ECLI:NL:GHSHE:2024:2220

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
200.328.731
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in hoger beroep betreffende verzoek om inzage in administratieve bescheiden van een voetbalvereniging

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een incident in hoger beroep van de Vereniging Door Eendracht Sterk Oss (DESO) tegen twee geïntimeerden, de dochter en de voormalige echtgenote van de overleden penningmeester van DESO, [persoon A]. DESO vordert inzage in administratieve bescheiden die door de geïntimeerden onder zich worden gehouden, met betrekking tot een eerdere procedure waarin DESO vorderingen had ingesteld tegen [persoon A]. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 17 oktober 2023 en de zaak is voortgekomen uit een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2023. DESO stelt dat zij rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage, omdat zij alleen bankafschriften heeft en niet beschikt over de onderliggende stukken die nodig zijn voor haar vorderingen. De geïntimeerden betwisten de ontvankelijkheid van DESO, omdat er eerder eenzelfde vordering was toegewezen. Het hof oordeelt echter dat het civiele procesrecht niet verbiedt dat dezelfde vorderingen in verschillende procedures worden ingediend. Het hof komt tot de conclusie dat aan de cumulatieve vereisten van artikel 843a Rv is voldaan en dat DESO recht heeft op de gevraagde afschriften. De vordering wordt toegewezen, en de beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.328.731/01
arrest van 16 juli 2024
gewezen in het incident in de zaak van
Vereniging Door Eendracht Sterk Oss, ook genoemd Deso, ook genoemd R.K.V.V. D.E.S.O.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: DESO,
advocaat: mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
hierna tezamen te noemen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J.J. Geuze te Best,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 oktober 2023 in het hoger beroep van het vonnis door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/380341 / HA ZA 22-159 gewezen vonnis van 3 mei 2023.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 17 oktober 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 december 2023;
  • de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering tot overlegging stukken;
  • de memorie van antwoord in het incident.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

