ECLI:NL:GHSHE:2024:2218

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
20-000932-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot grote hoeveelheden verdovende middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1978, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij betrokken was bij de handel in grote hoeveelheden hennep en amfetamine. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De zaak kwam aan het licht na een politiecontrole op 19 november 2017, waarbij de verdachte en een medeverdachte uit een bedrijfspand kwamen lopen. In het pand werden aanzienlijke hoeveelheden hennep (circa 14 kilo) en amfetamine (ongeveer 1670 gram) aangetroffen. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn wetenschap en beschikkingsmacht over de aangetroffen drugs. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp dit verweer. De overschrijding van de redelijke termijn in de procedure werd erkend, wat leidde tot een lagere straf dan oorspronkelijk mogelijk was geweest. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000932-20
Uitspraak : 22 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 19 maart 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-860062-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1978,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van dat middel’ (
feit 1) en ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod’ (
feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het tot een andere bewezenverklaring komt dat de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Helmond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, te weten circa 14 kilo (gedroogde) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Helmond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1670 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 19 november 2017 te Helmond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, te weten circa 14 kilo (gedroogde) hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij op 19 november 2017 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1670 gram amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2017 (dossierpagina’s 82-84), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :

[dossierpagina 82]

Op 19 november 2017 waren wij, verbalisanten, gekleed in herkenbaar politie-uniform en maakten gebruik van een opvallend surveillancevoertuig. Omstreeks 20.20 uur reden wij [adres 2] in. Wij zagen dat de verdachten [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1978 en [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1993, uit het bedrijfspand gevestigd aan [adres 2] kwamen lopen en schrokken van onze aanwezigheid aldaar. Vervolgens zagen wij dat de toegangsdeur werd dichtgetrokken en men gezichtscontact met ons probeerde te vermijden.

[dossierpagina 83]

Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben vervolgens naar de toegangsdeur van het pand aan [adres 2] gelopen en heb de deur geopend. Ik zag dat achter de toegangsdeur een kleinere ruimte was gesitueerd. In deze ruimte stonden een tweetal banken met daarbij een kleine bijzettafel waarop een groot model digitale weegschaal opgesteld stond. Verder zag ik op een van de zitbanken een setje zwartkleurige handschoenen liggen. Naast de handschoenen stond een zilverkleurige afgesloten koffer.
Ik ben het pand binnengegaan en ben eerst de genoemde ruimte doorgelopen, waarna ik toegang kreeg tot een grotere achtergelegen bedrijfshal. Direct na het betreden van de bedrijfshal zag ik verschillende meubelstukken staan. Ik zag naast een van deze meubelstukken een groot model bigshopper tas staan. Ik zag dat er verschillende zogenoemde zwartkleurige sealbags in deze bigshopper stonden. Verder zag ik dat er verschillende zwartkleurige sealbags naast de bigshopper stonden/lagen. Links naast de bigshopper zag ik een strijkijzer op de grond staan. Ik zag dat de stekker van het strijkijzer nog in het stopcontact zat. Ik weet ambtshalve dat strijkijzers worden gebruikt om sealbags dicht te sealen. Ik ben vervolgens naar een van de sealbags gelopen en zag dat deze onafgesloten was. Ik keek hierop in de sealbag en zag dat deze gevuld was met een plastic ‘transparante zak’. Ik zag dat deze zak gevuld was met henneptoppen. Ik zag aan de vorm van de overige sealbags dat ze eveneens gevuld, waren met een inhoud.

[dossierpagina 84]

Bovengenoemde verdachten zijn aangehouden. Besloten werd tot een doorzoeking van het bedrijfspand.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2017 (dossierpagina’s 99-100), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :

[dossierpagina 99]

Op 19 november is het bedrijfspand aan de [adres 2] doorzocht. Wij zagen in het pand twee bankstellen en een fauteuil staan. Wij zagen dat de onderzijde van deze bankstellen geprepareerd waren. Bij het openen van het laatste bankstel zagen wij dat dit bankstel drie verborgen ruimtes had. Bij het openen van de laatste ruimte haalde ik, verbalisant [verbalisant 3] , een zwart verpakte bol uit het bankstel. Na het openen van het plastic zagen wij dat er een beige kleurige substantie was verpakt in doorzichtig plastic. Deze substantie is getest middels een MMC tester. De test verkleurde wat betekende dat dit vermoedelijk amfetamine betrof.
De aangetroffen verdovende middelen in de loods werden in beslag genomen.
Goed: amfetamine PL2100-2017238418-1272958
Goed: PL2100-2017238418-1272955: 5 stuks zakken hennep
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2017 (dossierpagina’s 105-110), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :

[dossierpagina 105]

Op 20 november 2017 werden door mij verdovende middelen getest. De drugs waren aangetroffen in het bedrijfspand aan de [adres 2] .
Amfetamine PL2100-2017238418-1272958
Ik zag een plastic bol welke geheel met tape was dichtgeplakt. In de bol zat een klein gaatje. Ik zag door het gaatje een witte plakkerige substantie zitten. De aan de kleverige substantie en verbonden geur, kleur en vorm deed mij vermoeden dat ik te maken had met amfetamine, zijnde een stof voorkomende op lijst I.

[dossierpagina 107]

Bemonsteren
De substantie PL2100-2017238418-1272958 werd door mij als monster verpakt in een gripzakje en voorzien van het SIN nummer AAEI4641NL. Het monster werd aangeleverd ten behoeve van verder onderzoek aan het NFI.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2100-2017238418-52 (los) d.d. 11 mei 2018, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 20 november 2017 werden door mij verdovende middelen getest en gewogen. De aangetroffen drugs werden op 19 november 2017 in het bedrijfspand [adres 2] aangetroffen en in beslag genomen. Ik zag dat de bol met daarin amfetamine was dichtgeplakt met doorzichtig tape. De bol werd gewogen en het brutogewicht betrof 1670 gram.
5.
Een rapport identificatie van veelvoorkomende drugs van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 december 2017, opgemaakt door de NFI-deskundige ing. A.G.A. Sprong (dossierpagina’s 120-121), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:

[dossierpagina 121]

Resultaten en conclusie
Kenmerk: AAEI4641 NL
Omschrijving: monster witte substantie
Conclusie: Bevat amfetamine
Amfetamine is vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2017 (dossierpagina’s 114-115), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :

[dossierpagina 114]

Op 20 november werden door mij verdovende middelen getest en gewogen. De aangetroffen drugs werden op 19 november 2017 in het bedrijfspand [adres 2] aangetroffen en in beslag genomen.
Hennep: PL2100-2017238418-1272955
Ik zag een vijftal grote zwarte zakken. Ik zag dat 1 zak geopend was en de andere zakken middels een plakstrip waren gesloten. In de geopende zak zaten een tweetal doorzichtige gripzakken met daarin voor mij ambtshalve bekende henneptoppen. Ik zag ook dat het hennep betrof.
Ik opende de andere 4 grote gesloten zakken. Ik zag dat in elke gesloten zwarte zak 3 doorzichtige gripzakken zaten met daarin de mij ambtshalve bekende henneptoppen. Ik rook de ambtshalve bekende geur van hennep.
In totaal werden door mij een 14-tal doorzichtige zakken aangetroffen en gewogen. In totaal betrof het een netto gewicht aan henneptoppen van 14 kilogram.
Uitgevoerde testen:
Door mij werden uit alle zaken monsters genomen van de henneptoppen en getest middels de MMC International BV test 'hennep/cannabis'.

[dossierpagina 115]

Bij de testen bleek dat deze stoffen allemaal positief reageerden op de aanwezigheid van hennep/cannabis, zijnde stoffen voorkomende op lijst II van de Opiumwet.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 november 2017 (dossierpagina’s 128-133), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte] :

[dossierpagina 130]

V: Je bent op zondag 19 november 2017 aangehouden op [adres 2] . Wat kun jij hierover verklaren?
A: We zijn toen naar een van die twee garages gegaan. Ik ben daar binnen geweest. Toen we weer uit die garage kwamen werden wij gecontroleerd door de politie en later aangehouden.
8.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 november 2017 (dossierpagina’s 153-157), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [betrokkene 2] :

[dossierpagina 154]

V: De loods die jij huurt, om welke loods gaat het?
A: Op [adres 2]

[dossierpagina 155]

V: Ken jij de volgende personen: [medeverdachte] en [verdachte] ?
A: Ik weet dat er een persoon bij [betrokkene 1] (
het hof begrijpt: [betrokkene 1]) is geweest. Die persoon kwam met meubels bij [betrokkene 1] . Deze meubels werden in mijn loods gestald en staan daar ongeveer twee weken. Deze meubels zijn geheel in gepakt in plastic.
O: Ik toon verdachte een foto van de identiteitskaart van [verdachte] .

[dossierpagina 156]

V: Herken jij de persoon op de foto?
A: De foto van de persoon die u mij laat zien, is de persoon waarover ik het had. Hij was altijd in de weer met de bankstellen. Hij had ook vaak contact met [betrokkene 1] . Ik zag ze vaak samen.
V: In de loods van [adres 2] werd in een geprepareerde ruimte onder het bankstel een plastic bol aangetroffen met daarin 1670 gram amfetamine. Wat kun jij daarover verklaren?
A: Die bankstellen waren daar neergezet door de jongen die ik net herkende op de foto.

