ECLI:NL:GHSHE:2024:2179

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
20-001326-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot XTC-pillen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1975, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het bezit en de handel in XTC-pillen. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een vonnis van de rechtbank van 4 mei 2023, waarin de verdachte was veroordeeld tot 34 maanden gevangenisstraf. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak en voorts een strafmaatverweer voerde. Het hof heeft de zaak onderzocht en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk grote hoeveelheden XTC-pillen heeft voorhanden gehad, met in totaal 28.165 pillen aangetroffen in een opslagbox en zijn woning. Het hof heeft de bewijsvoering van de verdediging, die stelde dat er sprake was van onrechtmatige bewijsvergaring, verworpen. Het hof oordeelde dat de doorzoekingen rechtmatig waren en dat de aangetroffen pillen MDMA bevatten. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, met aftrek van voorarrest, en het hof heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001326-23
Uitspraak : 1 juli 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 mei 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-338036-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
- de voortgezette handeling van
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (feit 1)
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (feit 2)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is er beslist op het beslag.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden met aftrek van voorarrest en daarbij het geschorste bevel voorlopige hechtenis zal opheffen.
Namens de verdachte is integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
1.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 augustus 2021 tot en met 15 december 2021 te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans (telkens) aanwezig heeft gehad, één of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) (XTC-)pillen (van in totaal ongeveer 28165 pillen), in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende methyleendioxymethamfetamine, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.hij op of omstreeks 16 december 2021 te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, 28165 (XTC-)pillen, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materia(a)l(en) bevattende methyleendioxymethamfetamine, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.
in de periode van 20 augustus 2021 tot en met 15 december 2021 te Roosendaal, opzettelijk aanwezig heeft gehad, grote hoeveelheden XTC-pillen (in totaal ongeveer 28165 pillen), bevattende methyleendioxymethamfetamine, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.op 16 december 2021 te Roosendaal, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 28165 XTC-pillen, bevattende methyleendioxymethamfetamine, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken voor het onder feit 1 tenlastegelegde. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat de pillen al eerder dus vóór het binnentreden op 16 december 2021 in de opslagbox en de woning aanwezig waren. De verklaring van de verdachte is echter het enige bewijsmiddel waaruit kan volgen dat de verdachte de pillen in de tenlastegelegde periode aanwezig heeft gehad. Het feit dat er al eerder een huurcontract is getekend zegt volgens de raadsman niets over het moment waarop de verdovende middelen in de opslagbox lagen.
Ten aanzien van het tweede feit heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat naar de overtuiging van de verdediging sprake is van onrechtmatige bewijsvergaring, die bewijsuitsluiting tot gevolg dient te hebben en bij gebreke aan overig bewijs dient dit te leiden tot een integrale vrijspraak. Allereerst heeft de raadsman bepleit dat de eigenaar van ‘ [naam verhuurbedrijf] ’ niet tot controle van de opslagbox van de verdachte bevoegd was. Voorts heeft de raadsman bepleit dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering om de opslagbox te doorzoeken. Daar komt bij dat er naar mening van de verdediging voorafgaande aan de doorzoeking ingevolge artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering een machtiging moest worden afgegeven door de officier van justitie dan wel de hulpofficier van justitie. Vanwege deze vormverzuimen dient het hof tot bewijsuitsluiting te komen hetgeen dient te leiden tot een vrijspraak.
Mocht het hof voorbij gaan aan de genoemde verweren van de verdediging dan heeft de verdediging het voorwaardelijk verzoek gedaan om de eigenaar van opslagbox 607 en de [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te horen alsmede het NFI te laten rapporteren over de geur dan wel het ontbreken van geur van de in beslaggenomen pillen.
Mocht het hof het bewijsuitsluitingsverweer verwerpen dan is de raadsman van oordeel dat het NFI-testrapport van de pillen niet representatief is voor de hoeveelheid aangetroffen pillen en om die reden niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Mocht het hof ook dit verweer verwerpen dan heeft de verdediging het voorwaardelijk verzoek gedaan om het NFI alle 20 ingezonden pillen te laten onderzoeken met daarbij het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal door de politie waarin de vraag wordt beantwoord of uit elk van de in totaal zes zakken pillen, in ieder geval één pil is veiliggesteld en is ingezonden naar het NFI.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op basis van het onderzoek ter terechtzitting en het thans voorliggende dossier vast dat de eigenaar van de [naam verhuurbedrijf] aan de [adres 2] , in welk pand zich meerdere opslagboxen bevinden, de politie heeft verzocht om hem te assisteren bij de controle van een aantal verhuurde opslagboxen, waaronder opslagbox 607. Volgens de eigenaar werd de opslagbox 607 gehuurd door de verdachte en de eigenaar vond het opvallend dat de verdachte de huur maandelijks in contanten op het kantoor kwam betalen. Uit een zoekslag in de politiesystemen bleek dat er eerder in de telefoon van de verdachte afbeeldingen van xtc-pillen waren aangetroffen. Voorts werden er in deze telefoon aan de handel in verdovende middelen te relateren chatgesprekken aangetroffen. Ter hoogte van opslagbox 607 rook de verbalisant een zoete geur. Hierop heeft de verbalisant door een kier naast de toegangsdeur gekeken en zag hij dat er in de box o.a. een diepvries en een koelkast stonden. Het was de verbalisant ambtshalve bekend dat harddrugs vaak in een vriezer dan wel koelkast worden opgeslagen. Hierop opende de eigenaar de voormelde opslagbox en bemerkte [verbalisant 1] dat de zoete geur sterker werd. Uiteindelijk zijn in een tas in de vriezer vijf sealbags met pillen aangetroffen die later positief zijn getest op MDMA.
