ECLI:NL:GHSHE:2024:2157

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
20-001803-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen ter zake van cocaïneproductie, gewoontewitwassen en uitkeringsfraude

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor cocaïneproductie, gewoontewitwassen en uitkeringsfraude. De verdachte werd beschuldigd van het aansturen van anderen bij de voorbereidingshandelingen voor het bewerken van cocaïne en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Tevens heeft hij verzuimd om zijn werkzaamheden en inkomsten te melden, waardoor hij onrechtmatig een uitkering heeft verkregen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van het voorarrest. De zaak is complex, met meerdere betrokkenen en een aanzienlijke hoeveelheid bewijs, waaronder getuigenverklaringen en financiële gegevens. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een leidende rol heeft gespeeld in de criminele activiteiten en dat zijn handelen ernstige gevolgen heeft voor de maatschappij, met name op het gebied van de volksgezondheid en de integriteit van het financiële systeem. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd, wat meeweegt in de strafmaat. Het hof heeft de straf verlaagd met een jaar vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-001803-21
Uitspraak : 2 juli 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 juli 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 01-993241-18 en 01-993245-19, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
in het buitenland wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde en partieel van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18. De rechtbank heeft het onder feit 1 overigens, het onder feit 3 overigens en het onder feit 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18 en het tenlastegelegde in de gevoegde zaak met parketnummer 01-993245-19 bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘medeplegen van: om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, terwijl hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd’ (feit 1 in de zaak met parketnummer 01-993241-18);
- ‘ medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken’ en ‘van het plegen van witwassen een gewoonte maken’ (feit 3 in de zaak met parketnummer 01-993241-18);
- ‘ in strijd met een hem bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en een ander, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming’ (feit 4 in de zaak met parketnummer 01-993241-18);
- ‘ medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (in de zaak met parketnummer 01-993245-19),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden met aftrek van het voorarrest en een geldboete ter hoogte van
€ 30.000,00 subsidiair 185 dagen hechtenis. Voorts heeft de rechtbank een inbeslaggenomen geldbedrag van € 4.850,00 verbeurd verklaard, inbeslaggenomen vellen papier onttrokken aan het verkeer en van de overige inbeslaggenomen goederen de teruggave aan de verdachte gelast.
Namens de verdachte en door de officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte, zij het op andere gronden, zal vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18, het onder feit 1, feit 3 en feit 4 in de zaak met parketnummer 01-993241-18 alsmede het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993245-19 bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest, alsmede de verdachte een geldboete zal opleggen ter hoogte van € 30.000,00. Met betrekking tot het beslag is gevorderd daarop hetzelfde te beslissen als de rechtbank heeft gedaan.
De raadsvrouw van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder feit 2 en onder feit 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18, partiële vrijspraak van het onder feit 1 en onder feit 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18 en zich met betrekking tot het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993245-19 gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot het beslag is door de verdediging geen standpunt ingenomen, anders dan dat deze zich kan voorstellen dat tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag zal worden overgegaan.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 01-993241-18:1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 juni 2018 te Enschede en/of Apeldoorn en/of Bladel en/of Geleen en/of Oosterwolde en/of Rotterdam en/of Tilburg en/of Zwolle en/of Tiel en/of Beverwijk en/of Utrecht en/of IJsselstein en/of Houten en/of Alkmaar en/of Zeist, althans in Nederland, en/of in Lommel en/of Hemiksem, althans in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
• een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
• zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
• een of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
• (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën en/of hardware die bestemd zijn voor het productieproces van cocaïne en/of synthetische drugs besteld en/of betaald en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad, waaronder
- 800 liter methylethylketon (MEK) en/of 440 liter ammoniak (5.1.2; leverancier [bedrijf 1] , op of omstreeks 11-12 januari 2018) en/of
- 650 liter methylethylketon (5.1.3; leverancier [bedrijf 1] , op of omstreeks 16 januari 2018) en/of
- 20 liter ammonia 25% en/of 5 liter zwavelzuur 96% en/of 10 liter zoutzuur 36% en/of 90 liter ethylacetaat en/of 3 stuks volgelaatsmasker medium en/of 10 stuks filter en/of 5 stuks aerolinnen en/of 3 stuks volgelaatsmasker large (5.2.2; leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 27 juni 2017) en/of
- 425 liter methylethylketon (MEK) en/of 20 liter zoutzuur en/of 12 liter ammoniak en/of 20 liter alcohol en/of 5 kilo carbonpapier en/of 20 kilo calciumchloride en/of 50 kilo natriumbisulfiet en/of 50 kilo citroenzuur en/of 50 kilo caustic soda (5.2.3; leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 1 augustus 2017) en/of
- 425 liter methylethylketon (5.2.4; leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 15 augustus 2017) en/of
- 5 kilo ammoniumbicarbonaat en/of 5 kilo magnesiumcarbonaat (5.2.5; leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 15 januari 2017) en/of
- 30 liter hexaan (5.2.6; leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 2 februari 2018) en/of
- 5x filtreerpapier (275 grams vel 62x100 cm per 5 vel) en/of 2,5 x filtreerpapier (120 grams vel 62x100 per 10 vel) (5.2.7; leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 5 februari 2018) en/of
- 30 liter hexaan (5.2.8; leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 9 februari 2018) en/of
- 30 liter hexaan (5.2.9; leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 15 februari 2018) en/of
- 50 liter hexaan (5.2.10; leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 21 februari 2018) en/of
- 2 liter zwavelzuur 96% en/of 2 liter methanol (5.2.11; leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 3 april 2018) en/of
- 20 kilo grafietpoeder (5.2.12; leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 16 mei 2018) en/of
- 10 kilo kaliumchloride (5.2.13; leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 17 mei 2018) en/of
- 480 liter ammoniak (5.3.1; leverancier [bedrijf 3] , op of omstreeks 16 januari 2018) en/of
- 800 liter ammoniak (5.3.2; leverancier [bedrijf 3] , op of omstreeks 14 mei 2018) en/of
- 200 liter hexaan (5.4.2; leverancier [bedrijf 4] , op of omstreeks 11 januari 2018) en/of
- 25 liter zwavelzuur (5.5.1; leverancier [bedrijf 5] , op of omstreeks 18 januari 2018) en/of
- 5 kilo natriummetabisulfiet en/of 48 kilo zoutzuur 37% chemisch zuiver en/of 40 kilo calciumchloride (5.5.2; leverancier [bedrijf 5] , op of omstreeks 23 januari 2018) en/of
- 100 liter zwavelzuur (5.5.3; leverancier [bedrijf 5] , op of omstreeks 14 mei 2018) en/of
- 135 kilo hexaan (5.6.3; leverancier [bedrijf 6] , op of omstreeks 18 april 2018) en/of
- 35 liter methylethylketon (5.7.1; leverancier [bedrijf 7] , op of omstreeks 22 januari 2018) en/of
- 20 liter methylethylketon (5.8.1; leverancier [bedrijf 8] , op of omstreeks 22 januari 2018) en/of
- vouwfilters en/of filterpapier (5.8.2; leverancier [bedrijf 9] , op of omstreeks 25 januari 2018) en/of
• een of meerdere bestelbus(sen) gehuurd en/of laten huren en/of voorhanden gehad en/of
• een of meerdere bedrijfspand(en) (gelegen aan [adres 2] en/of [adres 3] ) gehuurd en/of laten huren en/of voorhanden gehad en/of
• (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën en/of hardware die bestemd zijn voor het productieproces van cocaïne en/of synthetische drugs voorhanden gehad, waaronder
- 595 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methylethylketon en/of
- 96 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende zwavelzuur en/of
- 247 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende zoutzuur en/of
- 60 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende aceton en/of
- 25 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende ethylacetaat en/of
- 40 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende calcium en chloor en/of
- 1.232 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende ammoniak (in water) en/of
- 120 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hexaan en/of
- 75 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende natriumbisulfiet en/of
- 30 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende salpeterzuur en/of
- 20 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende azijnzuur en/of
- een vacumeermachine en/of schroefdekselvaten en/of (nieuwe) jerrycans en/of een vacuümpomp en/of een drooghok en/of een persframe en/of vloeistofpompen en/of volgelaatsmaskers (6.1; aangetroffen op [adres 2] , op of omstreeks 27 juni 2018) en/of
• (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën en/of hardware die bestemd is/zijn voor het productieproces van cocaïne en/of synthetische drugs voorhanden gehad, waaronder
- 10 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende kalciumchloride en/of
- 360 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende ammoniak in water en/of
- twee (hand)vloeistofpompen (6.2; aangetroffen op [adres 3] , op of omstreeks 27 juni 2018);
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 juni 2018 te Enschede en/of Apeldoorn en/of Oosterwolde en/of Tilburg en/of Zwolle en/of Tiel en/of IJsselstein en/of Rotterdam en/of Utrecht en/of Houten en/of Alkmaar, in elk geval in Nederland, als marktdeelnemer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk de bevoegde instanties niet onverwijld in kennis heeft gesteld van een of meer voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen als omschreven in bijlage 1 van de Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, die er op kunnen wijzen, dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht worden misbruikt door verdovende middelen en/of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen, door (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van methylethylketon (MEK) en/of zwavelzuur en/of zoutzuur en/of aceton te bestellen en/of te betalen en/of te vervoeren en/of op te slaan en/of voorhanden te hebben;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 26 november 2018 te IJsselstein en/of Nieuwegein en/of Alkmaar en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (van) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (totaal € 455.094,53), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemd(e) voorwerp(en) was en/of bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 26 november 2018 te IJsselstein, althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door niet aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kenbaar te maken dat hij, verdachte,
- werkzaamheden verrichtte of heeft verricht en/of
- inkomsten genoot en/of heeft genoten en/of
- dat zijn gezondheidstoestand veranderde of is veranderd;
in de ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 01-993245-19:
1.