[dossierpagina 157]

V: Weet jij wie de amfetamine daar heeft neergelegd?
A: Ik weet dat de jongen, welke ik herkende van de foto, altijd druk doende was met de bankstellen. Deze werden door hem meerdere malen gepakt en vervoerd. Deze persoon gaf ook aan dat wanneer ik problemen had met [betrokkene 1] met betrekking tot het betalen van de huur, ik dan ook hem bij terecht kon.
9.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 november 2017 (dossierpagina’s 149-152), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [betrokkene 1] :

[dossierpagina 150]

A: [verdachte] mocht van mij meubels opslaan in de loods aan de [adres 2] .
V: Hoe zagen die meubels eruit?
A: Ik had aan [verdachte] de sleutel van de loods gegeven, zodat hij daar meubels op kon slaan. De meubels staan in plastic folie.

[dossierpagina 151]

V: Door [betrokkene 2] werd verklaard dat jij samen met [verdachte] contact had en deze [verdachte] aan jou had gevraagd of hij de loods mocht gebruiken voor de opslag van zijn meubels.
A: Dat klopt. Ik vond het goed. Deze meubels moesten daar staan, omdat iemand die meubels kwam ophalen. Hij gaf aan dat hij mij daarvoor nog iets zou geven voor het gebruik van een gedeelte van de loods.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] degenen zijn die zich schuldig hebben gemaakt aan het tenlastegelegde. De verdachte ontkent betrokkenheid en ontkent op 19 november 2017 in de loods aan [adres 2] , alwaar de hard- en softdrugs zijn aangetroffen, te zijn geweest. Hij heeft geen motief, had geen toegang tot de loods en de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] omtrent de betrokkenheid van de verdachte zijn kennelijk leugenachtig en mogen daarom niet tot het bewijs worden gebezigd, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Aangetroffen hennep(toppen)
Het verweer van de raadsvrouw vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Daaruit blijkt immers dat door verbalisanten is gezien dat de verdachte – samen met medeverdachte [medeverdachte] – uit het bedrijfspand aan [adres 2] kwam lopen en daar dus binnen moet zijn geweest. Het hof ziet geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de waarnemingen van die verbalisanten – welke zijn vervat in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal – te twijfelen. Ook medeverdachte [medeverdachte] bevestigt dit door te verklaren dat
“Toen we weer uit die garage kwamen werden wij gecontroleerd door de politie en later aangehouden”.Dit laat geen ruimte voor de mogelijkheid dat de verdachte met de medeverdachte uit een andere garage/loods kwam dan de garage/loods waar de drugs zijn aangetroffen.
Hoewel het hof vaststelt dat binnen in voornoemde loods een strijkijzer met de stekker nog in het stopcontact werd aangetroffen, alsmede in de nabijheid daarvan zowel met henneptoppen gevulde als niet gevulde sealbags, kan het hof op grond van de inhoud van het dossier niet vaststellen of de verdachte al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan verwerkingshandelingen met betrekking tot de aangetroffen hennep, zodat het hof de verdachte partieel zal vrijspreken van het impliciet primair tenlastegelegde opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Gelet op de zichtbaar aanwezige hennep die naast de door verdachte opgeslagen meubels werd aangetroffen – en gelet op het feit dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] naar buiten kwam – is het hof van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte daar zowel wetenschap van als beschikkingsmacht over hadden.
Aangetroffen amfetamine
De amfetamine is aangetroffen in een geprepareerde bank. [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben verklaard dat de verdachte meubels in de desbetreffende loods heeft opgeslagen, zijnde dezelfde loods waar ook de hennep is aangetroffen en waaruit de verdachte met de medeverdachte is gelopen op het moment dat de politie ter plaatse kwam. Het hof gaat er dan ook van uit dat de verdachte van de aanwezigheid van deze amfetamine wetenschap had en daarover kon beschikken. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat deze amfetamine zonder zijn medeweten aldaar terecht is gekomen. Een aannemelijk geworden, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft verdachte niet willen en/of kunnen geven.
Het hof acht het tezamen en in vereniging plegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de aangetroffen amfetamine – gelet op het feit dat die amfetamine werd aangetroffen in een verborgen ruimte van een bank – niet bewezen nu de medeverdachte met de opslag van deze meubels niet in verband kan worden gebracht, en zal de verdachte derhalve vrijspreken van het medeplegen daarvan.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw in al zijn onderdelen.
Ten overvloede merkt het hof op dat het – evenals de rechtbank – de verklaring van [betrokkene 1] , zoals afgelegd bij de politie op 21 november 2017 inhoudende – kort gezegd – dat hij de verdachte toestemming had gegeven om zijn meubels op te slaan in de loods aan de [adres 2] betrouwbaar en bezigt deze verklaring voor het bewijs. Deze verklaring vindt steun in de overige bewijsmiddelen, waaronder de door de politie waargenomen aanwezigheid van de verdachte in de loods op [adres 2] – welke aanwezigheid door de verdachte is ontkend – en de verklaring van [betrokkene 2] .
