ECLI:NL:GHSHE:2024:2212

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.332.224_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijds hoger beroep inzake inzage bankafschriften in nalatenschap

In deze zaak gaat het om een tussentijds hoger beroep van een incidentele vordering op basis van artikel 843a Rv, waarbij de appellant, een broer, inzage verzoekt in bankafschriften van zijn overleden zus, waarover zijn zus, de geïntimeerde, de controle had. De appellant beschuldigt de geïntimeerde van onrechtmatige handelingen met betrekking tot de bankrekeningen van de overleden zus. De kantonrechter had eerder bepaald dat de appellant inzage zou krijgen, maar pas nadat de beslissing onherroepelijk was. In hoger beroep vraagt de appellant om directe inzage, terwijl de geïntimeerde zich verzet en stelt dat de appellant geen recht heeft op inzage. Het hof oordeelt dat de appellant recht heeft op inzage, maar dat deze pas kan plaatsvinden nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden. De vorderingen van de geïntimeerde in incidenteel hoger beroep worden afgewezen, en de eerdere vonnissen van de kantonrechter worden bekrachtigd. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.332.224/01
arrest van 9 juli 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A.H.H.M. Roelofs te Nuland,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. B.J.L. Baas te Maarssen,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 september 2023 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 20 april 2023 en 23 mei 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident en [geïntimeerde] als gedaagde in de hoofdzaak, tevens verweerster in het incident.
De zaak in het kort en de beslissing van het hof
Deze zaak gaat over het volgende. Partijen zijn broer en zus en zijn beiden erfgenaam in de nalatenschap van hun overleden zus [zus] . [geïntimeerde] beschikte over een bankpas van de rekeningen van haar zus en heeft haar in haar laatste levensjaren geholpen met haar financiën. [appellant] verwijt [geïntimeerde] in de hoofdzaak dat zij op onrechtmatige wijze geld van deze rekeningen heeft opgenomen en schenkingen heeft gedaan aan zichzelf en aan haar echtgenoot. [appellant] wil inzage in alle bankafschriften van zus [zus] , om te zien of er nog meer betalingen zijn gedaan die volgens hem onrechtmatig zijn. Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij zijn overeengekomen dat de bankafschriften vanaf 2014 door de notaris in depot zullen worden bewaard, totdat partijen het erover eens zijn wie de bankafschriften mag inzien, ofwel totdat een rechter onherroepelijk daarover heeft beslist. De kantonrechter heeft (in incident) bepaald dat [appellant] inzage krijgt in de door de notaris bewaarde bankafschriften, maar pas als er tegen die beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat en de beslissing onherroepelijk vaststaat.
In dit hoger beroep verzoekt [appellant] om te bepalen dat hij de bankafschriften mag inzien direct na de uitspraak van het hof, dus nog voordat die uitspraak onherroepelijk is geworden. [geïntimeerde] heeft ook hoger beroep ingesteld, zij wil dat in hoger beroep wordt bepaald dat
[appellant] alsnog geen recht krijgt op inzage in de bankafschriften.
Het hof komt, net als de rechtbank, tot het oordeel dat [appellant] de bankafschriften bij de notaris mag inzien, maar dat hij daarmee wel zal moeten wachten totdat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10277068 / CV EXPL 23-127)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met producties;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
  • de mondelinge behandeling van 22 mei 2024, waarbij partij [appellant] spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de volgende vaststaande feiten.
3.1.1.
[appellant] en [geïntimeerde] zijn erfgenamen van hun op [overlijdensdatum] 2019 overleden zus, [zus] , geboren op [geboortedatum] 1929 (hierna: erflaatster). De nalatenschap is door [appellant] en [geïntimeerde] zuiver aanvaard.
3.1.2.
Erflaatster is omstreeks medio 2015 opgenomen en tot aan haar overlijden verzorgd in verzorgingshuis De Wilberthof te [plaats 1] .
3.1.3.
Erflaatster beschikte over vermogen op een lopende rekening en een spaarrekening. Beide rekeningen stonden op naam van zowel erflaatster als [geïntimeerde] (zogenoemde "en/of rekeningen").
3.1.4.
Op 24 december 2018 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 2.145,-- overgemaakt van de lopende rekening naar haar (privé)rekening, onder vermelding van "bel. vrije gift 2018". Op 25 maart 2019 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 2.170,-- overgemaakt van de lopende rekening naar de bankrekening van haar echtgenoot, onder vermelding van "bel. vrije gift".