Het hof stelt vast dat nog voordat de opslagbox werd geopend er door de verbalisanten ter hoogte van deze opslagbox een zoete, aan harddrugs te koppelen, geur werd waargenomen en dat door een kier werd gezien dat er in de opslagbox koelapparatuur aanwezig was. Gegeven deze feiten en omstandigheden, inclusief de door de verbalisanten in de politiesystemen met betrekking tot de verdachte gegenereerde informatie, oordeelt het hof dat de verbalisanten tot een redelijk vermoeden dat er in de loods harddrugs aanwezig waren, konden komen. Op grond van artikel 9 van de Opiumwet waren de verbalisanten vervolgens bevoegd de opslagbox te betreden en daar een onderzoek in te stellen.
Naar aanleiding van hetgeen is aangetroffen in de opslagbox is er een machtiging tot doorzoeking van de flatwoning van de verdachte aan de [adres 3] , gelegen op de 2e woonlaag, afgegeven. Het betrof een doorzoeking met de rechter-commissaris (dossierpagina 76). Op de begane grond van de flat bevond zich een berging die bij de woning behoorde en was voorzien van nummer [nummer] . Tijdens deze doorzoeking is in voormelde berging op de begane grond een zak met blauwe pillen gevonden die later positief testte voor MDMA.
Alles overziend is het hof van oordeel dat de betreding en doorzoeking van de opslagbox en de woning rechtmatig is geschied en dat het aldaar aangetroffene voor het bewijs kan worden gebezigd. Van een vormverzuim ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering, laat staan een vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting zou leiden is geen sprake.
Na het aantreffen van de pillen in de opslagbox zijn de zakken ieder afzonderlijk gewogen en is berekend hoeveel pillen er in totaal zijn aangetroffen. In de opslagbox is een totaal van 9.304,9 gram netto aan pillen aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat de zakken tezamen 25.704 pillen bevatten. De pillen in alle vijf de zakken hadden aan de ene zijde een ‘V’ als opdruk en op de andere zijde het logo van ‘Versace’. Ten aanzien van iedere aangetroffen sealbag is een monster getest waaruit volgde dat er een positieve reactie was voor opiaten. Uit de aangetroffen zakken zijn in totaal 10 pillen naar het NFI verzonden. Met betrekking tot de in de woning van de verdachte aangetroffen pillen ging het om een zak van 959,9 gram netto waaruit kan worden afgeleid dat deze zak 2.461 pillen bevatte. Deze pillen waren blauw van kleur en hadden aan de ene zijde een opdruk met ‘LV’ en aan de andere zijde stond het logo van ‘Louis Vuitton’. Ook van deze sealbag zijn 10 pillen naar het NFI verzonden. Uiteindelijk heeft het NFI onderzoek verricht aan één pil met de opdruk Versace en aan één pil met de opdruk Louis Vuitton.
De verdediging heeft aangevoerd dat het door het NFI verrichte onderzoek niet representatief is voor het totale aantal aangetroffen pillen. Daar komt bij dat de verdachte de uitkomst van het NFI betwist door te stellen dat er sprake was van placebopillen.