6.De beoordeling

In het incident
6.1.
In het incident zijn de volgende feiten van belang.
a. DESO is een voetbalvereniging in [plaats] . [persoon A] (hierna: [persoon A] ) was in de periode van 2010 tot 1 december 2017 penningmeester van DESO.
b. [persoon A] is overleden op 24 oktober 2020. Geïntimeerde sub 1 is de dochter en geïntimeerde sub 2 is de voormalige echtgenote van wijlen [persoon A] .
c. In de periode dat [persoon A] penningmeester was van DESO hebben hij en zijn vennootschap Pachanga B.V., waar hij bestuurder van was, meerdere malen geld ter beschikking gesteld aan DESO door het overboeken van gelden vanaf de bankrekeningen van [persoon A] en Pachanga B.V. Ook heeft [persoon A] in diezelfde periode vanuit DESO diverse bedragen van in totaal € 72.159,80 overgemaakt naar zichzelf.
6.2.
DESO heeft in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van € 72.159,80, vermeerderd met rente en kosten, alsmede een verklaring voor recht inhoudende dat:
i) [persoon A] jegens DESO onrechtmatig heeft gehandeld door gelden vanuit DESO aan hemzelf over te maken en
ii) [geïntimeerden] gehouden zijn vanuit de nalatenschap van [persoon A] de schade aan DESO te vergoeden.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
6.3.
In het incident vordert DESO [geïntimeerden] te veroordelen om – nu de redelijkheid en de billijkheid zich verzetten om dit nog langer op kosten van DESO te gelasten – op kosten van [geïntimeerden] een door DESO aan te wijzen accountant gewaarmerkte afschriften aan DESO te verstrekken van alle op DESO betrekking hebbende administratieve bescheiden die [geïntimeerden] onder zich hebben, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag met een maximum van € 100.000,-. Tevens vordert DESO [geïntimeerden] te veroordelen in de kosten van het incident.
6.4.
Ter onderbouwing van dit incident stelt DESO dat in een vonnis in het incident van 16 mei 2018 in een procedure tussen partijen is beslist dat [persoon A] – op kosten van DESO – door een door partijen gezamenlijk aan te wijzen accountant gewaarmerkte afschriften aan DESO diende te verstrekken van alle op DESO betrekking hebbende administratieve bescheiden die [persoon A] onder zich had. [persoon A] heeft geweigerd om deze stukken af te geven waardoor DESO in een onmogelijke positie wordt gebracht om haar vordering te onderbouwen, nu DESO alleen de beschikking heeft over de bankafschriften maar niet over de onderliggende stukken. Daarom vordert DESO in dit incident dat [geïntimeerden] – op hun kosten – de besproken administratieve stukken te overleggen aan een door DESO aan te wijzen accountant zulks onder verbeurte van een dwangsom.
6.5.
[geïntimeerden] voeren verweer en stellen dat DESO in 2018 in een procedure tussen partijen eenzelfde incident heeft opgeworpen, welke (subsidiaire) vordering was toegewezen in het tussenvonnis van 16 mei 2018. Nu deze vordering was toegewezen, is DESO niet ontvankelijk in dit nieuwe verzoek. Het opnieuw instellen van deze incidentele vordering is tevens in strijd met een goede procesorde. DESO stelt geen rechtsgrond voor haar nieuwe vordering en [geïntimeerden] betwisten dat het redelijk en billijk zou zijn dat zij de kosten van deze nieuwe expeditie zouden dragen. Ook daarvoor geeft DESO geen rechtsgrond.
[geïntimeerden] betwisten dat zij afgifte hebben geweigerd en stellen dat DESO met een fishing-expedition bezig is en dat de vordering moet worden afgewezen. Bovendien kan DESO ook nakoming vragen van het tussenvonnis van 16 mei 2018.
Voorts stellen zij dat twee door [persoon A] achtereenvolgens bestuurde vennootschappen zijn gefailleerd. [geïntimeerden] weten niet of de boekhouding nog aanwezig is en – voor zover aanwezig – nog compleet is.
6.6.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof begrijpt de incidentele vordering van DESO tot het verstrekken van gewaarmerkte afschriften als een vordering ex artikel 843a Rv en vult de rechtsgrond dan ook aan op grond van artikel 25 Rv.
Volgens artikel 843a Rv kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Voor toewijsbaarheid van een vordering op grond van art. 843a lid 1 Rv zijn er drie cumulatieve voorwaarden:
1. de eiser moet een rechtmatig belang hebben bij inzage, uittreksel of afschrift;
2. het moet gaan om bepaalde bescheiden, en
3. de vordering moet bescheiden betreffen aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker partij is.
6.7.
[geïntimeerden] betogen dat DESO niet ontvankelijk is omdat in een eerdere procedure tussen partijen dezelfde vordering is toegewezen.
Het hof is van oordeel dat dit betoog niet opgaat. Immers, het civiele procesrecht verbiedt niet dat men in verschillende procedures tussen dezelfde partijen dezelfde vorderingen kan indienen. Het hof acht het in dit geval ook niet in strijd met een goede procesorde.
Bovendien is de incidentele vordering in deze procedure ook niet geheel gelijk aan de incidentele vordering in 2018. Destijds was in het dictum opgenomen dat de accountant door partijen gezamenlijk zou moeten worden aangewezen, en met name op dit punt is de tenuitvoerlegging van de veroordeling gestrand.
6.8.
Het hof is van oordeel dat aan de cumulatieve vereisten van artikel 843a Rv is voldaan.
DESO heeft immers rechtmatig belang bij de gevraagde administratie, nu zij onbetwist heeft gesteld dat zij alleen bankafschriften heeft van de diverse bedragen waarvan zij betaling vordert en niet beschikt over de onderliggende stukken, stukken die DESO nodig heeft ter nadere onderbouwing van haar vorderingen.
Daarnaast vordert DESO afschriften van alle op DESO betrekking hebbende administratieve bescheiden die [geïntimeerden] onder zich hebben. [geïntimeerden] hebben niet betoogd dat zij niet weten om welke bescheiden het gaat. Zoals ook uit het vonnis in incident van 16 mei 2018 blijkt, gaat het hier om de stukken die behoren bij de administratie van DESO die de erflater van [geïntimeerden] (de penningmeester) destijds onder zich heeft genomen. Hieruit leidt het hof af dat voor [geïntimeerden] voldoende duidelijk is van welke bescheiden zij een afschrift aan DESO dienen te verstrekken.
[geïntimeerden] hebben niet betwist dat de vordering ziet op bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij DESO partij is.
Nu DESO rechtmatig belang heeft om een afschrift van de gevraagde administratie te verkrijgen, dient dit op grond van artikel 843a Rv op haar kosten afgegeven te worden.
6.9.
Het hof ziet vooralsnog geen aanleiding om een accountant aan te wijzen.
Het hof gaat tevens ervan uit dat [geïntimeerden] aan de veroordeling zal voldoen, zodat er vooralsnog geen aanleiding is om de uit te spreken veroordeling te versterken met een dwangsom.
6.10.
De vordering tot het overleggen van stukken zal worden toegewezen zoals in het dictum verwoord en de beslissing over de proceskosten van dit incident zal het hof aanhouden.
In de hoofdzaak
6.11.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De beslissing

Het hof:
in het incident:
veroordeelt [geïntimeerden] om op kosten van DESO afschriften aan DESO te verstrekken van alle op DESO betrekking hebbende administratieve bescheiden die [geïntimeerden] onder zich hebben;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 27 augustus 2024 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 juli 2024.
griffier rolraadsheer