3.1.5.
[appellant] heeft [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard. Hij heeft gevorderd dat hij gemachtigd zal worden om op te vragen "alle afschriften van de bank- en of spaarrekening(en) waarover Rabobank [plaats 2] (nog) beschikt, op naam staande van mevrouw [zus] ". Tijdens de mondelinge behandeling op 7 oktober 2022 is door partijen, ter beëindiging van hun geschil in kort geding, een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin staat opgenomen:
"Partijen verklaren overeen te komen als volgt:
1. Dat zij beiden toestemming verlenen om alle financiële gegevens van de overleden vrouw [zus] op te vragen en te laten overhandigen door de Rabobank (voor zover relevant betreft deze overeenkomst tussen partijen dan ook een vervangende toestemming namens hen beiden) aan de advocaat van één van hen beiden in een door de bank verzegelde envelop.
Partijen zullen de financiële gegevens zonder die verder in te zien direct in depot geven aan een notaris van het kantoor [notariskantoor] te [plaats 3] , voor zover die daartoe bereid is.
Mocht de notaris daartoe niet bereid zijn, aan een andere in onderling overleg af te stemmen notaris. De notaris zal de financiële gegevens in depot houden terwijl en net zo lang als partijen in overleg zijn wat er met de financiële gegevens zal gebeuren. Mochten partijen in onderling overleg geen overeenstemming bereiken, dan zullen de gegevens ook worden bewaard totdat tussen partijen over het inzicht in die gegevens een onherroepelijk vonnis is gewezen.
(…)"
3.1.6.
Op 1 december 2022 hebben partijen een depotovereenkomst gesloten. Deze luidt, voor zover relevant, als volgt:
"(…)
Depot
1. De ondergetekenden sub 1 en 2 geven bij de notaris in depot een gesloten envelop met bankafschriften inzake de nalatenschap van mevrouw [zus] , geboren te [plaats 1] op [geboortedatum] negentienhonderd negenentwintig, laatst wonende te [postcode] [plaats 1] , [adres] .
Ze verklaren de inhoud van de envelop niet te hebben ingezien.
De notaris houdt de envelop met bankafschriften voor beide partijen gezamenlijk, totdat is voldaan aan hetgeen hierna is overeengekomen. Daarna houdt de notaris deze envelop met stukken voor de partij(en) die daarop alsdan geheel of gedeeltelijk recht heeft/hebben.
Afgeven documenten in depot
2. De notaris is verplicht de in depot gegevens stukken onder zich te houden totdat:
- partijen bij een schriftelijke, door ieder van hen ondertekende opdracht, de notaris verzoeken de in depot te geven stukken af te geven aan één der partijen of aan beide partijen (waarbij één der partijen een kopie ontvangt); of:
- bij rechterlijke uitspraak, arbitrage of bindend advies, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer open staat, zal blijken wie van partijen recht op de in depot gegeven stukken heeft.
De notaris geeft in dit geval de in depot gegeven stukken af, nadat de kosten van het depot zijn voldaan.
(…)"

4.De vorderingen en de procedure bij de kantonrechter

De vorderingen in eerste aanleg
4.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] samengevat in de hoofdzaak, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] vóór en na het overlijden van erflaatster onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] , door zonder instemming van erflaatster dan wel [appellant] betalingen, overboekingen en/of schenkingen te doen, en
[geïntimeerde] te veroordelen tot (terug)betaling aan de nalatenschap van de hiervoor bedoelde betalingen, en
de door [geïntimeerde] gedane schenkingen op grond van misbruik van omstandigheden te vernietigen, haar te veroordelen om die schenkingen terug te betalen aan de nalatenschap terug te betalen, en
te bepalen dat [geïntimeerde] haar aandeel in de nalatenschap heeft verbeurd aan [appellant] wegens het opzettelijk verzwijgen, zoekmaken of verborgen houden van tot de gemeenschap behorende gelden, dan wel
de nalatenschap te verdelen naar rato tussen [geïntimeerde] en [appellant] , althans te verdelen op een manier die de rechtbank juist acht, en
[geïntimeerde] te veroordelen in proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.1.1.