hij op of omstreeks 27 juni 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk ongeveer 135 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, aanwezig heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 februari 2023 (zaak C-806/21, ECLI:EU:C:2023:61) volgt dat een situatie waarin een persoon in het kader van een illegale activiteit betrokken is bij het in de handel brengen van in de Unie geregistreerde stoffen, niet binnen de werkingssfeer van Verordening nr. 273/2004 valt. Aldus kan naar ’s hofs oordeel de verdachte, gezien zijn rol die uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier naar voren is gekomen, niet worden aangemerkt als marktdeelnemer in de zin van voornoemde verordening. Het hof zal de verdachte mitsdien – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en zoals is betoogd door de raadsvrouw – vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18.
Vrijspraak van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993245-19
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat op 27 juni 2018 in het bedrijfspand aan [adres 2] – met welk bedrijfspand de verdachte, zoals hierna zal worden overwogen, actieve betrokkenheid heeft gehad – een grijze vuilniszak is aangetroffen met daarin restanten van in totaliteit 135 gram wit poeder, van welk poeder later is vastgesteld dat het cocaïne bevat.
De verdachte wordt verweten dat hij die 135 gram van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Om tot een bewezenverklaring daarvan te kunnen komen, is een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat poeder vereist. Het hof is van oordeel dat er geen bewijsmiddelen voorhanden zijn op grond waarvan die conclusie kan worden getrokken. De processen-verbaal die relateren over de doorzoeking en het veiligstellen van de verboden middelen bieden onvoldoende inzicht in de omstandigheden waaronder het poeder is aangetroffen. Voorts speelt in dit verband mee dat het poeder in een vuilniszak is aangetroffen en derhalve niet aanstonds zichtbaar was. De verdachte was niet aanwezig in het pand ten tijde van het aantreffen van de 135 gram cocaïne.
Bij voormelde stand van zaken kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993245-19 heeft begaan. Mitsdien zal hij daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-993241-18 onder feit 1, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 27 juni 2017 tot en met 27 juni 2018 in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
• een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen en
• een of meer voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen en gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
• (grote) hoeveelheden chemicaliën en hardware die bestemd zijn voor het productieproces van cocaïne besteld en/of betaald en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad, waaronder
- 800 liter methylethylketon (MEK) en 440 liter ammoniak (leverancier [bedrijf 1] , op of omstreeks 11-12 januari 2018) en
- 650 liter methylethylketon (leverancier [bedrijf 1] , op of omstreeks 16 januari 2018) en
- 20 liter ammonia 25% en 5 liter zwavelzuur 96% en 10 liter zoutzuur 36% en 90 liter ethylacetaat en 3 stuks volgelaatsmasker medium en 10 stuks filter en 5 stuks aerolinnen en 3 stuks volgelaatsmasker large (leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 27 juni 2017) en
- 425 liter methylethylketon (MEK) en 20 liter zoutzuur en 12 liter ammoniak en 20 liter alcohol en 5 kilo carbonpapier en 20 kilo calciumchloride en 50 kilo natriumbisulfiet en 50 kilo citroenzuur en 50 kilo caustic soda (leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 1 augustus 2017) en
- 425 liter methylethylketon (leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 15 augustus 2017) en
- 30 liter hexaan (leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 2 februari 2018) en
- 5x filtreerpapier (275 grams vel 62x100 cm per 5 vel) en 2,5 x filtreerpapier (120 grams vel 62x100 per 10 vel) (leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 5 februari 2018) en
- 30 liter hexaan (leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 9 februari 2018) en/of
- 30 liter hexaan (leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 15 februari 2018) en/of
- 50 liter hexaan (leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 21 februari 2018) en/of
- 2 liter zwavelzuur 96% en 2 liter methanol (leverancier [bedrijf 2] , op of omstreeks 3 april 2018) en
- 480 liter ammoniak (leverancier [bedrijf 3] , op of omstreeks 16 januari 2018) en
- 800 liter ammoniak (leverancier [bedrijf 3] , op of omstreeks 14 mei 2018) en
- 200 liter hexaan (leverancier [bedrijf 4] , op of omstreeks 11 januari 2018) en
- 5 kilo natriummetabisulfiet en 48 kilo zoutzuur 37% chemisch zuiver en 40 kilo calciumchloride (leverancier [bedrijf 5] , op of omstreeks 23 januari 2018) en
- 100 liter zwavelzuur (leverancier [bedrijf 5] , op of omstreeks 14 mei 2018) en
- 135 kilo hexaan (leverancier [bedrijf 6] , op of omstreeks 18 april 2018) en
- 35 liter methylethylketon (leverancier [bedrijf 7] , op of omstreeks 22 januari 2018) en
- 20 liter methylethylketon (leverancier [bedrijf 8] , op of omstreeks 22 januari 2018) en
- vouwfilters en filterpapier (leverancier [bedrijf 9] , op of omstreeks 25 januari 2018) en
• bestelbussen gehuurd en laten huren en voorhanden gehad en
• bedrijfspanden, gelegen aan [adres 2] en [adres 3] , gehuurd of voorhanden gehad en
• (grote) hoeveelheden chemicaliën en hardware die bestemd zijn voor het productieproces van cocaïne voorhanden gehad, waaronder
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende methylethylketon en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende zwavelzuur en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende zoutzuur en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende aceton en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende ethylacetaat en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende calcium en chloor en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende ammoniak (in water) en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende hexaan en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende natriumbisulfiet en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende salpeterzuur en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende azijnzuur en
- een vacumeermachine en schroefdekselvaten en (nieuwe) jerrycans en een vacuümpomp en een drooghok en een persframe en vloeistofpompen en volgelaatsmaskers (aangetroffen op [adres 2] , op of omstreeks 27 juni 2018) en
• een (grote) hoeveelheid chemicaliën en hardware die bestemd is voor het productieproces van cocaïne voorhanden gehad, waaronder
- 360 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende ammoniak in water en
- twee (hand)vloeistofpompen (aangetroffen op [adres 3] , op of omstreeks 27 juni 2018);
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 26 november 2018 in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, van een voorwerp, te weten geldbedragen (totaal € 367.770,01), de werkelijke aard en/of de herkomst verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemd voorwerp was en/of bovenomschreven voorwerp verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp gebruik gemaakt terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 26 november 2018 in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door niet aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kenbaar te maken dat hij, verdachte, werkzaamheden verrichtte of heeft verricht en
inkomsten genoot.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan integraal onderdeel uit.
Bewijsoverwegingen

A.

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18 en partiële vrijspraak van het onder feit 1 en onder feit 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord en voor zover nog relevant met betrekking tot het onder feit 1, onder feit 3 en onder feit 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18 – in de kern het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot de onder feit 1 in de zaak met parketnummer 01-993241-18 bedoelde bestellingen stelt de verdediging zich op het standpunt dat het hof met betrekking tot de bestellingen waarvan de rechtbank heeft vrijgesproken het hof eveneens tot vrijspraak dient te komen en voorts dat ten aanzien van een deel van de bestellingen, te weten die zijn geplaatst in 2017, niet kan worden bewezen dat die goederen bestemd waren voor het productieproces van cocaïne, aangezien ten tijde van die bestellingen nog geen gebruik werd gemaakt van de loods aan [adres 2] . Ten aanzien van de bestellingen na 1 januari 2018 heeft de verdediging zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring.
De verdachte heeft naar eigen zeggen regelmatig telefonisch contact gehad met het UWV over hetgeen hij naast zijn WIA-uitkering al dan niet aan werkzaamheden mocht verrichten. Daaruit heeft de verdachte naar eigen zeggen kunnen destilleren dat hij wel werkzaamheden mocht verrichten, maar hier geen geld mee zou mogen verdienen. In de toekenningsbrief inzake de WIA-uitkering staat niet vermeld dat de verdachte werkzaamheden op zou moeten geven. Aldus kan niet worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk bepaalde zaken niet heeft gemeld waarvan hij wist of had moeten weten dat deze relevant zouden zijn voor zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering, reden waarom de verdediging verzoekt tot vrijspraak van het onder feit 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18.

B.

Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting zijn met betrekking tot het onder feit 1, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18 de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
B.1Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01/993241-18
Het hof overweegt met betrekking tot de tenlastegelegde overtreding van artikel 10a van de Opiumwet als volgt. Het hof kan zich grotendeels verenigen met hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen in het vonnis en zal derhalve de betreffende overwegingen in zoverre overnemen.
B.1.2Cocaïnewasserij Rotterdam
Op 27 juni 2018 werd in een bedrijfspand aan [adres 2] een grote hoeveelheid chemicaliën en een laboratorium aangetroffen. De aangetroffen goederen en chemicaliën passen bij het bewerken van cocaïne, met name het terugwinnen van cocaïne uit een dragermateriaal en het omzetten van cocaïne halfproduct in cocaïne in poedervorm (HCL).
Bij de doorzoeking van het bedrijfspand zijn geen mensen in het pand aangetroffen. Wel zijn er in het pand handschoenen aangetroffen die vervolgens zijn bemonsterd, maar geen van de onderzochte sporen heeft tot de identificatie van een persoon geleid.
Ten aanzien van de vraag wie beschikkingsbevoegd is ten aanzien van het pand aan [adres 2] en het zich daarin bevindende laboratorium overweegt het hof, op grond van de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden, het volgende. Daarbij zal het hof voor de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] allereerst een aantal bevindingen opsommen zoals die naar het oordeel van het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komen. Daarna zal een aantal algemene vaststellingen worden gedaan, waarna het hof conclusies zal trekken met betrekking tot hun betrokkenheid bij de cocaïnewasserij en ten aanzien van de aan hen verweten feiten.
B.1.3Ten aanzien van de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 1]
Eigenaar van het pand aan de [bedrijf 10] handelend onder de naam [bedrijf 10] . [bedrijf 10] heeft het pand vanaf mei 2014 verhuurd aan [betrokkene 1] . Per 1 mei 2018 is deze vanwege het niet voldoen van de huur ontslagen van zijn huurverplichtingen en heeft medeverdachte [medeverdachte 1] met zijn bedrijf [bedrijf 11] de huurverplichting door middel van een indeplaatsstelling overgenomen. Voordien was medeverdachte [medeverdachte 1] met zijn bedrijf al onderhuurder van [betrokkene 1] van een deel van het pand. Uit de verklaring van [betrokkene 1] blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] een onderhuurder voor het pand had, te weten [bedrijf 12] . Dit bedrijf had de helft van de loods nodig en de onderhuur is ingegaan per 1 januari 2018. Eind december 2017 is er een tussenmuur geplaatst om de beide loodsdelen te scheiden. Ook medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het pand gebruikt werd door [bedrijf 12] (hierna ook te noemen: [bedrijf 12] ).
De (onder)huurbetalingen voor het pand kwamen vanaf januari 2018 binnen van verschillende rekeningen, te weten van [bedrijf 11] en van [bedrijf 12] . Voorafgaand aan de huurbetaling door [bedrijf 12] in maart 2018 werd door [bedrijf 12] hetzelfde bedrag ontvangen van een bankrekening op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft geregeld geldbedragen overgeschreven naar de bankrekening van [bedrijf 12] , waarna [bedrijf 12] betalingen in verband met bestellingen van chemicaliën kon verrichten. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat dat op verzoek van de verdachte was. Ook heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] zelf chemicaliën besteld en opgehaald.
Medeverdachte [medeverdachte 1] beschikte over een sleutel van het pand en is daar door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ook gezien op momenten dat zij daar chemicaliën kwamen afleveren.
B.1.4Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte [verdachte]
De verdachte, [verdachte] , komt op basis van het dossier naar voren als iemand die zeggenschap heeft of gebruik maakt van vele bedrijven. Wat daarbij opvalt is dat vaak [medeverdachte 3] als bestuurder is ingeschreven; zo ook bij [bedrijf 12] . Volgens medeverdachte [medeverdachte 1] heeft hij [bedrijf 12] , een lege B.V. die bij hem op de plank lag, overgedragen aan verdachte [verdachte] . Dat dit een lege B.V. betrof wordt ondersteund door de gegevens van de Belastingdienst, waaruit volgt dat deze B.V. sinds 2016 geen activiteiten meer ontplooit. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij zich afvraagt hoe ze aan zijn identiteitsgegevens zijn gekomen en dat hij zichzelf voor [bedrijf 12] niet als bestuurder heeft laten opvoeren bij de Kamer van Koophandel. Hij heeft verder verklaard dat hij ook nooit op het kantoor van de Kamer van Koophandel is geweest.
Het bij de Kamer van Koophandel opgegeven e-mailadres [e-mailadres] wordt gebruikt door meerdere aan verdachte [verdachte] te linken bedrijven en wordt door hem ook regelmatig gebruikt om bestellingen van chemicaliën te doen of het transport daarvan te regelen. Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij dit e-mailadres ten behoeve van [bedrijf 12] op verzoek van verdachte [medeverdachte 1] heeft aangemaakt, maar uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat reeds voor de inschrijving van dit nieuwe adres, op 18 juli 2017, dit e-mailadres al gebruikt werd voor [bedrijf 13] (hierna: [bedrijf 13] ), een B.V. waarvan de directeur is: [bedrijf 14] . [medeverdachte 3] stond als bestuurder van deze stichting ingeschreven. Eén van de vestigingsadressen van [bedrijf 13] is [adres 4] geweest. Op dat adres is ook gevestigd geweest de eenmanszaak van de zoon van verdachte [verdachte] . Met ingang van 23 november 2017 is [bedrijf 15] , gevestigd aan [adres 5] , zowel bestuurder van [bedrijf 13] als van [bedrijf 12] . [medeverdachte 3] treedt volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel namens al de genoemde rechtspersonen op.
Medeverdachte [medeverdachte 4] , de zoon van de verdachte, heeft verklaard dat hij in de tas van zijn vader een map heeft gevonden met contracten, waaruit hij afleidt dat zijn vader, verdachte [verdachte] , zijn handtekening heeft geprobeerd te vervalsen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij door de verdachte werd benaderd om bestellingen op te halen, of soms zelf te plaatsen. Dit was dan voor [bedrijf 12] , waarvan de verdachte contactpersoon was. Hij heeft opdrachten doorgestuurd gekregen via het e-mailadres [e-mailadres] . Op verzoek van de verdachte heeft hij goederen gelost in zijn eigen pand aan [adres 3] en bij het pand aan [adres 2] .
Voorts blijkt ook uit de eigen verklaringen van de verdachte dat hij bestellingen voor chemicaliën heeft geplaatst. Hij gebruikte daarbij gefingeerde namen (zoals [betrokkene 2] ), verschillende adressen, verschillende rechtspersonen, waaronder [bedrijf 13] en [bedrijf 12] , en verschillende e-mailadressen, waaronder ook [e-mailadres] . Ook plaatste hij regelmatig de naam [medeverdachte 3] onder e-mailberichten. Uit observaties en de verklaringen van [medeverdachte 3] zelf, blijkt dat [medeverdachte 3] betrokken was bij transporten van door de verdachte bestelde chemicaliën, die als eindbestemming een pand aan [adres 3] of [adres 2] hadden. Bij één van die afleveringen aan [adres 3] was de verdachte in de door hem gebruikte Mercedes op de achtergrond aanwezig.
Ook was de verdachte betrokken bij de huur van busjes namens [bedrijf 12] op naam van [medeverdachte 3] , die (mede) zijn gebruikt voor het transport van chemicaliën.
De bankrekening van [bedrijf 12] werd in de onderzoeksperiode voornamelijk gevoed door contante stortingen. De verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij niet weet wie die stortingen heeft verricht, maar geconfronteerd met het gegeven dat uit onderzoek blijkt dat hij die stortingen heeft verricht, heeft de verdachte verklaard dat hij op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] contante bedragen op de rekening van [bedrijf 12] heeft gestort.
Uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat de verdachte voor [bedrijf 12] bij het bedrijf van [getuige] een palletwagen heeft gekocht voor [bedrijf 12] aan [adres 2] , welke palletwagen ook bij de doorzoeking is aangetroffen in het pand aan [adres 2] .
B.1.5Vaststellingen in het algemeen met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01/993241-18
Uit het voorgaande en gelet op de overige uit het procesdossier naar voren komende onderzoeksbevindingen zijn het slechts medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] die [bedrijf 12] , al dan niet in opdracht van één van beiden, gebruikten. Uit een getapt telefoongesprek op 20 juni 2018 tussen beiden blijkt dat ook. Verdachte [verdachte] zegt: ‘Dus dan is alleen nog [bedrijf 12] zo meteen nog over’, waarop medeverdachte [medeverdachte 1] zegt: ‘Ja, nou ja, die gaat ook gewoon vanzelf slapen denk ik he of niet?’. Niet gebleken is van de zeggenschap van anderen over dat bedrijf. Dat [medeverdachte 3] als bestuurder is opgevoerd bij de Kamer van Koophandel, doet daar niet aan af. Op grond van de telkens sterk verschillende handtekeningen onder de diverse documenten ten behoeve van de Kamer van Koophandel concludeert het hof met de rechtbank dat die in ieder geval niet allemaal van [medeverdachte 3] zijn. Bovendien is bij verdachte [verdachte] ook een foto van het paspoort van [medeverdachte 3] aangetroffen. Uit het hele dossier komt het beeld naar voren dat [medeverdachte 3] gebruikt is als een katvanger voor verschillende aan de verdachte te linken rechtspersonen.
Uit geen van de onderzoeksbevindingen of verklaringen in dit dossier is gebleken van feitelijke werkzaamheden in de bouw, schoonmaakactiviteiten of anderszins, die door of in opdracht van [bedrijf 12] zijn verricht, anders dan het aankopen van chemicaliën.
De uit de bewijsmiddelen blijkende aankopen van chemicaliën zijn allen verricht door of in opdracht van de verdachte of medeverdachte [medeverdachte 1] , op naam van één van de aan hen te linken rechtspersonen. Daarbij valt het op dat dezelfde stof, soms binnen een tijdsbestek van enkele dagen of zelfs op dezelfde dag, op naam van verschillende, maar telkens aan medeverdachte [medeverdachte 1] en/of verdachte [medeverdachte 5] te linken bedrijven, bij verschillende leveranciers, in behoorlijk grote hoeveelheden wordt aangekocht.
Voorts valt op dat de betaling van de chemicaliën regelmatig over meerdere schijven verloopt, bijvoorbeeld via een betaling van [bedrijf 16] of [bedrijf 16] , waarover verdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij bij die bedrijven de touwtjes in handen had, naar medeverdachte [medeverdachte 1] , die vervolgens zorgt dat [bedrijf 12] over geld beschikt om de bestelling te betalen.
De chemicaliën, die op zichzelf legale toepassingen hebben, zijn vrijwel allemaal te gebruiken voor het bewerken, met name het terugwinnen, van cocaïne. De in de loods aan [adres 2] aangetroffen chemicaliën komen qua soort overeen met de hiervoor bedoelde bestellingen. Voorts geldt ook voor het betreffende deel van het pand aan [adres 2] dat aldaar van andere werkzaamheden dan het opslaan van chemicaliën en het bewerken van cocaïne niet gebleken is.
Op grond van al het voorgaande, in samenhang met de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, overweegt het hof als volgt.
Het pand aan [adres 2] is met geen ander doel gehuurd dan om daar een laboratorium in te richten dat gebruikt kan worden voor het bewerken, te weten het terugwinnen, van cocaïne. Niet gebleken is van legale activiteiten die passen bij werkzaamheden van een legaal bedrijf. Voorts blijkt uit wat is aangetroffen dat er ook daadwerkelijk cocaïne is bewerkt.
Er zijn vele handelingen verricht om deze illegale activiteiten te verhullen. Zo is er gebruik gemaakt van verscheidene rechtspersonen om bestellingen te doen, betalingen te verrichten en het pand te huren. De aankoop van chemicaliën is bij verschillende leveranciers verricht. De chemicaliën zijn in onopvallende (huur)busjes naar [adres 2] gebracht, vaak in de avond. Dat alles kan echter, na onderzoek van de Belastingdienst/FIOD, niet verhullen dat de verschillende handelingen telkens terug te voeren zijn op medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] .
Het hof concludeert dat medeverdachte [medeverdachte 1] het pand heeft ondergehuurd, dat hij huurbetalingen heeft verricht, dat hij aanwezig was bij afleveringen van chemicaliën in het pand en dat hij over een sleutel van het (hoofddeel van het) pand beschikte. Ook heeft hij zelf chemicaliën besteld en opgehaald en heeft hij door (door)betalingen gezorgd dat chemicaliën betaald konden worden.
Verdachte [verdachte] heeft vele bestellingen verricht, heeft mensen aangestuurd om voor het transport zorg te dragen, gaf opdracht waar de chemicaliën naar toe moesten. Dat was onder meer naar [adres 2] . Hij zorgde door contante stortingen voor voldoende saldo op de rekening van [bedrijf 12] om bestellingen te betalen of liet de geldstromen via andere rechtspersonen en medeverdachte [medeverdachte 1] op het juiste adres aankomen. Gelet op het gebruik van het e-mailadres [e-mailadres] , de verwevenheid van de rechtspersonen die uiteindelijk te linken zijn aan verdachte [verdachte] , het voeden van de bankrekening en het plaatsen van bestellingen op naam van [bedrijf 12] , staat voor het hof vast dat de verdachte de beschikking had over [bedrijf 12] . [bedrijf 12] was de onderhuurder van het deel van het pand waar de cocaïnewasserij is aangetroffen. Mede door de door verdachte [verdachte] ten behoeve van [bedrijf 12] aangekochte palletwagen die op [adres 2] is aangetroffen is de verdachte ook direct aan dat pand te linken.
Zowel medeverdachte [medeverdachte 1] als de verdachte hebben verklaard dat zij handelden in opdracht van of op verzoek van de ander. Uit de zich in het dossier bevindende e-mails en getapte telefoongesprekken tussen hen beiden komt echter naar voren dat er veel meer sprake is van een samenwerking, gericht op het gezamenlijk uitvoeren van werkzaamheden. Die werkzaamheden wijzen op niets anders dan op het faciliteren en exploiteren van een laboratorium waar cocaïne bewerkt kan worden. Beiden vervulden in dat geheel een eigen rol, waarbij kan worden opgemerkt dat de verdachte vooral opdrachten geeft aan medeverdachte [medeverdachte 1] . Dat neemt niet weg dat beiden een wezenlijke en onmisbare rol vervulden in de totstandkoming van hun gezamenlijke criminele doel.
Het hof hecht, evenals de rechtbank, geen geloof aan hun verklaring dat zij de chemicaliën alleen maar in opdracht van of op verzoek van de ander bestelden. Van belang hierbij is het tapgesprek van 22 juni 2018, waarin de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] met elkaar spreken over loodsen die zij tot hun beschikking hebben. Medeverdachte [medeverdachte 1] merkt op dat hij twee loodsen heeft en dat er bij de Bloemetjes gelost kan worden. Als verdachte [verdachte] vraagt wat de Bloemetjes is, antwoordt medeverdachte [medeverdachte 1] : ‘Eitje’. Daarop reageert de verdachte door te zeggen dat het daar niet mag en dat het dan op [adres 3] moet omdat je het anders gaat vermengen en dat ‘het’ niet bij de Bloemetjes kan, ‘want dan heb je een dubbel probleem als het misgaat’. Als medeverdachte [medeverdachte 1] opmerkt dat hij dacht dat het dan gelijk dicht bij huis was, zegt de verdachte: ‘ja, maar het moet nog overgepompt worden, dus dat heeft geen zin’. Wetende dat [betrokkene 1] , de huurder en onderverhuurder van het pand aan [adres 2] een eierhandel heeft, is duidelijk dat dit gesprek gaat over de loods aan [adres 2] , waar iets dat nog overgepompt moet worden niet gebracht mag worden omdat er dan vermenging kan optreden en je een dubbel probleem hebt als het misgaat. Uit dit gesprek valt op te maken dat dat beiden weten wat er plaatsvindt in de loods aan [adres 2] én dat de verdachte daarover uiteindelijk beslissingen neemt.
De vaststelling dat verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] wetenschap hadden over wat er gebeurde in de loods aan [adres 2] past bij de eerdere vaststellingen dat er veel verhullende handelingen werden gepleegd, die in een gewone, legale bedrijfsvoering overbodig en onnodig belemmerend en belastend zijn. Deze handelingen kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat zij bedoeld waren om het moeilijk te maken te traceren waar de aangekochte chemicaliën naartoe gingen en waarvoor ze werden gebruikt.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] met vol opzet en in nauwe en bewuste samenwerking voorbereidingshandelingen hebben gepleegd met het oog op het bewerken van cocaïne. Zij konden beiden beschikken over de loods waarin de stoffen en goederen werden aangetroffen, wisten wat daar gebeurde en zijn beiden doende geweest ervoor te zorgen dat de benodigde chemicaliën op een zo min mogelijk te traceren manier in de loods voorradig waren.
Ten aanzien van de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 1] concludeert het hof dat die op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld vanaf het moment dat het pand aan [adres 2] werd (onder)gehuurd, te weten vanaf 1 januari 2018.
Dat er in het pand aan [adres 2] mogelijk nog andere, niet in beeld gekomen verdachten voor de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] met het bewerken van cocaïne doende zijn geweest, of dat er mogelijk nog meer medeplegers en/of opdrachtgevers zijn geweest, doet aan voorgaande conclusies niet af.
B.2Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01/993241-18
De verdachte wordt verweten dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, geldbedragen heeft witgewassen. Het in de tenlastelegging opgenomen totaalbedrag is de optelsom van die geldbedragen.
Het hof stelt vast dat op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld uit welk(e) gronddelict(en) de genoemde geldbedragen afkomstig zijn. Daarmee is naar bestendige jurisprudentie ter zake van witwassen het zogenoemde zes-stappenplan van toepassing. De tweede stap van het stappenplan ziet op de vraag of sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Gelet op de veelheid aan onverklaarbare contante stortingen en overboekingen van bedrijven waar de verdachte zelf betrokkenheid bij heeft en waarbij het deels ook gaat om inactieve vennootschappen en de betrokkenheid van verdachte bij, met behulp van diezelfde inactieve vennootschappen gepleegde, voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet en het bewerken van cocaïne zoals uit het voorgaande gebleken is, is hiervan naar het oordeel van het hof sprake.
De derde stap houdt in dat van de verdachte een verklaring mag worden verlangd ten aanzien van de herkomst van het geld. In de vierde stap van het stappenplan dient het hof vervolgens te beoordelen of de verdachte een concrete verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de geldbedragen. In dat verband overweegt het hof als volgt.
B.2.1Contante stortingen ad € 53.215,00 op de rekening van [bedrijf 12]
In de eerste plaats gaat het om bedragen die contant gestort zijn op de ING-rekening van [bedrijf 12] . Deze stortingen bedragen in totaal € 53.215,00.
Allereerst zij opgemerkt dat op verschillende plaatsen in het procesdossier een geldbedrag is opgenomen van € 53.125,00 als totaal van de contante stortingen op de rekeningen van [bedrijf 12] . Het hof stelt met de rechtbank vast dat dit een onjuiste som is van de contante stortingen. Uit de optelsom van alle geldbedragen, waarvan de verdachte wordt verweten dat hij ze heeft witgewassen, blijkt dat met diezelfde verschrijving ook is gerekend bij het in de tenlastelegging genoemde totaalbedrag. Naar het oordeel van het hof volgt genoegzaam uit het procesdossier dat het hier gaat om een kennelijke verschrijving, waarbij het derde en vierde getal zijn omgewisseld. Het hof leest dat bedrag aldus telkens als € 53.215,00.
