ECLI:NL:GHSHE:2024:224

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
20-000259-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Oost-Brabant inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een eerdere veroordeling op 27 januari 2022, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. De advocaat-generaal heeft gevorderd om het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging, en heeft een gevangenisstraf van 9 maanden geëist. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het eerste feit en verzocht om een lichtere straf. Het hof heeft de bewijsmiddelen en verklaringen van getuigen en de verdachte zorgvuldig gewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 september 2018 is aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en geldbedragen, en dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de feiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd en de gevangenisstraf van 10 maanden gehandhaafd, met aftrek van voorarrest. De beslissing is genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en het ontbreken van schuldbewustzijn. De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal plaatsvinden in een penitentiaire inrichting, met mogelijkheden voor deelname aan een penitentiair programma of voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000259-22
Uitspraak : 24 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 januari 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-880353-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
met als postadres: [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
 opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (feit 1);
 opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
enopzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (feit 2);
 handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
enhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (feit 3),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 3.633,60 en een personenauto van het merk Renault, type Clio, verbeurdverklaard en de overige in beslag genomen voorwerpen – een busje pepperspray, 50 stuks munitie, een wapen, een wapenstok, twee weegschalen en een grote hoeveelheid gripzakjes – onttrokken aan het verkeer.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en – te dien aanzien opnieuw rechtdoende – de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft:
 primair vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit en subsidiair verzocht de pleegperiode in te korten tot maximaal 3 maanden vóór 27 september 2018;
 zich ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde geschaard achter de bewezenverklaring van de rechtbank;
 verzocht te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest en bij een verdere bestraffing over te gaan tot oplegging van een taakstraf en/of een voorwaardelijke (gevangenis)straf;
 verzocht de teruggave aan de verdachte te gelasten van het in beslag genomen geldbedrag en de personenauto.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met:
 verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen;
 aanvulling van de bewijsmotivering;
 verbetering en aanvulling van de strafmotivering.
Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof verbetert de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals uitgewerkt opgenomen in de bewijsbijlage op pagina’s 14 tot en met 20 van het vonnis, door de verklaring van de getuige [getuige] , zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 2 december 2019 en opgenomen op pagina 20, geheel te schrappen.
Naast de reeds door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, behoudens het hierboven geschrapte bewijsmiddel, komt de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 mede te berusten op:

(blz. 190)

Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op 27 september 2018, onder meer inhoudende:

Deze man stapte direct in de geparkeerd staande Mercedes, startte het voertuig en reed weg in de richting van Plein/Akkerstraat. Hierop volgden wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , de bestuurder van de witte Mercedes en gaven onze locatie door aan een meegereden aanhoudingseenheid. Deze collega’s namen van ons de wit-kleurige Mercedes over ter hoogte van de Nassaulaan, om een aanhouding in te zetten.

(blz. 207)

Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] op 28 september 2018, onder meer inhoudende:
Nabij de glazen tafel lag een grote hoeveelheid verschillende maten gripzakjes op de grond, goednummer 1406646.

(blz. 29)

Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] op 27 september 2018, onder meer inhoudende:
Op 27 september 2018 kreeg ik uit handen van verbalisant [verbalisant 6] een klein vierkant doorzichtig gripzakje met daarin wit poeder. Het aan mij overhandigde doorzichtige plastic zakje met wit poeder bleek, na weging, 0.55 gram te wegen. Het item werd door verbalisant indicatief getest op de aanwezigheid van cocaïne.
Door mij werden monsters genomen van bovengenoemd item en getest middels de zogenoemde MMC International BV test.
X cocaïne

(blz. 70)

Een proces-verbaal van verhoor verdachte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] op 27 september 2018, onder meer inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :

Opmerking: Verbalisant [verbalisant 5] toont aan verdachte vier verschillende stoffen die [in] jouw zwarte tas zijn aangetroffen.
Vraag verbalisant: Wat is dit?
Antwoord verdachte: Dat is cocaïne.
De verklaring van de verdachte [verdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 december 2023, voor zover inhoudende:
Bij mij thuis zijn een aantal zaken gevonden. (…) Het pistool en de munitie lagen bij mij thuis (…). Het pistool lag op zolder, op een stoel, en de munitie in een keukenkastje. Tijdens mijn aanhouding is cocaïne bij mij in een tasje aangetroffen. De 155 MDMA-pillen en de hennep lagen bij mij thuis. De aangetroffen pillen, cocaïne en hennep waren van mij.
Aanvulling van de bewijsmotivering
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep (net als in eerste aanleg) vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte cocaïne heeft gedeald. De getuigenverklaringen bieden onvoldoende zekerheid voor het dealen van verdovende middelen door de verdachte dan wel het dealen vanuit zijn auto, laat staan dat het specifiek om het dealen van cocaïne ging. Bovendien heeft de getuige [getuige] in zijn verklaring bij de rechter-commissaris nadrukkelijk verklaard over een persoon met de naam “ [naam] ” en niet over “ [verdachte] ”. Ook klopt het tijdstip van de vermeende drugstransactie niet, nu [getuige] heeft verklaard dat hij pas uren later is aangehouden. Ook het door [getuige] opgegeven signalement van de dealer stemt niet met het uiterlijk van de verdachte overeen. Deze verklaring van [getuige] kan derhalve niet voor het bewijs worden gebezigd. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina 190 en verder een vermeende drugstransactie op 27 augustus 2018 beschrijft, hetgeen niet strookt met de aanhoudingsdatum van [getuige] , te weten 27 september 2018. Nu meerdere observaties zijn ingezet op de auto van de verdachte, kan niet zomaar worden gezegd dat sprake is van een kennelijke schrijffout.
In aanvulling op hetgeen reeds door de rechtbank is overwogen in het vonnis, overweegt het hof als volgt.
Op 27 september 2018 is door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt (opgenomen op dossierpagina’s 190 en 191). De verbalisanten beschrijven daarin dat zij op 27 augustus 2018 (hof: over deze datum later meer), omstreeks 15.44 uur, een zwarte Renault Clio met kenteken [kenteken] en een witte Mercedes Benz achter elkaar geparkeerd zien staan op de Wolput te Vlijmen. Door verbalisant [verbalisant 3] is waargenomen dat de verdachte [verdachte] achter het stuur van voornoemde Renault Clio zat en dat op de bijrijdersstoel een manspersoon zit. Deze informatie heeft [verbalisant 3] gedeeld met de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Zij zien een minuut later dat de manspersoon – de bijrijder – uitstapt en vervolgens direct de geparkeerd staande witte Mercedes instapt, het voertuig start en wegrijdt. Hierop zijn de verbalisanten de bestuurder van de Mercedes gevolgd en hebben zij hun locatie doorgegeven aan een meegereden aanhoudingseenheid die de witte Mercedes van hen heeft overgenomen ter hoogte van de Nassaulaan om een aanhouding in te zetten. Van deze aanhouding is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Op 27 september 2018, omstreeks 15.50 uur, is de desbetreffende Mercedes op de Burgermeester Zwaansweg te Vlijmen staande gehouden en is de bestuurder, [getuige] , op heterdaad aangehouden. [getuige] heeft op 27 september 2018, omstreeks 17.58 uur, verklaard dat hij voor € 20,00 een zakje cocaïne heeft gekocht bij [verdachte] en dat het nu de derde keer was in drie maanden tijd. Ook de verdachte is op de actiedag van 27 september 2018 aangehouden (omstreeks 18.41 uur), net als een tweede afnemer: [naam] . In het tasje die de verdachte bij zijn aanhouding droeg zijn 62 zakjes met cocaïne en een geldbedrag van € 3.3633,60 aangetroffen, voornamelijk in biljetten van € 50,00 en € 20,00.