Aan deze vorderingen heeft [appellant] , kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. Erflaatster is in verzorgingstehuis De Wilberthof opgenomen, omdat zij dement was en haar wil niet meer kon bepalen. In die periode heeft [geïntimeerde] met haar bankpas van de rekening van erflaatster betalingen gedaan en bedragen opgenomen. Ook heeft zij van de rekening van erflaatster een schenking aan zichzelf gedaan en een schenking aan haar echtgenoot. Aangezien erflaatster niet meer in staat was haar wil te bepalen, kan zij geen toestemming hebben gegeven. Na het overlijden van erflaatster heeft [geïntimeerde] tankbonnen betaald van de rekening van erflaatster en een pinbetaling gedaan, zonder medeweten en toestemming van [appellant] als mede-erfgenaam. Daarmee is sprake van een onrechtmatige daad van [geïntimeerde] jegens [appellant] die grond biedt voor de vorderingen van [appellant] .
4.2.
[appellant] heeft in de hoofdzaak een incident opgeworpen tot inzage in of afgifte van bescheiden of bestanden. Hij vordert samengevat in het incident, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. [geïntimeerde] te veroordelen tot volledige medewerking aan inzage in dan wel afgifte van:
a) de bij de notaris in depot gehouden bankafschriften;
b) afschriften van eventuele rekeningen van erflaatster bij andere banken over een periode van vijf jaar voor haar overlijden;
c) alle aangiften en aanslagen IB van erflaatster over een periode van zes jaar voor haar overlijden,
d) een opgave van alle giften en schenkingen die erflaatster heeft gedaan gedurende een periode van vijf jaar voor haar overlijden;
e) een opgave van al het contant geld waarover erflaatster ten tijde van haar overlijden beschikte;
f) een kopie van de volledige aangifte erfbelasting zoals door [geïntimeerde] is gedaan;
g) eventuele andere financiële bescheiden van of informatie over erflaatster die [geïntimeerde] en/of haar echtgenoot in bezit hebben,
2. aan de notaris de opdracht te verstrekken om de door hem in depot gehouden bankafschriften aan [appellant] ter beschikking te stellen of een vervangende machtiging te verlenen,
3. te bepalen dat [geïntimeerde] een dwangsom verbeurt als zij niet binnen veertien dagen na het vonnis in incident aan de veroordeling onder 1. heeft voldaan,
4. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten in het incident, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.1.
Aan de vorderingen in incident heeft [appellant] , kort gezegd, ten grondslag gelegd dat hij er belang bij heeft om te beschikken over alle financiële gegevens van erflaatster over de periode dat zij was opgenomen in verzorgingstehuis De Wilberthof. Als erfgenaam heeft hij recht op deze gegevens. Hij heeft reeds de beschikking over de bankafschriften over de periode van 6 augustus 2018 tot aan het overlijden van erflaatster. Daaruit is hem gebleken dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door zonder toestemming van erflaatster betalingen te doen van haar rekeningen. Om die reden heeft hij belang bij inzage in de overige financiële gegevens van erflaatster, om te zien of er door [geïntimeerde] nog méér volgens hem onrechtmatige betalingen zijn gedaan, zodat hij in dat geval zijn eis in de hoofdzaak kan wijzigen en zijn vorderingen kan aanvullen.
Het oordeel van de kantonrechter
4.3.
In het bestreden tussenvonnis van 20 april 2023 heeft de kantonrechter in het incident geoordeeld dat de vordering onder 1a) zal worden toegewezen en aan die veroordeling een dwangsom zal worden verbonden, en dat de overige vorderingen in het incident zullen worden afgewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter het voornemen uitgesproken de vordering van
[appellant] om het incidenteel vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, af te wijzen en partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover bij akte uit te laten. In de hoofdzaak heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling gelast op een nader te bepalen datum en tijdstip en iedere verdere beslissing aangehouden.
4.4.
In het bestreden tussenvonnis in de hoofdzaak, eindvonnis in het incident van 25 mei 2023 heeft de kantonrechter overwogen dat uitvoerbaar bij voorraadverklaring in het incident zou betekenen dat inzage in de zich bij de notaris in depot bevindende stukken al kan plaatsvinden voordat het incidenteel vonnis onherroepelijk is geworden, wat zou indruisen tegen de door partijen in de vaststellingsovereenkomst en depotovereenkomst gemaakte afspraken. Dat dit ertoe kan leiden dat de procedure tussen partijen langer gaat duren en extra kosten met zich brengt, is het gevolg van de door partijen gemaakte afspraken.