Op verzoek van de raadsvrouw is [betrokkene 1] als getuige ter terechtzitting van de rechtbank gehoord. [betrokkene 1] heeft toen verklaard dat zijn eerdere, hiervoor genoemde, verklaring niet overeenkomstig de waarheid is geweest, hetgeen hij wilde rechtzetten. Hij zou door [betrokkene 2] onder druk zijn gezet om te zeggen dat de verdachte de eigenaar was van de meubels in de loods aan [adres 2] . Deze druk zou er uit hebben bestaan dat [betrokkene 1] – die auto’s in de door [betrokkene 2] gehuurde loods mocht stallen en in ruil daarvoor een deel van de huurpenningen betaalde – de mogelijkheid om gebruik te maken van die loods zou worden ontzegd, waardoor [betrokkene 1] geen plek meer zou hebben voor zijn auto’s. [betrokkene 2] zou [betrokkene 1] voor de doorzoeking op 19 november 2017 tot tweemaal toe te kennen hebben gegeven de verdachte aan te wijzen als eigenaar van de meubels.
Het hof hecht aan deze, door getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting van de rechtbank afgelegde, verklaring geen geloof en wijst daarbij op het volgende:
  • Het hof vermag niet in te zien dat [betrokkene 1] zou overgaan tot het beschuldigen van een persoon die hij al jaren goed kent om de enkele reden dat hij zijn auto’s dan niet meer in de loods, waarvan hij de huur deels betaalde, zou mogen stallen. [betrokkene 1] had eenvoudigweg op zoek kunnen gaan naar een andere betaalde stalplek voor zijn auto’s;
  • [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij zijn auto’s nog twee à drie maanden na 19 november 2017 bij [betrokkene 2] heeft gestald. Niet valt in te zien waarom [betrokkene 1] niet direct na die periode – waarmee het door [betrokkene 1] gestelde drukmiddel was weggevallen – zijn verklaring heeft rechtgezet, maar daarmee jarenlang heeft gewacht. Ook bij gelegenheid van zijn eigen strafzaak, waarin de verdachte een transactie is aangeboden die door hem is betaald, is [betrokkene 1] niet met het door hem gestelde ware verhaal gekomen;
  • [betrokkene 1] heeft geen antwoord kunnen geven op de vraag waarom hij niet reeds bij zijn eerste verhoor op 20 november 2017 de kans te baat heeft genomen uitvoering te geven aan de opdracht van [betrokkene 2] en de verdachte aan te wijzen als de eigenaar van de meubels in de loods aan [adres 2] . Evenmin heeft hij kunnen uitleggen waarom hij de verdachte eveneens heeft aangewezen als eigenaar van de in zijn kantoor aangetroffen illegale sigaretten zonder banderol, terwijl hij daartoe geen opdracht had gekregen;
  • [betrokkene 1] heeft aan het begin van zijn verhoor ter zitting verklaard dat hij niet met de verdachte over de zaak had gesproken terwijl hij later gedurende zijn verhoor heeft verklaard wel degelijk inhoudelijk met de verdachte over de zaak te hebben gehad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat het hof aan de verdachte een geldboete zal opleggen, eventueel in combinatie met een taakstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe is – kort weergegeven aangevoerd dat de verdachte een blanco strafblad heeft, werkt, en sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft [betrokkene 1] in deze zaak een schikking mogen treffen van € 6.000,00, zodat in navolging daarvan ook de verdachte verzoekt om oplegging van een geldboete, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ (
feit 1) en ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (
feit 2). Het bezit en het gebruik van deze middelen brengt maatschappelijk onwenselijke effecten met zich en is bovendien schadelijk voor de volksgezondheid. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 januari 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting gebleken.
Redelijke termijn
Ten slotte heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden.
De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 20 november 2017 met de inverzekeringstelling van de verdachte, en geëindigd op 19 maart 2020 met het wijzen van het vonnis waarvan beroep. De redelijke termijn van 24 maanden is daarmee in eerste aanleg met ongeveer 4 maanden overschreden.
De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 31 maart 2020 met het instellen van hoger beroep namens de verdachte, en eindigt heden, 22 maart 2024, met het wijzen van het onderhavige arrest. De redelijke termijn van 24 maanden is daarmee in hoger beroep met ongeveer 2 jaren overschreden.
Daarmee is sprake van een totale overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 2 jaren en 4 maanden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.
Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou het hof een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden passend hebben geacht. Gelet echter op de overschrijding van de redelijke termijn, acht het hof – alles overziend – een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het perspectief van vergelding en speciale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 22 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland, registratienummer PL2100-2017238418, gesloten d.d. 19 januari 2018 door verbalisant [verbalisant 5] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 159). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.