Ter identificatie van een drug wordt door de politie een monster, in casu 10 pillen Versace en 10 pillen Louis Vuitton, opgestuurd naar het NFI. Het NFI heeft voor de indicatie en het vaststellen van de samenstelling niet de gehele partij nodig. Van belang is dat de monstername van de politie representatief is, hetgeen inhoudt dat het monster een goede afspiegeling is van de gehele partij. Internationaal (o.a. door het ENFSI (European Network of Forensic Scientific Institutes) zijn hiervoor richtlijnen opgesteld. Uit deze richtlijnen volgt dat een representatieve monstername van een substantie dient te worden gebaseerd op vergelijkbare uiterlijke kenmerken zoals de grote en kleur van de substantie. In casu zijn in de opslagbox van de verdachte een vijftal sealbags aangetroffen waarbij het steeds ging om witte pillen van dezelfde vorm en grote met de opdrukken van een ‘V’ en het logo van Versace. Uit alle vijf de sealbags is door de politie een monstername getest en werd er een positieve reactie, indicatief voor opiaten, verkregen. Vervolgens zijn uit deze zakken tien pillen opgestuurd naar het NFI. Nu alle pillen vergelijkbaar aan elkaar waren (kleur, grote, opdruk) is slechts een willekeurige pil getest door het NFI. Met betrekking tot de pillen die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen geldt hetzelfde. Het gaat het om een zak met blauwe pillen met als opdrukken ‘LV’ en het logo van Louis Vuitton. Ook deze zak is door de politie bemonsterd en onderworpen aan een indicatieve test waarbij een positieve uitslag, indicatief voor opiaten, werd verkregen. Uit deze zak zijn voorts ook tien pillen naar het NFI gezonden en is daarvan 1 pil bemonsterd. Het hof is van oordeel dat uit voormelde beschrijving van de monsterneming en de testen blijkt dat er sprake is van een voldoende representatieve test. Gelet op de positieve reactie voor MDMA op de door de politie uitgevoerde indicatieve test en de NFI-rapportage gaat het hof er dan ook van uit dat alle in de opslagbox en in de woning aangetroffen pillen MDMA bevatten.
De stelling van de verdediging, te weten dat het ging om placebopillen en dat de vriend van de verdachte dit heeft aangetoond door er een stel pillen in te nemen waarbij een reactie uitbleef en de verdachte dus niet wist dat het om pillen bevattende MDMA ging, schuift het hof als ongeloofwaardig ter zijde. Niet alleen bevatten de monsters die door de politie en het NFI zijn getest wel degelijk MDMA, weshalve er geen sprake was van placebopillen maar tevens is het hof van oordeel dat deze verklaring van de verdachte geen begin van aannemelijkheid heeft nu het alternatieve scenario niet verifieerbaar is mede ook omdat de verdachte geen naam van die vriend wenst te noemen, hetgeen hij ook ter terechtzitting van het hof heeft herhaald. Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte gelet op zijn justitieel verleden en het feit dat hij naar zijn zeggen voor de opslag van deze pillen betaald kreeg te weten € 1.000,- , wist, minst genomen in de zin van voorwaardelijk opzet, dat het hier ging om drugs, in het bijzonder om XTC-pillen, dit laatste ook gelet op de kleuren en de logo’s van de aangetroffen pillen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte op 16 december 2021 opzettelijk 28.165 pillen, bevattende MDMA, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht de verklaring van de verdachte te weten dat hij deze pillen reeds vóór 16 december 2021 aanwezig heeft gehad zeer aannemelijk en betrouwbaar, gelet op het vroege tijdstip van de doorzoekingen en hetgeen daarbij is aangetroffen. Naar het oordeel van het hof vindt zijn verklaring steun in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te kunnen van dat feit omdat alleen op basis van de verklaring van de verdachte vastgesteld kan worden dat de verdachte de pillen al reeds vóór 16 december 2021 aanwezig heeft gehad en deze vóórafgaande aan 16 december 2021 heeft opgeslagen in de opslagbox en de berging van zijn woning.
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om de eigenaar van opslagbox 607 en de [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te horen. De verdediging wenst voormelde getuigen te horen omtrent de rechtmatigheid van de doorzoeking. Hierboven heeft het hof reeds overwogen dat en waarom er sprake is geweest van een rechtmatige doorzoeking. Het hof wijst in het licht van hetgeen daar is overwogen het verzoek tot het horen van de getuigen af en acht het verdedigingsbelang daarmee niet geschaad.
Daarnaast heeft de verdediging voorwaardelijk verzocht om het NFI te laten rapporteren over de eventuele geur die afkomstig is van de inbeslaggenomen pillen. Uit het dossier komt niet naar voren dat de verbalisanten stellen dat de zoete geur afkomstig was van de aangetroffen pillen. Het hof wijst in het bijzonder op de dossierpagina’s 61 en 66. Er is enkel gerelateerd dat bij de betreffende opslagbox een zodanige zoete geur werd waargenomen die verband kan worden gebracht met drugsgerelateerde feiten en dat deze geur heviger werd bij het openen van de opslagbox en ter hoogte van de vriezer en de koelkast. In de vriezer werd vervolgens een zwarte stoffen tas van de Aldi aangetroffen.
Die tas was open aan de bovenzijde. In de tas zaten vijf doorzichtige sealzakken. De genoemde sealzakken waren gevuld met witte pillen, bedrukt met op de ene zijde een “V” logo en op de andere zijde het logo van Versace. De [verbalisant 2] was er ambtshalve mee bekend dat XTC pillen worden bedrukt met logo’s van bekende merken. Het hof wil – conform hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht – aannemen dat de aangetroffen pillen geen geur hebben afgegeven.