De kantonrechter heeft daarom de vordering van [appellant] om het incidentele vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, afgewezen.
De kantonrechter heeft [geïntimeerde] in het incident veroordeeld tot volledige medewerking aan inzage in dan wel het verstrekken van afschrift van de bij de notaris in depot gehouden bankafschriften of het verstrekken van kopieën van die bankafschriften, onder verbeurte van een dwangsom. De kantonrechter heeft de overige vorderingen afgewezen en de kosten van het incident tussen partijen gecompenseerd.
In de hoofdzaak heeft de kantonrechter [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op het verzoek van [appellant] om toestemming te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep tegen het eindvonnis in het incident van 25 mei 2023.
4.5.
Bij vonnis van 10 augustus 2023 heeft de kantonrechter het bezwaar van [geïntimeerde] tegen het verzoek van [appellant] afgewezen en bepaald dat van de incidentele vonnissen van 20 april 2023 en 25 mei 2023 hoger beroep kan worden ingesteld voordat eindvonnis in de hoofdzaak is gewezen.

5.De vorderingen en het geschil in het incident in hoger beroep

De vorderingen in hoger beroep
5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep één grief aangevoerd tegen de bestreden vonnissen. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van de incidentele vonnissen van 20 april 2023 en 25 mei 2023 en tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het incidentele vonnis (zo begrijpt het hof) van 25 mei 2023, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties en de nakosten.
5.1.1.
[appellant] betoogt in principaal hoger beroep dat de kantonrechter het incidentele vonnis ten onrechte niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Uitvoerbaar bij voorraadverklaring is wenselijk vanuit procedureel en kostentechnisch oogpunt. Bekrachtiging van de uitspraak van de kantonrechter op het punt van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring zou betekenen dat partijen ook nog een cassatietermijn of -procedure moeten afwachten, hetgeen tot onredelijke vertraging leidt. Inzage in de bankafschriften is noodzakelijk voor
[appellant] om zijn vorderingen in de hoofdzaak (nader) te kunnen onderbouwen en eventueel zijn eis te kunnen vermeerderen. Dit voorkomt dat over eventuele aanvullende vorderingen tussen partijen opnieuw moet worden geprocedeerd. Inzage in de bankafschriften voor
[appellant] kan daarnaast juist leiden tot onderhandelingen en bijdragen aan een minnelijke regeling tussen partijen.
5.1.2.
[geïntimeerde] heeft de grief in het principaal hoger beroep weersproken en heeft daarnaast incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij heeft in incidenteel hoger beroep negen grieven aangevoerd en vordert – samengevat – dat het hof de veroordelingen in de incidentele vonnissen zal vernietigen, de toegewezen vorderingen van [appellant] alsnog geheel zal afwijzen en de incidentele vonnissen voor het overige zal bekrachtigen. Zij verzoekt het hof de kosten van het hoger beroep tussen partijen te compenseren, dan wel [appellant] te veroordelen in de kosten van beide instanties, vermeerderd met rente en nakosten.
5.1.3.
[appellant] heeft verweer gevoerd in het incidenteel hoger beroep en gevorderd de grieven in het incidenteel hoger beroep te verwerpen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
De omvang van het hoger beroep
5.2.
De incidentele vorderingen van [appellant] zoals weergegeven in rov. 4.2 onder 1b) tot en met 1g) en 2 zijn door de kantonrechter afgewezen. Nu daartegen geen grief is gericht, maken deze vorderingen geen onderdeel uit van dit hoger beroep. In dit hoger beroep is enkel aan de orde de vordering tot inzage in dan wel afschrift van de bankafschriften die zich bij de notaris in depot bevinden, de daaraan te verbinden dwangsom, de proceskosten en de (al dan niet) uitvoerbaar bij voorraadverklaring.

6.De beoordeling in hoger beroep

6.1.
Het hof ziet aanleiding eerst de grieven in het incidenteel hoger beroep te bespreken. Daarna zal het hof het principaal hoger beroep beoordelen.