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, is het hof – anders dan de verdediging, maar met de rechtbank en de advocaat-generaal – van oordeel dat sprake is van een kennelijke schrijffout in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 190 en dat hetgeen de verbalisanten hebben waargenomen niet op 27 augustus 2018 heeft plaatsgevonden, maar op 27 september 2018. Dit betekent dat uit de bewijsmiddelen volgt dat op 27 september 2018 is waargenomen dat [getuige] rond 15.44 uur bij de verdachte in de auto heeft gezeten, dat hij een minuut later is uitgestapt en in zijn eigen Mercedes is weggereden en dat hij vervolgens, omstreeks 15.50 uur, door de politie is aangehouden. Vervolgens heeft [getuige] verklaard dat hij bij “ [verdachte] ” cocaïne heeft gekocht en dat dit nu (het hof begrijpt: die dag, op 27 september 2018) de derde keer is dat hij bij deze “ [verdachte] ” cocaïne heeft gekocht. Het hof is van oordeel dat [getuige] hiermee de verdachte [verdachte] bedoelt. Het hof acht deze verklaring van [getuige] geloofwaardig en bruikbaar voor het bewijs, nu deze verklaring kort na zijn aanhouding is afgelegd. De andersluidende verklaring die [getuige] later op 2 december 2019 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd schuift het hof als onbetrouwbaar ter zijde. Zoals hiervoor onder het kopje ‘Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen’ overwogen, heeft het hof deze latere verklaring van het bewijs uitgesloten.
Het hof overweegt voorts dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 27 september 2018 is aangehouden en toen zowel een forse hoeveelheid cocaïne als een aanzienlijk geldbedrag in kleine coupures aanwezig had. Ook zijn die dag in zijn woning verdovende middelen (waaronder cocaïne), goederen die duiden op de handel in verdovende middelen (zoals weegschalen en gripzakjes) en wapens aangetroffen. Ook was de verdachte in het bezit van vier telefoons. Tijdens diverse observaties in augustus en september 2018 is door de politie waargenomen dat de verdachte, in zijn auto, kortdurende contacten heeft met andere personen. [getuige] , één van die contacten, heeft verklaard dat hij bij de verdachte drie keer cocaïne in drie maanden tijd heeft gekocht. Het hof acht ook dit onderdeel van de verklaring van [getuige] geloofwaardig en acht het niet aannemelijk dat de verdachte slechts eenmaal, alleen op 27 september 2018, cocaïne zou hebben gedeald. Het hof heeft bij dat oordeel ook betrokken hetgeen bij de verdachte thuis en in zijn tas is aangetroffen en waarvoor de verdachte geen verklaring heeft willen geven, hetgeen tijdens de observaties door de politie is waargenomen en hetgeen uit de getapte SMS-contacten met [betrokkene] volgt. Alles afwegende en in onderling verband en samenhang bezien, is het hof – met de rechtbank en de advocaat-generaal – van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte gedurende een periode van drie maanden cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. Het hof kan zich derhalve vinden in hetgeen door de rechtbank onder 1 is bewezenverklaard en bevestigt deze beslissing.
Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak wordt verworpen.
Verbetering en aanvulling van de strafmotivering
Het hof kan zich vinden in de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, en de motivering daarvan en bevestigt dit in hoger beroep, met uitzondering van de vierde alinea op pagina 8 van het vonnis: “Bovendien heeft de verdachte…” tot en met “… op te leggen straf”. Dit deel van de motivering schrapt het hof.
In aanvulling op hetgeen door de rechtbank is overwogen in het vonnis – behoudens de hiervoor benoemde geschrapte passage – overweegt het hof nog als volgt.
Het hof heeft bij de straftoemeting tevens rekening gehouden met de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 oktober 2023, waaruit volgt dat de verdachte op 15 maart 2022 in Frankrijk onherroepelijk is veroordeeld ter zake van diverse strafbare feiten in verband met de illegale handel in verdovende middelen tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 2 jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. In dat kader is door de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte momenteel geen woning, geen werk en geen relatie heeft. Ten slotte heeft het hof bij de straftoemeting betrokken dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor zijn handelen en zich niet schuldbewust heeft getoond. Alles afwegende is het hof niet gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven om in hoger beroep anders te oordelen dan de rechtbank en af te wijken van de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Het hof bevestigt derhalve de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging van deze op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 24 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.