ECLI:NL:GHSHE:2024:2202

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
20-002144-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloosheid in het verkeer met gevolgen voor de rijbevoegdheid en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor roekeloos rijgedrag, waarbij hij onder invloed van alcohol en drugs een auto bestuurde en een ongeval veroorzaakte dat leidde tot lichamelijk letsel bij een ander. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor 36 maanden, waarvan 30 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.

De zaak kwam voor het hof na hoger beroep van de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij ook al was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van roekeloos rijgedrag en pleitte voor een mildere straf.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag, met een snelheid van minstens 70 km/u binnen de bebouwde kom, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en zijn inspanningen om zijn leven weer op de rails te krijgen. Uiteindelijk besloot het hof om de straf te bevestigen, met enkele aanpassingen, en de ontzegging van de rijbevoegdheid te handhaven, maar met een voorwaardelijk gedeelte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002144-22
Uitspraak : 5 juli 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 14 september 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-019014-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid/tweede lid, onderdeel b/vijfde lid, van deze wet’ (feit 1 primair) in ééndaadse samenloop gepleegd met ‘overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering verbonden. Voorts is aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof verdachtes bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal ontzeggen voor de duur van 3 jaren, waarvan 2 jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat geen sprake is geweest van roekeloos rijgedrag. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en aanpassing van de gronden waarop dit berust, en zal het vonnis derhalve bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Aanpassing en aanvulling van gronden
De rechtbank heeft op pagina 3 van het vonnis als bewijsmiddel opgenomen de ter terechtzitting d.d. 1 september 2022 door de verdachte afgelegde verklaring en die aangeduid als ‘De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 1 september 2022’. Voornoemde aanduiding wordt geschrapt en vervangen door ‘De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 1 september 2022’.
Op pagina vier van het vonnis heeft de rechtbank als bewijsmiddel opgenomen ‘Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100- 2021007868-3 (pagina’s 014-015), inhoudende de verklaring van aangever [aangever] d.d. 12 januari 2021’. Aan dit bewijsmiddel wordt – als verklaring van aangever [aangever] – het navolgende toegevoegd:
Op 11 januari 2021 reed ik in mijn personenauto. Ik reed op de Copernicuslaan te
's -Hertogenbosch en sloeg rechtsaf de Oude Engelenseweg op. Op het moment van de botsing reed ik tussen de 30 en 40 kilometer per uur. Ik was nog aan het optrekken.
De rechtbank heeft op pagina vier van het vonnis als bewijsmiddel opgenomen ‘Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2021007868-2 (pagina 's 012-013), inhoudende de verklaring van getuige [getuige] d.d. 11 januari 2021’. Voornoemd bewijsmiddel en de weergegeven inhoud daarvan wordt geschrapt en vervangen door het navolgende bewijsmiddel.
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2021007868-2 (pagina 's 012-013), d.d. 11 januari 2021, voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige] :
Op 11-01-2021 was ik aan het hardlopen en liep ik op de Oude Vlijmense weg te 's -Hertogenbosch ter hoogte van de Basic Fit. Ik hoorde een auto hard optrekken die mijn aandacht trok. Ik zag een grijze [auto] mij voorbij rijden met een geschatte snelheid van 80 km per uur. Paar seconden later hoorde ik een harde knal en ik zag in de verte een grijze wolk wat van de auto af kwam. Ik rende naar de auto toe. Ik zag dat de bestuurder al uit de auto was gestapt. Ik zag dat de bestuurder van de [auto] druk was. De bestuurder was druk met praten en handgebaren. Ik ben hierna naar de andere auto gelopen en ik zag schade aan de achterkant van de auto. Ik zag dat de bestuurder van die auto ook al was uitgestapt. Ik sprak met de bestuurder en die was aanspreekbaar.
Op pagina zes van het vonnis heeft de rechtbank opgenomen:
‘Er zijn zelfs aanwijzingen dat verdachte aanzienlijk harder dan 70 km/u heeft gereden. Getuige [getuige] schatte de snelheid tussen de 100 en 120 km/u en verdachte zegt zelf ter terechtzitting dat hij ‘70 km/u of harder” heeft gereden. Ook is geconstateerd dat het voertuig van slachtoffer [aangever] na de botsing zo’n 50 meter is doorgeschoven. Dat is een aanzienlijke afstand, waarmee ontegenzeggelijk vaststaat dat sprake moet zijn geweest van een enorm harde klap.’
Deze passage wordt geschrapt.
Evenals de rechtbank acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het geheel van gedragingen van de verdachte kan worden aangemerkt als overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 en dat de schuldgradatie van roekeloosheid – gelet op het bepaalde in artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 – daarmee is gegeven. Het hof heeft hierbij, naast de verklaring van de verdachte dat hij 70 km/uur of harder heeft gereden en dat hij onder invloed was van cocaïne en alcohol, in het bijzonder nog de aard van de weg in aanmerking genomen, te weten een weg binnen de bebouwde kom met als geldende maximumsnelheid 50 kilometer per uur, alsmede de locatie waar de verdachte met zijn personenauto achterop de personenauto van [aangever] is gebotst. Het hof wijst in dit verband in het bijzonder op de aangifte van [aangever] waaruit blijkt dat hij vanaf de Copernicuslaan de Oude Engelenseweg is opgedraaid. Kort na deze kruising, terwijl de auto van [aangever] nog bezig was met optrekken, is de verdachte achterop de personenauto van [aangever] gereden. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken dat de verdachte zijn rijgedrag aan de omstandigheden, voor wat betreft de maximumsnelheid en de mogelijkheid van kruisend/invoegend verkeer, ter plaatse heeft aangepast.