Het incidenteel hoger beroep: de inzage in/afgifte van de bankafschriften in het depot bij de notaris
onvoldoende (proces)belang (grieven 1 tot en met 5)
6.2.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat [appellant] onvoldoende (proces)belang heeft bij zijn vordering tot inzage in/afschrift van de bankafschriften in depot bij de notaris. Zij voert daartoe het volgende aan.
6.3.
Volgens [geïntimeerde] is de inzagevordering door [appellant] enkel ingesteld omdat hij zich door [geïntimeerde] en haar echtgenoot aan de kant gezet en vernederd voelt. Hij heeft geen aanknopingspunten voor verdere vorderingen. Nu [appellant] zijn inzagevordering baseert op gissingen en de enkele, onzekere mogelijkheid dat hij een recht op inzage heeft, is er sprake van een zogenoemde 'fishing expedition'. Een fishing expedition levert echter geen rechtens te respecteren belang op.
6.3.1.
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in haar betoog dat sprake is van een fishing expedition. Met fishing expedition wordt bedoeld dat degene die een vordering tot inzage of afgifte instelt niet precies weet over welke informatie de wederpartij beschikt, maar hier door het instellen van de vordering probeert achter te komen. In deze zaak staat echter exact vast om welke
– bestaande – bescheiden het gaat, namelijk de afschriften van twee specifieke bankrekeningen op naam van erflaatster, die zich bij de notaris in het depot bevinden. Dat [appellant] niet weet welke boekingen daarin staan, maakt niet dat er sprake is van een fishing expedition. In de bankafschriften waarover [appellant] al wel beschikt heeft hij transacties gevonden die voor hem aanleiding zijn geweest tot het instellen van de vorderingen in de hoofdzaak. Daarmee heeft [appellant] als erfgenaam voldoende belang bij inzage in de overige bankafschriften, om te kunnen onderzoeken of zich daarin meer uitgaven bevinden die hij wil meenemen in zijn vorderingen. Er is daarom naar het oordeel van het hof geen sprake van een als 'fishing expedition' te kwalificeren zoektocht.
6.4.
[appellant] vordert in de hoofdzaak dat de nalatenschap geheel aan [appellant] toekomt, dan wel (opnieuw) onder hem en [geïntimeerde] zal worden verdeeld. Volgens [geïntimeerde] heeft
[appellant] geen belang bij inzage in/afschrift van de bankafschriften, nu deze vorderingen hoe dan ook niet kunnen slagen. De nalatenschap is reeds juist en volledig verdeeld. Partijen zijn het eens over het saldo van de bankrekeningen op het moment van overlijden van erflaatster. Het nalatenschapssaldo is door [appellant] en zijn accountant gecontroleerd en vervolgens is de nalatenschap conform de wensen van [appellant] verdeeld. Daarnaast is volgens [geïntimeerde] het beroep van [appellant] op een nietige verdeling van de nalatenschap (artikel 3:195 lid 1 BW) verjaard. Immers is tussen de verdeling in november 2021 en de dagvaarding in de hoofdzaak meer dan één jaar verstreken, zodat ingevolge de slotzin van artikel 3:195 lid 1 BW het beroep van [appellant] op een nietige verdeling is verjaard.
6.4.1.
Het hof is van oordeel dat het betoog van [geïntimeerde] steunt op een verkeerde lezing van artikel 3:195 BW. De genoemde verjaringstermijn van één jaar ziet op een beroep op
vernietigingvan een verdeling die bij notariële akte is vastgelegd. Daarvan is in dit geval geen sprake, nu [appellant] zich in de hoofdzaak beroept op de
nietigheidvan de (niet bij notariële akte vastgelegde) verdeling. In dat geval geldt ingevolge artikel 3:200 BW een verjaringstermijn van drie jaar, welke op de datum van dagvaarding nog niet verstreken was. Hoewel de nalatenschap reeds is verdeeld en het saldo op het moment van overlijden van erflaatster destijds is bepaald, stelt [appellant] zich op het standpunt dat de door hem in de hoofdprocedure als onrechtmatig aangewezen transacties ten onrechte niet zijn meegenomen in de verdeling. Door middel van inzage in de bankafschriften in het depot beoogt hij te onderzoeken of er daarnaast nog méér transacties zijn gedaan die volgens hem ten onrechte niet zijn meegenomen in de verdeling. Hierop ziet ook het oordeel van de kantonrechter in rov. 3.3.4. De stelling van [geïntimeerde] dat dit oordeel innerlijk tegenstrijdig is, omdat de kantonrechter enerzijds schrijft dat aannemelijk is dat werd verdeeld op basis van het saldo op de overlijdensdatum, maar anderzijds ter discussie stelt of het saldo bij de verdeling wel juist was, kan dan ook niet worden gevolgd.
