ECLI:NL:GHSHE:2024:2175

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
20-002518-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling van gestolen goederen met betrekking tot een fiets en snorscooter

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal en diefstal door twee of meer verenigde personen, met een gevangenisstraf van vier weken. In hoger beroep is de zaak beperkt tot de veroordeling voor de gekwalificeerde diefstal van een snorscooter en de heling van een fiets. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot zes weken gevangenisstraf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de diefstal van de snorscooter en heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten. Wel is bewezen verklaard dat de verdachte opzetheling heeft gepleegd van een elektrische fiets. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002518-23
Uitspraak : 1 juli 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-120161-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘diefstal’ (feit 1 primair) en ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ (feit 2 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. De politierechter heeft de verdachte integraal vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde. Voorts heeft de politierechter de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en bepaald dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Ten slotte heeft de politierechter bepaald dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Anders dan ter terechtzitting in hoger beroep is besproken, is het hoger beroep in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de (partiële) veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en feit 2 – voor zover de veroordeling van feit 2 ziet op de gekwalificeerde diefstal van de snorscooter – is tenlastegelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de advocaat-generaal gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde alsmede ten aanzien van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsman zich ten aanzien van de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van het hof en daarbij verzocht of het iets minder kan zijn. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de raadsman – zo begrijpt het hof – primair geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden, subsidiair dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 augustus 2022 te Breda een fiets (merk: Colorado), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander, toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien vorenstaande niet tot een veroordeling zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 augustus 2022 te Breda, twee, althans een, fiets(en) (merk: Colorado) en/of (merk: Batavus), althans (een) goed(eren), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen);
2.
hij op of omstreeks 9 juli 2022 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een snorscooter (kenteken: [kenteken] ), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan (een) (tot nog toe) onbekend(e) (gebleven) perso(o)n(en), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
s
ubsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 8 juli 2022 tot en met 9 juli 2022, in elk geval op of omstreeks 9 juli 2022, te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een snorscooter (kenteken: [kenteken] ) en/of twee, althans een, fiets(en), althans een goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraken
Feit 1 primair
Het hof acht, anders de politierechter en de advocaat-generaal, maar met de verdediging, op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat zijn elektrische fiets van het merk Colorado op 11 augustus 2022 tussen 03:50 uur en 08:00 uur is gestolen. Op 11 augustus 2022 omstreeks 09:30 uur zijn de verbalisanten langsgegaan bij de verdachte, omdat de verbalisanten berichten binnenkregen dat de verdachte zich bezig zou houden met het stelen van fietsen. Desgevraagd heeft de verdachte zijn schuurtje geopend. In dat schuurtje hebben verbalisanten vervolgens onder meer de elektrische fiets van het merk Colorado met een doorgezaagd slot van aangever [benadeelde 2] aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de elektrische fiets heeft weggenomen. Voor de wegnemingshandeling zelf is geen direct bewijs voorhanden. Daarbij komt dat hoewel die fiets dezelfde ochtend al bij de verdachte is aangetroffen, het onbekend is gebleven hoe kort precies het tijdsbestek is tussen het moment waarop de fiets is weggenomen (tussen 03:50 uur en 08:00 uur) en het moment waarop de fiets in het schuurtje van de verdachte wordt aangetroffen (omstreeks 09:30 uur). Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat het tijdsbestek zodanig kort was dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is die de fiets heeft weggenomen. Derhalve kan niet wettig en overtuigend worden bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 2 primair en subsidiair
Het hof acht, anders dan de politierechter en de advocaat-generaal, maar met de verdediging, op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Aangever [benadeelde 1] heeft op 10 juli 2022 aangifte gedaan van de diefstal van zijn scooter met kenteken [kenteken] . Deze scooter is volgens aangever tussen 8 juli 2022 om 22:00 uur en 9 juli 2022 om 05:00 uur gestolen in het centrum van Breda, ter hoogte van de kruising van de Nieuwstraat met de Minderbroedersstraat.
Op de camerabeelden die door verbalisant [verbalisant] zijn bekeken is te zien dat de verdachte op 9 juli 2022 omstreeks 16:18 uur op de Gasthuisstraat te Breda tezamen met een ander de scooter met kenteken [kenteken] in een bestelbus plaatst.
Het hof is ook ten aanzien van de diefstal van de scooter van oordeel dat aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte al dan niet met een of meer anderen de scooter heeft weggenomen. Voor de wegnemingshandeling zelf is geen direct bewijs voorhanden. Daartoe overweegt het hof dat het tijdsbestek tussen de wegnemingshandeling en het moment dat de verdachte, tezamen met de medeverdachte, de scooter in de Gasthuisstraat in de bestelbus heeft geplaatst niet zodanig kort is dat dit de conclusie rechtvaardigt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de scooter heeft weggenomen. Ten slotte overweegt het hof nog dat de scooter is weggenomen ter hoogte van de kruising van de Nieuwstraat met de Minderbroedersstraat, en er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte in de nacht van 8 juli 2022 op 9 juli 2022 aldaar is geweest. Derhalve kan niet wettig en overtuigend worden bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde (gekwalificeerde) scooterdiefstal, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Wat betreft de subsidiair tenlastegelegde helingsvariant overweegt het hof dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte de tenlastegelegde scooter met kenteken [kenteken] samen met de medeverdachte voorhanden heeft gehad. Het hof kan echter niet vaststellen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de scooter wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het hof is van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) de subsidiair tenlastegelegde opzetheling van de scooter, zodat hij ook daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 augustus 2022 te Breda een fiets (merk: Colorado) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

opzetheling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van een elektrische fiets. Opzetheling is een uitermate ergerlijk en hinderlijk strafbaar feit. Door heling wordt een afzetmarkt van gestolen goederen in stand gehouden. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 april 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten (vermogensdelicten), ook meerdere malen in de laatste vijf jaren. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw in de fout te gaan. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het justitiële verleden van de verdachte in combinatie met de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg (ter zake van feit 2) een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.610,00 ter vergoeding van materiële schade. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering niet worden ontvangen. Het hof zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. T. van de Woestijne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Benschop, griffier,
en op 1 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.