De verdachte heeft erkend dat hij degene is die de stortingen heeft gedaan. Hij heeft echter geen verklaring gegeven voor de herkomst van het contante geld maar slechts verklaard dat hij de contante stortingen op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gedaan. Deze verklaring acht het hof niet aannemelijk, gelet op hetgeen ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde over de samenwerking tussen beiden is overwogen. In dat kader is ook reeds overwogen dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] samen betrokken waren bij de activiteiten van [bedrijf 12]
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte er niet in is geslaagd een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst van het geldbedrag van € 53.215,00. Derhalve kan het niet anders zijn dan dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
B.2.2Contante stortingen ad € 91.300,00 op rekening van [bedrijf 16]
Voorts wordt het de verdachte verweten dat hij € 91.300,00 heeft gestort op rekening van [bedrijf 16] , een vennootschap die volgens de Belastingdienst inactief is en nooit belastingplichtig is geweest. De verdachte heeft erkend dat hij degene is die de geldbedragen heeft gestort, hetgeen ook past bij de bevindingen met betrekking tot de gegevens van het peilbaken dat geplaatst was op de Mercedes waarin verdachte reed. Hij heeft verklaard dat hij degene was die aan de touwtjes trok bij [bedrijf 16] . Dat wordt tevens bevestigd in een tapgesprek tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] waarin hij, verdachte, zegt alle rekeningen van [bedrijf 16] te zullen beëindigen.
De verdachte heeft verklaard dat de stortingen gelden waren van zijn bedrijf [bedrijf 17] , afkomstig van het organiseren van feesten. Deze verklaring wordt echter niet ondersteund door de onderzoeksbevindingen of door de verdachte aangedragen onderbouwing van deze verklaring. De verdachte is ook niet ter terechtzitting in eerste aanleg of en in hoger beroep verschenen om nadere uitleg of een onderbouwing van deze stelling te geven. Naar het oordeel van het hof is er dan ook geen sprake van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Aldus heeft verdachte onvoldoende tegenwicht aan het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen geboden en blijft dit vermoeden bestaan. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het witwassen van het bedrag van € 91.300,00.
B.2.3Contante stortingen op rekeningen op naam van [medeverdachte 4] of [medeverdachte 4] , de zoon van de verdachte
Voorts luidt de verdenking aan het adres van de verdachte dat hij contante stortingen op een drietal rekeningen op naam van zijn zoon [medeverdachte 4] en/of diens bedrijf [medeverdachte 4] heeft witgewassen. Uit het procesdossier komt naar voren dat het bedrijf [medeverdachte 4] activiteiten ontplooit op het gebied van het maken van videocontent. Zowel [medeverdachte 4] als de verdachte hebben verklaard dat [medeverdachte 4] leidend was in de creatieve kant van het bedrijf en de verdachte zich bezig hield met de financiële kant.
Ten aanzien van rekeningnummer [rekeningnummer 1] heeft [medeverdachte 4] verklaard dat deze rekening alleen door de verdachte werd gebruikt. Op grond van het procesdossier is vast te stellen dat [medeverdachte 4] deze rekening op 26 oktober 2015 heeft geopend, gelijktijdig met de twee hierna te noemen rekeningen. Op deze rekening is voor een totaalbedrag van € 130.375,48 aan contante stortingen gedaan. Een aantal stortingsbewijzen is aangetroffen in de woning van de verdachte en deze erkent ook dat hij stortingen heeft gedaan op rekeningen op naam van zijn zoon. Gezien het voorgaande kan met betrekking tot deze rekening slechts worden vastgesteld dat [medeverdachte 4] een rekening heeft geopend en die ter beschikking heeft gesteld aan zijn vader, zijnde de verdachte. Met deze handeling heeft [medeverdachte 4] het witwassen wellicht gefaciliteerd, maar daarmee is nog geen sprake van een zodanige significante materiële en intellectuele bijdrage aan het strafbare feit dat [medeverdachte 4] kan worden aangemerkt als medepleger van witwassen. Nu niet blijkt van betrokkenheid van andere personen zal de verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen.
Ook over deze stortingen heeft de verdachte verklaard dat het ging om gelden van zijn bedrijf [bedrijf 17] , afkomstig van het organiseren van feesten. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft hij met deze stelling, zonder nadere uitleg of onderbouwing, onvoldoende tegenwicht gegeven aan het gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en blijft dit vermoeden derhalve bestaan. Naar het oordeel van het hof is de verdachte gelet op het voorgaande schuldig aan het witwassen van voornoemd geldbedrag.
Met betrekking tot een contant gestort bedrag van € 19.800,00 op rekening met nummer [rekeningnummer 2] en een contant gestort bedrag van € 62.865,00 op rekening met nummer [rekeningnummer 3] heeft [medeverdachte 4] verklaard dat deze rekeningen gebruikt werden ten behoeve van het bedrijf [medeverdachte 4] . Gelet op het feit dat over 2017 een bedrag van € 15.052,00 aan omzetbelasting door [medeverdachte 4] is aangegeven en gezien de hoogte van de opgetelde contante stortingen, is naar het oordeel van het hof sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen met een onbekend gronddelict.
Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft telkens verklaard dat hij ervan uitgegaan is dat deze contante stortingen afkomstig waren van de opbrengsten van door [medeverdachte 4] gemaakte videoclips. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft [medeverdachte 4] facturen overgelegd die zijn verklaring dat deze geldbedragen afkomstig waren uit door het bedrijf verrichte werkzaamheden konden onderbouwen en heeft hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven ten aanzien van de herkomst van de geldbedragen. Ofschoon bij de inhoud van een deel van die overlegde facturen vraagtekens kunnen worden geplaatst, waarnaar het Openbaar Ministerie in de fase van het hoger beroep nader onderzoek heeft verricht, is het hof – anders dan de advocaat-generaal, maar met de verdediging – van oordeel dat op grond van de resultaten van dat onderzoek niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden, in welk verband het hof mede verwijst naar hetgeen de verdediging dienaangaande in de pleitnota heeft opgenomen.
Het voorgaande leidt het hof derhalve tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van respectievelijk € 19.800,00 en € 62.865,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is, zodat de verdachte van het medeplegen, althans zelfstandig plegen, van witwassen daarvan, zal worden vrijgesproken.
B.2.4Contante stortingen op rekeningen op naam van [betrokkene 3]
De verdachte was in de tenlastegelegde periode getrouwd met [betrokkene 3] . Uit de verklaring van [betrokkene 3] komt naar voren dat zij bij de ING-bank een op haar naam gestelde bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 4] voor de verdachte heeft geopend omdat hij als gevolg van zijn strafrechtelijke verleden niet zelfstandig een bankrekening kon openen. Daarna heeft zij geen bemoeienis meer met deze bankrekening gehad. Deze rekening werd alleen door de verdachte gebruikt. Op deze bankrekening zijn in de tenlastegelegde periode contante stortingen tot een totaalbedrag van € 82.879,53 gedaan. De verdachte heeft erkend dat hij deze stortingen heeft gedaan.
Voorts is uit het onderzoek gebleken dat [betrokkene 3] bij de ING-bank een op haar naam gestelde bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 5] heeft gehad. Deze bankrekening was uitsluitend bestemd voor het betalen van de hypotheek van de gezamenlijke woning van [betrokkene 3] en de verdachte. Op enig moment kwam ook de WIA-uitkering van de verdachte op deze rekening binnen. Op deze rekening is op 24 juli 2017 een bedrag van € 10.000,00 gestort. Ook met deze rekening had [betrokkene 3] naar eigen zeggen geen feitelijke bemoeienis en toen er een probleem was ontstaan over de hypotheekbetaling via deze rekening loste de verdachte dat op.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat zij geen contante geldbedragen op voornoemde rekeningen heeft gestort. Zij heeft deze rekeningen wel aan de verdachte ter beschikking gesteld. Op deze wijze heeft zij wellicht witwassen gefaciliteerd, maar daarmee is nog geen sprake van een zodanig significante materiële en/of intellectuele bijdrage aan het strafbare feit dat [betrokkene 3] kan worden aangemerkt als medepleger van witwassen.