6.5.
[geïntimeerde] wijst er verder op dat [appellant] al beschikt over de bankafschriften van 6 augustus 2018 tot en met de datum van opheffing van de bankrekening. Hij heeft zijn vorderingen in de hoofdzaak zeer specifiek en met verwijzing naar concrete bedragen en transacties toegelicht en heeft geen belang bij nog méér bankafschriften. Er is volgens haar geen sprake van dat [appellant] in motiveringsnood verkeert. Bovendien hebben de afschriften in het depot bij de notaris ook betrekking op een periode dat erflaatster zelfstandig woonde, normaal haar wil kon bepalen en zelf kon beslissen over haar vermogen.
6.5.1.
Het hof is van oordeel dat het argument dat [appellant] reeds in het bezit is van de bankafschriften over een bepaalde periode, niet kan leiden tot afwijzing van de vordering. Nu [appellant] in de bankafschriften waarover hij beschikt aanknopingspunten heeft gevonden voor zijn vorderingen, heeft hij er belang bij de transacties over een langere periode te onderzoeken. Het hof verwijst ook naar rov. 6.3.1. en 6.4.1.
Erflaatster woonde de laatste jaren van haar leven in een verzorgingstehuis. [appellant] stelt dat zij is opgenomen op een gesloten afdeling van het verzorgingshuis omdat zij dement was en dat zij gedurende de gehele periode dat zij in het verzorgingshuis woonde niet in staat was haar wil te bepalen. [geïntimeerde] bestrijdt dat erflaatster op een gesloten afdeling was opgenomen en stelt dat zij voldoende haar wil kon bepalen. Nu de vorderingen van [appellant] zijn gebaseerd op de stelling dat [geïntimeerde] degene is geweest die zelfstandig, zonder medeweten, instemming en/of toestemming van erflaatster, de bedragen van de rekeningen heeft gepind of overgemaakt, kan in dit incident in het midden blijven of, en zo ja vanaf wanneer, erflaatster niet meer in staat was haar wil te bepalen.
6.6.
Toewijzing van de inzagevordering is volgens [geïntimeerde] strijdig met de eisen van redelijkheid en billijkheid, nu erflaatster erg gesteld was op haar privacy en zelfstandigheid en niet zou hebben gewild dat haar broer en zus van haar financiële situatie op de hoogte zouden zijn. Om die reden heeft [geïntimeerde] ook voorgesteld dat een onafhankelijke, deskundige derde namens partijen de financiële gegevens van erflaatster zou kunnen controleren op onregelmatigheden. Nu er een voldoende alternatief voorhanden is, heeft [appellant] geen belang om zélf kennis te nemen van de volledige inhoud van de bankafschriften.
6.6.1.
Het hof overweegt dat de vordering van [appellant] tot inzage getoetst wordt aan de vereisten van artikel 843a Rv. Dat door [geïntimeerde] een alternatief is voorgesteld, maakt niet dat [appellant] een recht op inzage, als aan de vereisten is voldaan, niet (meer) zou mogen uitoefenen of dat een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden beschouwd.
6.7.
De conclusie van het voorgaande is dat [appellant] voldoende (proces)belang heeft bij beoordeling van zijn vordering tot inzage in/afschrift van de bankafschriften in het depot bij de notaris. Voor zover [geïntimeerde] nog betoogt dat de voorzieningenrechter zou hebben meegedeeld dat [appellant] geen belang had bij inzage in/afgifte van de bankafschriften en de eis van [appellant] tot inzage niet heeft ingewilligd, maakt dit het voorgaande niet anders, reeds omdat het kort geding is geëindigd in een vaststellingsovereenkomst tussen partijen en de voorzieningenrechter geen (gemotiveerd) oordeel heeft gegeven en geen uitspraak heeft gedaan.
geen partij bij rechtsbetrekking (grief 2)
6.8.