De tekst van de [verbalisant 2] in het proces-verbaal dat hij de pillen door middel van de ingeslagen indruk en de zoete geur als XTC pillen herkende leest het hof aldus dat de verbalisant voor wat betreft de geur heeft betrokken hetgeen door hem eerder in het proces-verbaal is gerelateerd over de geur in de opslagbox en in het bijzonder ter hoogte van de vriezer. De [verbalisant 1] heeft ook niet gerelateerd dat de pillen zelf een geur zouden hebben. De enkele omstandigheid dat de pillen zelf derhalve geen geur zouden hebben afgegeven staat niet aan de bevindingen van de verbalisanten omtrent de geur in de opslagbox en ter hoogte van de vriezer in de weg. Het hof zal daarom ook dit verzoek afwijzen nu het niet van belang is voor de rechtmatigheidsvraag en daarmee dus niet noodzakelijk is.
Voorts heeft de verdediging verzocht, voor het geval het hof de bewijsverweren afwijst, om alle ingestuurde pillen te laten onderzoeken alsmede om een onderzoek te doen naar de werkzame stof MDMA. Gelet op het feit dat het hof reeds heeft geoordeeld dat er sprake is van een representatieve test ziet het hof geen noodzaak om alle 20 ingestuurde pillen te onderzoeken. Het hof ziet voorts geen noodzaak tot een onderzoek naar de werkzame stof MDMA. In de Opiumwet is strafbaar gesteld het aanwezig hebben van stoffen bevattende MDMA. Daarbij is het gehalte van de stof niet van belang. Noch voor de strafbaarheid, noch voor de strafmaat.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dus in al haar onderdelen en wijst alle (voorwaardelijke) verzoeken van de verdediging af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van in totaal 28.165 xtc-pillen. Voor verdovende middelen in het algemeen – en voor harddrugs in het bijzonder – geldt dat zij verslavend (kunnen) zijn, met alle nadelige gevolgen voor de gebruikers zelf. Daarnaast bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Ook de productie en handel zijn ondermijnend voor de samenleving vanwege het daarmee gepaard gaande geweld en de gevolgen voor het milieu. Met zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan deze nadelige gevolgen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 april 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit volgt dat de verdachte reeds eerder zij het een geruime tijd geleden is veroordeeld voor handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij de veroordeling in 2009 in verband met synthetische drugs opvalt Daarnaast heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Tot slot het heeft het hof kennisgenomen van een van het procesdossier onderdeel uitmakend reclasseringsadvies d.d. 5 april 2023.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel, in het belang van normhandhaving en uit oogpunt van vergelding, dat niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Dat is ook overeenkomstig de LOVS oriëntatiepunten die voor deze delicten gelden.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier is gebleken dat de verdachte reeds sinds 20 december 2021 door de rechtbank uit de voorlopige hechtenis is geschorst. De rechtbank heeft nagelaten bij vonnis waarvan beroep een beslissing te nemen over de voorlopige hechtenis waardoor de schorsing van de verdachte in hoger beroep van rechtswege doorloopt. Gelet op de lange duur van deze schorsing is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat het bevel tot voorlopige hechtenis dat voor het laatst bij beschikking van de rechtbank van 20 december 2021 was geschorst dient te worden opgeheven.
Beslag
Ondanks dat uit de kennisgevingen van inbeslagname afgeleid kan worden dat de verdachte reeds afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen goederen zal het hof overeenkomstig de rechtbank een beslissing nemen over het beslag.
De volgende in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat de feiten zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet:
  • 959,9 gram xtc, blauw, Louis Vuitton, goednummer G2409203
  • 1860,3 gram xtc, wit, Versace, goednummer G2409097
  • 1858 gram xtc, wit, Versace, goednummer G2409089
  • 1872,1 gram xtc, wit, Versace, goednummer G2409092
  • 1868,2 gram xtc, wit, Versace, goednummer G2409100;
Het volgende in beslag genomen voorwerp is ook vatbaar voor onttrekking aan het verkeer omdat het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, het is aangetroffen bij het onderzoek en kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten:
50 gram hasjiesj, goednummer G2409217
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) maanden;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
  • 50 gram hasjiesj, goednummer G2409217
  • 959,9 gram xtc, blauw, Louis Vuitton, goednummer G2409203
  • 1860,3 gram xtc, wit, Versace, goednummer G2409097
  • 1858 gram xtc, wit, Versace, goednummer G2409089
  • 1872,1 gram xtc, wit, Versace, goednummer G2409092
  • 1868,2 gram xtc, wit, Versace, goednummer G2409100;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis dat voor het laatst bij beschikking van de rechtbank rechter-commissaris in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 december 2021 was geschorst.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 1 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.