In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs, in strijd met artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, en voor het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg. De verdediging pleitte voor vrijspraak en, subsidiair, ontslag van alle rechtsvervolging. Het hof heeft de zaak onderzocht en vastgesteld dat de verdachte een vals Pools rijbewijs had overhandigd aan verbalisanten, terwijl hij wist dat zijn Nederlandse rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk gebruik had gemaakt van een vals identiteitsbewijs, en dat hij de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het rijbewijs vals was.
Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De beslagbeslissingen van de politierechter zijn bevestigd, waarbij het valse rijbewijs en de motor van de verdachte verbeurd zijn verklaard. Het hof heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafoplegging.