II.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman – in de kern weergegeven – aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal te komen, in aanmerking genomen dat de verdachte het tenlastegelegde ontkent, verdachtes rol en aandeel bij het tenlastegelegde niet kan worden vastgesteld en voorts voldoende steunbewijs ontbreekt. Ter nadere adstructie van dit verweer heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van (o.a.) de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] onbetrouwbaar zijn, omdat de getuigen bij hun verhoor door de politie in elkaars aanwezigheid zijn gehoord en bovendien zijn de getuigen bij gelegenheid van hun verhoor door de rechter-commissaris teruggekomen op hun eerder ten overstaan van de politie afgelegde belastende verklaringen. Bijgevolg kunnen hun verklaringen niet voor het bewijs worden gebezigd.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het tijdstip van de melding van de diefstal en het moment van aantreffen van de verdachte en de medeverdachten, alsmede de afstand tussen de plaats van de diefstal en de locatie van het aantreffen van de verdachte en de medeverdachten, in een te ver verwijderd verband van elkaar staan, zodat die omstandigheden niet redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Gelet op de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Daartoe overweegt het hof dat de getuigen kort na het tenlastegelegde (binnen twee uren) een gedetailleerde verklaring hebben afgelegd, steeds gebaseerd op eigen waarnemingen en vanuit het eigen gezichtspunt van waaruit het een en ander is waargenomen. Anders dan de raadsman, leidt het hof uit de verklaringen van de getuigen dus juist af dat zij hebben verklaard over hetgeen zij zelf hebben waargenomen en zulks vanaf de eigen positie waar zij zich bevonden en vanaf het moment dat zij zelf op de hoogte raakten en getuige waren van het voorval. Het hof stelt derhalve vast dat de redenen van wetenschap van de getuigen is ontleend aan feiten en omstandigheden die zij zelf hebben kunnen waarnemen en niet aan afstemming met elkaar. Dat de getuigenverklaringen op detailniveau hier en daar van elkaar verschillen is een logisch gevolg van het voorgaande. Anders dan de verdediging ziet het hof hierin dan ook juist een aanwijzing voor de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen in plaats van het tegenovergestelde.
De enkele omstandigheid dat de getuigen, nadat zij hun waarnemingen hebben gedaan, samen in de woning van getuige [getuige 1] hebben verbleven en/of in elkaars aanwezigheid door de politie zijn verhoord, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof – in het licht van het vorenstaande – dan ook geenszins de stelling van de verdediging dat de verklaringen aldus op elkaar zouden zijn afgestemd of dat de getuigen elkaar onderling hebben beïnvloed door (met elkaar of in elkaars aanwezigheid) te spreken over het zojuist gebeurde en dat de verklaringen dus onbetrouwbaar zouden zijn.
Bij de weging en waardering van de betrouwbaarheid van voormelde verklaringen acht het hof voorts redengevend dat, blijkens de processen-verbaal van bevindingen, de verdachte samen met de medeverdachten is aangetroffen in een donker gekleurde Ford Focus, alsmede dat in de auto (onder meer) een blauwe Albert Heijn bigshopper is aangetroffen. Omtrent deze, voor het bewijs meest redengevende, feiten en omstandigheden is derhalve door de getuigen verklaard en mitsdien vinden de verklaringen van de getuigen (objectieve) verankering in de overige bewijsmiddelen.
Met betrekking tot het verweer ertoe strekkende dat geen sprake zou zijn van medeplegen, overweegt het hof in het bijzonder het navolgende.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat in de nacht van 26 juni 2021 op 27 juni 2021 een diefstal heeft plaatsgevonden vanaf het bouwterrein van [benadeelde] in Bergen op Zoom, waarbij een hoeveelheid stroomkabels is weggenomen. Blijkens de aangifte is dit bouwterrein gelegen aan de [adres 5] . Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de getuigen rond middernacht geluiden horen komen van het bouwterrein waar de diefstal heeft plaatsgevonden en zien hoe big shoppers over de omheining van het terrein worden gegooid en in een donkerkleurige Ford Focus worden geladen. Een (of meer) van deze tassen betrof volgens de getuigen een bigshopper van de Albert Heijn. Het zou om mimimaal drie personen gaan die vervolgens in de Ford Focus zijn weggereden. Ook de bestuurder zou hebben geholpen met het inladen van de tassen. Deze getuigen bellen vervolgens de politie. Binnen een tijdsbestek van 10 minuten na deze waarneming door de getuigen wordt door in de buurt aanwezige politie een donkerkleurige Ford Focus gezien, komend over de Rijtuigweg-Zuid rechtsafslaand de Burgemeester Stulemeijerlaan op richting de Noordsingel, en dus komend vanuit de richting van de [adres 5] en op een rijafstand van ongeveer 1,5 kilometer van de [adres 5] . De zwarte Ford Focus wordt staande gehouden op de Noordsingel in Bergen op Zoom en hierin blijken de verdachte en de medeverdachten te zitten. In de auto worden big shoppers met daarin stroomkabels aangetroffen. Een van de tassen blijkt een big shopper van de Albert Heijn te zijn.
De verdachte – die op de achterbank achter de bijrijder werd aangetroffen – heeft zich bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de diefstal. Hij heeft geen tassen in de auto gezien, noch gezien dat medeverdachte [medeverdachte 2] een bigshopper op schoot had.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, alsmede de overige in de bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden, waarbij het hof in het bijzonder nog de verklaringen van [medeverdachte 1] betrekt, die immers heeft verklaard dat verdachte samen met [medeverdachte 2] tassen droeg en er tassen zijn ingeladen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte tezamen met zijn mededader de stroomkabels heeft weggenomen en dat daarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Bijgevolg hecht het hof geen geloof aan de ontkennende verklaring van de verdachte, zodat het hof aan deze verklaring voorbijgaat.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Nu het hof komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde, behoeft het voorwaardelijke verzoek van de advocaat-generaal geen nadere bespreking, nu niet is voldaan aan de daaraan ten grondslag liggende voorwaarde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: