich genoodzaakt om pepperspray in te zetten. Het hof acht het verweer van de verdediging dat de verdachte niet agressief was en dat het door de verbalisant beschreven gedrag van de verdachte verband hield met een eerdere traumatische ervaring met de politie, niet aannemelijk. Immers, ook de aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte op zijn deur bonkte, tekeer ging en hysterisch was. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij kabaal hoorde en daarom ging kijken wat er aan de hand was. Toen zij werd geslagen en aan de verdachte vroeg of hij wel goed bij zijn hoofd was, hoorde zij de verdachte schreeuwen en schelden.
Het verweer wordt verworpen.
02-284369-22 onder 2
Ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 2] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van opzet aan de zijde van de verdachte. [slachtoffer 2] heeft immers bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de verdachte haar waarschijnlijk per ongeluk heeft geraakt op haar schouder toen hij [slachtoffer 1] met de stok wilde slaan.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat aangeefster [slachtoffer 2] tussen de verdachte en [slachtoffer 1] in is gaan staan toen [slachtoffer 1] door de verdachte werd aangevallen en werd geslagen met de wandelstokken. Vervolgens is [slachtoffer 2] geraakt op haar schouder door een of beide wandelstokken. Door richting [slachtoffer 1] te blijven slaan met de wandelstokken terwijl [slachtoffer 2] tussenbeide is gekomen, heeft de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 2] zou kunnen raken met de wandelstokken op de koop toe genomen. In voorwaardelijke zin is aldus sprake van opzet aan de zijde van de verdachte.
Het verweer wordt verworpen.
02-054074-23
Ten aanzien van de onder parketnummer 02-054074-23 tenlastegelegde diefstal is door de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken omdat de verdachte geen oogmerk en opzet had om de hoofdtelefoon weg te nemen en deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. Het was de bedoeling van de verdachte dat hij de hoofdtelefoon zou teruggeven aan de rechtmatige eigenaar en hij wilde achter diens identiteit komen door de brief, die bij de hoofdtelefoon lag, mee te nemen en te lezen. Volgens de verdachte is hij later nog terug gegaan naar het tankstation om de hoofdtelefoon terug te geven maar toen was het bakkerijgedeelte van het tankstation dicht.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de hoofdtelefoon die naast hem op tafel lag eerst aan het zicht heeft onttrokken door er servetjes bovenop te leggen en vervolgens op de bank te leggen met zijn jas erbij. Vervolgens heeft de verdachte met de hoofdtelefoon onder zijn jas gestoken, het tankstation verlaten, is in de auto gestapt en is vertrokken. Aldus heeft de verdachte als heer en meester beschikt over een hoofdtelefoon die niet van hem was. Hiermee is sprake van een voltooide diefstal.
Het hof hecht geen geloof aan verdachtes verklaring dat hij de hoofdtelefoon wilde teruggeven aan de eigenaar, gelet op de handelwijze van verdachte en de uiterlijke verschijningsvorm daarvan. Als de verdachte zich de hoofdtelefoon niet wilde toe-eigenen, had het op zijn weg gelegen om direct de medewerkers van het tankstation te informeren dat hij een hoofdtelefoon had gevonden. De verdachte heeft daarentegen de hoofdtelefoon onder zijn jas verborgen en mee naar huis genomen en heeft deze vervolgens ook daadwerkelijk in gebruik genomen. Dat de verdachte later naar eigen zeggen nog naar het tankstation is teruggekeerd, voor zover al juist, maakt dit niet anders. De verdachte heeft zich met zijn handelwijze derhalve schuldig gemaakt aan diefstal van een hoofdtelefoon.
Het verweer wordt verworpen.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
02-284369-22 onder 1
Zijdens verdachte is verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op noodweer toekomt. Daartoe is het navolgende aangevoerd.
De verdachte hoorde getik tegen het plafond en hij is vervolgens naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan, van waar het getik afkomstig was. [slachtoffer 1] opende de deur met een wandelstok in zijn hand. De verdachte stelt dat [slachtoffer 1] hem onmiddellijk met de wandelstok in het gezicht heeft geslagen, waarbij hij boven zijn linkeroog werd geraakt. [slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat hij zijn wandelstok heeft gegrepen met de intentie zichzelf te verdedigen. De verdachte zag zich aldus geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en mocht zich daartegen verdedigen. Het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel is mogelijk veroorzaakt door de worsteling die is ontstaan toen de verdachte de wandelstok van [slachtoffer 1] heeft afgepakt. Dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij niet heeft waargenomen dat [slachtoffer 1] de verdachte met de wandelstok heeft geslagen, is te verklaren omdat zij pas ter plaatse kwam toen de verdachte de wandelstok van [slachtoffer 1] had afgepakt.