Ten slotte had [betrokkene 3] bij de ING-bank nog een bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 6] . Dit was de zakelijke rekening van haar pedicurebedrijf. In de zaak van [betrokkene 3] is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat de contante stortingen die op deze rekening hebben plaatsgevonden, bestonden uit betalingen van klanten van het pedicurebedrijf. Van de contante stortingen op deze rekening acht het hof met de rechtbank aannemelijk dat die bedragen hun herkomst in legale activiteiten van het pedicurebedrijf van [betrokkene 3] vonden. Voor dit gedeelte kan dan ook niet worden vastgesteld dat sprake is van een criminele herkomst van het geld. Hetgeen de advocaat-generaal met betrekking tot deze contante stortingen bij requisitoir naar voren heeft gebracht leidt het hof niet tot een andersluidend oordeel.
Het hof stelt vast dat de verdachte de contante stortingen op de twee eerstgenoemde rekeningen op naam van [betrokkene 3] heeft gestort. De verdachte heeft verklaard dat hij diverse goederen die hij in zijn bezit had – te weten onder meer een orgel, een Rolex-horloge, goederen uit de erfenis van zijn moeder, spullen van zijn zus en zwager van de merken Riverdale en Rivièra Maison – heeft verkocht in de tenlastegelegde periode en de periode die daaraan voorafging. Als gevolg daarvan zou hij hebben beschikt over grote hoeveelheden contant geld. Naar aanleiding van deze verklaring is onderzoek gedaan en is zijn toenmalige echtgenote [betrokkene 3] ondervraagd. Uit het nadere onderzoek door de Belastingdienst/FIOD noch uit de verklaring van [betrokkene 3] volgt dat de verdachte de goederen voor de door hem genoemde bedragen heeft verkocht. Voor het overige heeft de verdachte geen nadere uitleg of onderbouwing gegeven over deze inkomsten. Naar het oordeel van het hof is door de verdachte dan ook geen concrete, verifieerbare niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring met betrekking tot deze contante bedragen gegeven. Hij heeft onvoldoende tegenwicht aan het gerechtvaardigd vermoeden van witwassen geboden en zodoende blijft dit vermoeden bestaan. Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte zich met betrekking tot deze rekeningen dan ook schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een totaalbedrag van € 92.879,53.
B.2.5Conclusie met betrekking tot het onder feit 3 tenlastegelegde witwassen in de zaak met parketnummer 01/993241-18
Gelet op het vorenoverwogene en de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaliteit € 367.770,01. Aangezien de verschillende bedragen in een geruime periode zijn witgewassen, er sprake is van enorme aantallen contante stortingen en gezien de grote totaalsom van die stortingen, kwalificeert het hof de handelingen van de verdachte als gewoontewitwassen.
B.3Ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18
Artikel 27 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) luidde ten tijde van het tenlastegelegde als volgt:
“De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet en de instelling waaraan op grond van artikel 71 een uitkering op grond van deze wet wordt uitbetaald, verstrekt op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van reïntegratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.”
Bij besluit van 17 oktober 2012 heeft het UWV aan de verdachte een WIA-uitkering, meer in het bijzonder een WGA-uitkering toegekend (vide DOC-259-1). In het besluit staat – voor zover thans relevant – het navolgende vermeld (onderstrepingen hof):
“U heeft op 23 augustus 2012 een WIA-uitkering aangevraagd. In verband daarmee heeft u een gesprek gehad met onze arts en arbeidsdeskundige over uw mogelijkheden om te werken.
(…)
Re-integratie
U heeft met de arbeidsdeskundige besproken dat u nog wel kunt werken, maar dat u
vanwege uw gezondheid minder kunt verdienen dan voorheen. Het is belangrijk dat u er alles aan doet om aan het werk te blijven of om werk te vinden. UWV ondersteunt u hierbij.
(…)
Gaat u weer aan het werk of gaat u meer werken? Dan is het goed om te
weten dat uw totale inkomen dan altijd zal stijgen.
Wat verwachten wij van u?
(…)
Als uw situatie verandert, kan dat invloed hebben op uw uitkering. Geef de volgende
wijzigingen in ieder geval binnen een week aan ons door, met het formulier Wijzigingen
doorgeven:
- veranderingen in uw gezondheid;
- als u gaat verhuizen.
(…) Een compleet overzicht van wat wij van u verwachten, vindt u op uwv.nl.
Vanaf 10 februari 2013 is uw uitkering 70% van uw WIA-maandloon min uw inkomsten op dat moment.
Bent u op of na 29 augustus 2014 gedeeltelijk arbeidsongeschikt?Dan hangt de hoogte van uw uitkering af van het bedrag dat u zelf verdient. Volgens onze arbeidsdeskundige kunt u € 903,19 verdienen. Verdient u 29 augustus 2014 minstens de helft daarvan? Dan krijgt u een loonaanvullingsuitkering. Verdient u minder dan € 451,595? Dan krijgt u een vervolguitkering.Wijzigt uw arbeidsgeschiktheid, dan bekijken we uw situatie uiteraard opnieuw.”
Bij beschikking van 23 januari 2019 heeft het UWV de verdachte medegedeeld dat uit onderzoek van de Belastingdienst/FIOD en het UWV is gebleken dat hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 mei 2018 inkomsten uit arbeid heeft genoten, reden waarom het inkomen van de verdachte opnieuw is vastgesteld en aan de verdachte een terugbetalingsverplichting is opgelegd van € 47.405,93.

C.

Met betrekking tot de door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweren, zoals hiervoor weergegeven onder A., overweegt het hof als volgt.
C.1Verweer met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18
Op grond van artikel 10a van de Opiumwet is – voor zover thans relevant – strafbaar degene die stoffen voorhanden heeft waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het opzettelijk vervaardigen van een (verdovend) middel van lijst I en hij die stoffen voorhanden heeft om dat vervaardigen voor te bereiden of te bevorderen. Het gaat dus om (1) het voorhanden hebben van stoffen, (2) die zijn bestemd tot het vervaardigen van een middel van lijst I, en (3) dit ter voorbereiding of bevordering van dat vervaardigen.
Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat de verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten, een grote hoeveelheid chemicaliën, alsook grondstoffen en hardware voorhanden heeft gehad die onmiskenbaar bestemd waren voor het vervaardigen van een middel van lijst I behorende bij de Opiumwet, alsmede dat het opzet van de verdachte (mede) daarop was gericht. Op grond van de bewijsmiddelen kan voorts worden vastgesteld dat (een deel van) door de verdachte en de medeverdachten bestelde chemicaliën is aangewend in het productie- c.q. bewerkingsproces van cocaïne in de loods op het adres [adres 2] .