Op grond van artikel 4:182 BW in samenhang met artikel 3:80 BW kan [appellant] , als erfgenaam en rechtsopvolger van erflaatster, worden aangemerkt als partij bij de rechtsbetrekking waarop de inzagevordering ziet. Het hof passeert het hierop gerichte verweer van [geïntimeerde] dan ook.
voortbouwgrief (grief 6)
6.9.
Grief 6 heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen bespreking.
dwangsomveroordeling (grief 7)
6.10.
Met grief 7 richt [geïntimeerde] zich tegen de dwangsomveroordeling. De kantonrechter heeft haar ten onrechte een weinig coöperatieve houding verweten en daarom een dwangsom verbonden aan de veroordeling tot het verlenen van medewerking aan inzage in de bankafschriften in depot bij de notaris. [geïntimeerde] heeft zich steeds keurig en welwillend opgesteld jegens [appellant] . Juist [appellant] is niet akkoord gegaan met de door haar voorgestelde mediation en met haar voorstel de bankafschriften te laten onderzoeken door een onafhankelijke deskundige. Zij komt op voor de belangen van haar overleden zus en heeft het recht verweer te voeren tegen de vorderingen van [appellant] . [geïntimeerde] zal een rechterlijke uitspraak naleven, tenzij zij daartegen een rechtsmiddel kan aanwenden. Zij heeft expliciet toegezegd dat zij zal meewerken aan inzage na het in kracht van gewijsde gaan van de in dit incident te wijzen uitspraak. Een dwangsomveroordeling is dan ook niet nodig, aldus
[geïntimeerde] .
6.10.1.
Op grond van artikel 611a lid 1 Rv kan de rechter op vordering van een partij de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. De rechter aan wie de oplegging van een dwangsom wordt gevraagd is vrij aan die vordering al dan niet gevolg te geven (zie in artikel 611a lid 1 Rv: "de rechter kan"). Hieraan zijn geen verdere eisen verbonden en niet nodig is dat wordt aangetoond of onderbouwd dat de wederpartij weigerachtig zal zijn de veroordeling na te komen. Daarbij komt dat een dwangsomveroordeling geen nadelige gevolgen zal hebben voor [geïntimeerde] indien zij – zoals zij zelf aangeeft – voldoet aan een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot medewerking. Het hof overweegt verder nog dat het weliswaar klopt dat de verwijzing van de kantonrechter in rov. 3.3.5. van het tussenvonnis van 20 april 2023 naar een dwangsom "zoals hierna in het dictum is opgenomen" onjuist is, maar dat dit niet tot afwijzing van de vordering in het incident kan leiden. De grief slaagt niet en de dwangsomveroordeling wordt gehandhaafd.
incidenteel oordeel in strijd met partijafspraken (grief 8)
6.11.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat het de bedoeling van partijen was dat de vordering om inzage in de bankafschriften in het depot bij de notaris uitsluitend in een bodemprocedure beoordeeld en beslist zou worden, niet in een incident. Volgens [geïntimeerde] zijn partijen bewust overeengekomen dat zij, als zij er niet samen uit zouden kunnen komen, een einduitspraak in een bodemprocedure zouden afwachten. Daarom moet de vordering van [appellant] in het incident worden afgewezen.
6.11.1.
Het hof volgt het oordeel van de kantonrechter. In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen – beiden bijgestaan door hun advocaat – overeengekomen dat de gegevens zullen worden bewaard totdat zij in onderling overleg overeenstemming bereiken over inzage, dan wel "totdat tussen partijen over het inzicht in die gegevens een onherroepelijk vonnis is gewezen". Uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst vloeit niet voort dat partijen de bedoeling hebben gehad dit te beperken tot een vonnis in een bodemprocedure, met uitsluiting van een incidenteel vonnis. De tekst van de vaststellingsovereenkomst staat er dan ook niet aan in de weg dat het geschil over inzage in een incident wordt beslist. [geïntimeerde] heeft daar tegenover geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat partijen desondanks bedoeld hebben een oordeel in een incident uit te sluiten, dan wel dat zij de afspraken redelijkerwijs zo heeft mogen begrijpen.
misbruik van procesrecht (grief 9)
6.12.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat [appellant] misbruik maakt van procesrecht door een inzagevordering in te stellen, terwijl partijen ten overstaan van de voorzieningenrechter andersluidende afspraken hebben gemaakt. Met de inzagevordering probeert [appellant] onder de gemaakte afspraken uit te komen. De kantonrechter heeft volgens [geïntimeerde] verzuimd dit verweer te beoordelen.
6.12.1.
Hoewel het vonnis geen zelfstandige beoordeling bevat van de stelling dat sprake is van misbruik van procesrecht, treft deze grief geen doel. In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat, indien zij niet onderling tot overeenstemming komen, de vraag wie inzage verkrijgt in de bankafschriften in het depot bij de notaris door de rechter kan worden beantwoord. Zoals hiervoor onder 6.10.1. overwogen, kan dit ook in incident worden beslist. De vorderingen in het incident zijn in lijn met de gemaakte afspraken, zodat er geen sprake is van misbruik van (proces)recht.
conclusie in het incidenteel hoger beroep
6.13.
De grieven in het incidenteel hoger beroep slagen niet, dan wel kunnen niet leiden tot afwijzing van de vordering tot inzage in de bankafschriften in het depot bij de notaris.
6.13.1.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep nog een algemeen bewijsaanbod gedaan. Nu zij geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, gaat het hof aan dit bewijsaanbod voorbij.
6.13.2.
De conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen zoals bedoeld in rov 4.2. onder 1a) en 3 terecht zijn toegewezen.
Het principaal hoger beroep: uitvoerbaarheid bij voorraad van de veroordeling tot inzage
6.14.
[appellant] voert in het principaal hoger beroep één grief aan. Met deze grief beoogt hij dat de veroordeling van [geïntimeerde] tot medewerking aan inzage in/afgifte van de bankafschriften in het depot bij de notaris uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, zodat inzage kan plaatsvinden voordat het incidenteel vonnis onherroepelijk is geworden. Dit bevordert volgens hem een spoedige en efficiënte procedure en kan bijdragen aan een minnelijke regeling tussen partijen.
6.14.1.
De grief slaagt niet. Partijen – beiden bijgestaan door hun advocaat – zijn in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat de bankafschriften door de notaris zullen worden bewaard "totdat tussen partijen over het inzicht in die gegevens een onherroepelijk vonnis is gewezen". In de hierna door partijen gesloten depotovereenkomst hebben partijen bepaald dat de gegevens zullen worden bewaard totdat "bij rechterlijke uitspraak (…) waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer open staat, zal blijken wie van partijen recht op de in depot gegeven stukken heeft." Naar het oordeel van het hof kunnen de bewoordingen "onherroepelijk" en "rechterlijke uitspraak waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat" beide niet anders begrepen worden dan dat inzage pas zal kunnen plaatsvinden als alle mogelijkheden om de beslissing tot inzage in rechte aan te vechten definitief zijn uitgeput. In dit hoger beroep betekent dat: op het moment dat de cassatietermijn onbenut is verstreken, dan wel er in cassatie op de vorderingen in het incident is beslist. Daarmee is niet verenigbaar een uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling tot inzage in/afgifte van de bankafschriften, omdat [appellant] daarmee de bankafschriften direct aansluitend aan dit arrest zou kunnen inzien. [appellant] heeft tegenover deze tekstuele uitleg van de afspraken van partijen geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat partijen desondanks bedoeld hebben inzage reeds nu mogelijk te maken, dan wel dat hij deze afspraken redelijkerwijs zo heeft mogen begrijpen.
Het hof is dan ook van oordeel dat een uitvoerbaarverklaring bij voorraad in conflict komt met de door partijen gemaakte afspraken en deze afspraken illusoir zou maken.
conclusie principaal hoger beroep
6.15.
De grief in het principaal hoger beroep faalt.
6.15.1.
[appellant] heeft nog een algemeen bewijsaanbod gedaan. Nu hij geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, gaat het hof aan dit bewijsaanbod voorbij.
6.15.2.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen in de bestreden incidentele vonnissen terecht is afgewezen.
De slotsom
6.16.
De slotsom is dat zowel het principaal hoger beroep als het incidenteel hoger beroep faalt. De bestreden vonnissen, voor zover aan het hof voorgelegd, zullen worden bekrachtigd.
Proceskosten
6.17.
De proceskosten in het principaal en het incidenteel hoger beroep zullen, gelet op de familierelatie, tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de vonnissen van 20 april 2023 en 25 mei 2023 van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure in hoger beroep draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, F.C. Alink-Steinberg en
C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 juli 2024.
griffier rolraadsheer