Op te leggen sancties
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal opleggen voor de duur van 3 jaren, waarvan 2 jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof verdachtes bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet zal ontzeggen voor een langere periode dan dat zijn rijbewijs ingevorderd is geweest. Daartoe is, kort samengevat, naar voren gebracht dat de verdachte weet dat hij een fout heeft gemaakt en dat daar een straf bij hoort. Indien aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van een langere duur zal worden opgelegd, zou dat hem enorm schaden en heeft dat onder meer als gevolg dat hij zijn baan verliest. Bovendien heeft het tenlastegelegde feit inmiddels ongeveer 3,5 jaar geleden plaatsgevonden. Op dit moment gaat het goed met de verdachte en heeft hij zijn leven op orde. Mede gelet hierop acht de verdediging het, evenals de advocaat-generaal, niet nodig om als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de op te leggen sancties heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 11 januari 2021 schuldig gemaakt aan roekeloos rijgedrag in het verkeer. Hij heeft een auto bestuurd, terwijl hij onder invloed van alcohol en drugs verkeerde. De gehaltes alcohol en drugs in verdachtes bloed hebben de grenswaarden (fors) overschreden. De verdachte reed daarnaast binnen de bebouwde kom met een snelheid van minstens 70 kilometer per uur en heeft aldus met een aanzienlijk hogere snelheid gereden dan er plaatse was toegestaan, te weten 50 kilometer per uur. De verdachte heeft vervolgens
een kop-staart botsing veroorzaakt. Het slachtoffer heeft hierdoor een whiplash opgelopen, waardoor hij gedurende een jaar zijn werk niet (volledig) kon hervatten. Blijkens het bewezenverklaarde handelen heeft de verdachte zich op 11 januari 2021 volstrekt onverantwoordelijk gedragen. Het hof rekent de verdachte dat ook aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 april 2024. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Die eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan het bewezenverklaarde handelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de inhoud van een reclasseringsadvies d.d. 10 juni 2024. Uit dit advies blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit enkele weken was teruggevallen in het gebruik van alcohol en cocaïne. Voorts blijkt daaruit dat de verdachte enkele maanden na het feit op eigen initiatief een behandeling binnen een verslavingskliniek heeft gehad en dat hij sindsdien abstinent is van cocaïne en dat er geen sprake meer is van structureel alcoholgebruik. Hij bezoekt tot op heden vrijwel wekelijks bijeenkomsten van lotgenoten teneinde een terugval in oud gedrag te voorkomen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte dit ook bevestigd en toegelicht. Uit het reclasseringsadvies, maar ook uit de toelichting van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, blijkt bovendien dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid wil nemen voor hetgeen hij het slachtoffer heeft aangedaan. Verdachtes houding, de steun van zijn naasten, maar vooral zijn werk worden door de reclassering als beschermede factoren gezien. Het risico op recidive wordt, gelet op het voorgaande, door de reclassering als laag ingeschat. De reclassering acht het opleggen van bijzondere voorwaarden niet nodig. Ten aanzien van het eventueel opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen heeft de reclassering naar voren gebracht dat zulks zwaarwegende gevolgen heeft voor verdachtes werk als vrachtwagenchauffeur, omdat hij in dat geval zijn werk niet kan uitoefenen. Een belangrijke beschermende factor zou ten gevolge daarvan wegvallen, aldus de reclassering.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de inhoud van een brief van verdachtes werkgever d.d. 6 juni 2024, waaruit blijkt dat het niet alleen voor de verdachte, maar ook voor het bedrijf van zeer groot belang is dat de verdachte zijn rijbewijs kan behouden.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen ligt, conform de vordering van de advocaat-generaal, oplegging van een ontzegging motorrijtuigen te besturen voor een aanzienlijke periode in beginsel in de rede. Het hof houdt echter ook rekening met de omstandigheid dat de onderhavige zaak zich ‘aan de onderkant van het spectrum van roekeloosheid’ bevindt, zoals door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep ook zo is benoemd. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voorts gebleken dat de verdachte zijn rijbewijs reeds lange tijd kwijt is geweest, te weten voor een periode van zes maanden. Bovendien heeft de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep openheid van zaken gegeven en heeft hij onder meer verklaard dat hij kort voorafgaand aan de terechtzitting bij de rechtbank met het slachtoffer heeft gesproken en aan het slachtoffer zijn excuses heeft aangeboden. Het hof typeert verdachtes houding ook in hoger beroep als oprecht en schuldbewust. Voorts blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede uit voornoemd reclasseringsadvies en de brief van de werkgever van de verdachte, dat het van zeer groot belang is dat de verdachte zijn rijbewijs kan behouden. Het hof heeft bovendien rekening gehouden met de omstandigheden dat sinds het bewezenverklaarde handelen inmiddels de nodige tijd is verstreken en de verdachte nadien niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen. Gelet op het vorenstaande zal het hof aan de verdachte dan ook geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen van een langere duur dan dat verdachtes rijbewijs ingevorderd is geweest.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts zal het hof de verdachte de bevoegdheid ontzeggen motorrijtuigen te besturen voor de duur van 36 maanden, waarvan 30 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof ziet, met de verdediging en de advocaat-generaal, geen aanleiding om aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf bijzondere voorwaarden te verbinden. In dit verband heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte zelf de nodige hulp en ondersteuning heeft gevonden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid, groot
30 (dertig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 5 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.M. Koevoets is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.