Het hof overweegt als volgt.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Deze vinden ook geen steun in enig ander bewijsmiddel. Het hof gaat bij het vaststellen van de feitelijke toedracht uit van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen. Daaruit blijkt niet dat er sprake was van een situatie waarin voor de verdachte de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
De aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat er hard en meerdere keren op zijn voordeur werd gebonkt, dat hij zijn voordeur opende en toen zag dat de bovenbuurman, de verdachte, voor de deur stond. De verdachte was erg opgefokt en duwde tegen de voordeur. [slachtoffer 1] wilde voorkomen dat de verdachte zijn woning binnenkwam en probeerde de deur dicht te duwen. Vervolgens heeft zijn wandelstok die bij de deur stond, gepakt. Hij was bang dat de verdachte hem zou aanvallen en wilde zich kunnen verdedigen. De verdachte, bijna 20 jaar jonger dan de aangever, was immers opgefokt en probeerde zijn woning in te komen. De verdachte pakte echter de wandelstok van de aangever af en begon hem daarmee te slaan.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat het de verdachte is geweest die de confrontatie met de aangever [slachtoffer 1] heeft opgezocht. Hij is in een zekere gemoedstoestand bij [slachtoffer 1] op de voordeur gaan bonken en heeft geprobeerd de voordeur verder open te duwen toen [slachtoffer 1] de deur had geopend. Hij is zich agressief jegens [slachtoffer 1] blijven opstellen. Door aldus te handelen komt de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer meer toe.
Op grond van het voorgaande verwerpt het hof het beroep op noodweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-284369-22 onder 1 en 2 bewezenverklaarde wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 02-054074-23 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De politierechter heeft de verdachte ter zake 2 mishandelingen en een diefstal veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van de door de politierechter opgelegde straf gevorderd.
Zijdens de verdachte is een strafmaatverweer gevoerd. De raadsvrouw heeft bepleit om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de medische situatie van de verdachte die onder meer kampt met neurologische problemen. Tevens wordt verzocht om rekening te houden met het feit dat er al langere tijd problemen zijn met de buren en dat het verhaal twee kanten heeft. Het opleggen van een geldboete is onwenselijk omdat de verdachte een bijstandsuitkering ontvangt en schulden heeft.
Het hof heeft bij de strafbepaling gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een onderbuurman ( [slachtoffer 1] ) en diens overbuurvrouw ( [slachtoffer 2] ). De verdachte heeft met deze strafbare handelingen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en heeft bij hun gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht, zoals ook blijkt uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen. Bovendien wonen de slachtoffers in hetzelfde gebouw als de verdachte, een plek waar zij zich veilig zouden moeten kunnen voelen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een hoofdtelefoon. Door te handelen zoals bewezen is verklaard, heeft de verdachte blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 april 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder door een strafrechter onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles overziende acht het hof de door de politierechter opgelegde deels voorwaardelijke taakstraf passend en geboden. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd omtrent de persoonlijke problemen van de verdachte en de problemen tussen de verdachte en zijn onderbuurman, is voor het hof geen grond om een taakstraf op te leggen van minder uren of een andere, lichtere straf. Het hof acht voorts, bij gebreke van een daarop toegesneden objectieve onderbouwing, niet aannemelijk dat de verdachte niet in staat is om een taakstraf te verrichten.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 150,00 aan immateriële schade (gevoelens van pijn en angst), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering inhoudelijk niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 02-284369-22 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade (gevoelens van pijn en angst), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard met de bepaling dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep inhoudelijk betwist voor zover deze het bedrag van € 150,00 te boven gaat.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 02-284369-22 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 150,00. In zoverre acht het hof de vordering, gelet op de aard en ernst van het door de verdachte toegepaste geweld, billijk en niet bovenmatig. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien zonder verdergaand onderzoek - waarvoor het strafgeding zich niet leent - niet kan worden vastgesteld of de door benadeelde partij geleden immateriële schade een bedrag van € 150,00 te boven gaat.
De vordering is daarom voor dat deel niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-284369-22 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 02-054074-23 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 02-284369-22 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 02-054074-23 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-284369-22 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-284369-22 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-284369-22 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-284369-22 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. S.H.C. Merkx, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 8 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.