De (enkele) omstandigheid dat een deel van de chemicaliën is besteld voor de ingebruikname van de loods aan [adres 2] (te weten vóór 1 januari 2018) doet niets af aan de bestemming van die chemicaliën. Nog daargelaten dat het zeer wel denkbaar – zo niet logisch – is dat een deel van de benodigde chemicaliën is besteld voorafgaande aan de huur en ingebruikneming van de loods aan [adres 2] , alwaar met die chemicaliën het productieproces van de drugs zou plaatshebben, geldt dat ook de bestemming van de voor 1 januari 2018 bestelde chemicaliën (te weten het vervaardigen van cocaïne), naar het oordeel van het hof reeds onmiskenbaar volgt uit de gezamenlijkheid van die bestelde voorwerpen en stoffen die voor een groot deel de basis vormen voor het productie- c.q. bewerkingsproces van cocaïne. Dat een aantal aangetroffen voorwerpen ook kunnen zijn bestemd voor andere doeleinden, doet daar niet aan af. Het hof betrekt hierbij tevens dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat de aangetroffen voorwerpen en stoffen een andere bestemming zouden hebben en dat het procesdossier geen aanwijzingen bevat van het bestaan van (een) andere productie- en of opslaglocatie(s) waar legale activiteiten werden ontplooid. Indien en voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat aan de locatie in voormeld verband een doorslaggevende betekenis moet worden toegekend, miskent zij aldus een rechtens juiste uitleg van het bestemmingsbegrip in de zin van artikel 10a van de Opiumwet, omdat de bestemming van de voorwerpen en stoffen niet primair samenhangt met de locatie maar met het doel. Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
C.2Verweer met betrekking tot het onder feit 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18
Naar het oordeel van het hof is uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam naar voren gekomen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode inkomsten heeft genoten, welke hij niet bij het UWV heeft gemeld. Dat de verdachte inkomsten heeft genoten is overigens niet door de verdediging weersproken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 27 van de WIA en de inhoud van het toekenningsbesluit van de uitkering, wist, althans redelijkerwijze had moeten vermoeden, dat het verrichten van werkzaamheden en het ter zake ontvangen van inkomsten van belang was voor de verstrekking van zijn uitkering en/of de hoogte en/of duur daarvan. Uit de stukken van het procesdossier volgt genoegzaam dat de verdachte – in aanvulling op de informatie vermeld in voornoemd besluit – andere informatie, bestaande onder meer in een brochure met informatie en verwijzing naar de website van het UWV, heeft ontvangen met betrekking tot zijn verplichtingen, alsook dat hij in het kader van het arbeidsdeskundigonderzoek een toelichting op de (
naar het hof begrijpt: procedure van de) WIA heeft gekregen. Hierbij betrekt het hof dat het naar het oordeel van het hof bovendien een feit van algemene bekendheid is dat degene die een uitkering geniet een inlichtingenplicht heeft jegens de uitkeringsinstanties, waarbij de uitkeringsgerechtigde gehouden is te allen tijde gegevens, die redelijkerwijs van belang zijn voor de vaststelling van het recht op die uitkering, tijdig door te geven. Dat wijzigingen in werk en inkomen redelijkerwijs van belang zijn voor de vaststelling van de uitkering volgt (temeer) uit het vorenstaand besluit, waarin staat vermeld dat dergelijke wijzigingen gevolgen hebben dan wel kunnen hebben voor de hoogte van de uitkering.
Het verweer van de verdediging, inhoudende dat de verdachte meermalen telefonisch contact heeft opgenomen met het UWV en dat hij uit die gesprekken heeft mogen afleiden dat hij onbetaald werk mocht verrichten, wordt door het hof verworpen. Daartoe vooropgesteld geldt, zoals reeds overwogen, dat van onbetaalde werkzaamheden geen sprake was, nu de verdachte inkomsten heeft genoten uit zijn werkzaamheden, maar meer in het bijzonder is het hof van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten voor de juistheid van het verweer bevat en de verdediging ook anderszins die stelling niet nader heeft onderbouwd. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder nog als volgt.
In het procesdossier is een proces-verbaal gevoegd (hof: bewijsmiddel 15.5) inhoudende een onderzoek naar de contactmomenten tussen de verdachte en het UWV. De informatie in dit proces-verbaal is afkomstig uit de klantcontactsystemen van UWV, waarin ieder (telefonisch) contactmoment, alsook overige dossierregistraties c.q. mutaties, zijn vastgelegd door de desbetreffende medewerker van het UWV, met daarbij een beschrijving van inhoud en de bijzonderheden van het contactmoment of registratie.
Uit het proces-verbaal blijkt dat er in de tenlastegelegde periode – en daarvoor – sprake was van tientallen contactmomenten tussen het UWV en de verdachte. Uit de registratie d.d. 5 juli 2017 blijkt dat geen sprake is van actieve dienstverlening van het UWV, dat een werkplan moet worden opgesteld en dat de verdachte zal worden opgenomen in een project. Blijkens de melding van 15 augustus 2017 is de verdachte aangemeld voor het project intensivering WIA en is niet gesproken over welk werk de verdachte op dat moment zou verrichten. De planning was om eind oktober 2017 een nieuwe afspraak te maken om de mogelijkheid tot re-integratie of maatschappelijke participatie te onderzoeken, aldus de mutatie. Op 17 november 2017 is melding gemaakt van een boze verdachte en is aangetekend dat het UWV zal inzetten om contact te krijgen met de verdachte om de mogelijkheden voor de toekomst te verkennen. Uit daarop volgende meldingen volgt dat het contact met de verdachte moeizaam verloopt en dat diens advocaat gemeld heeft dat het UWV hem niet meer mag oproepen (d.d. 17 november 2017). Op 13 september 2018 is een intern overleg aangevraagd om te bezien of de verdachte belastbaar is en vrijwilligerswerk of andere activiteiten kan doen, dan wel een herbeoordeling moet plaatsvinden. In de periode van 23 maart 2018 tot en met 1 oktober 2018 probeerde het UWV contact te krijgen en de verdachte te activeren, maar hij was niet bereikbaar, behoudens een telefoongesprek waarin hij meldt dat het UWV geen contact meer met hem moet opnemen.
Uit de hierboven weergegeven contactmomenten – welke opsomming niet uitputtend, doch exemplarisch is – blijkt op generlei wijze dat de verdachte op enig moment heeft verzocht of geïnformeerd heeft naar de mogelijkheid om naast zijn uitkering werkzaamheden te mogen verrichten. Integendeel, uit bovenstaande opsomming van contactmomenten en dossiermutaties komt veeleer het beeld naar voren van een (zeer) moeizame relatie tussen de verdachte en het UWV, waarbij het UWV geen beeld lijkt te hebben van de werkzaamheden van de verdachte en de mogelijkheden in dat verband en probeert om in het kader van de re-integratie van de verdachte in contact en tot afspraken met hem te komen. Bij die stand van zaken acht het hof de aan het verweer ten grondslag gelegde feiten niet aannemelijk geworden en mitsdien verwerpt het hof het verweer.

D.

De tot vrijspraak strekkende verweren falen aldus in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18 heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18 wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en voorwerpen, vervoersmiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, terwijl hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18 wordt als volgt gekwalificeerd:

van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Het bewezenverklaarde van het onder feit 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-993241-18 wordt als volgt gekwalificeerd:
in strijd met een hem krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet, althans redelijkerwijze moest vermoeden, dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen ter zake van een cocaïneproductie- en bewerkingsproces, gewoontewitwassen en uitkeringsfraude. De verdachte speelde bij de voorbereidingshandelingen voor het bewerken van cocaïne dan wel bij het terugwinnen van cocaïne uit een dragermateriaal een leidende rol, waarbij hij andere betrokkenen heeft aangestuurd.
De productie van synthetische drugs houdt de illegale handel van harddrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van harddrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft. De verdachte heeft zich daar onvoldoende rekenschap van gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele harddrugscircuit bevorderd. Het is een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in cocaïne in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Uit zijn handelwijze blijkt dat verdachte deze negatieve maatschappelijke gevolgen kennelijk ondergeschikt acht aan eigen financieel gewin. Het feit dat hij betrokken was bij zowel de opslag als de distributie van de chemicaliën en daarmee een belangrijke en bepalende rol heeft gehad rekent het hof hem ernstig aan.
Onderdeel van het gedragspatroon van de verdachte is dat hij aanzienlijke geldbedragen witwast. Met het witwassen van criminele gelden tracht men dat illegaal verkregen geld in het legale circuit te brengen. Dat vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De verdachte, die overigens eerder onherroepelijk was veroordeeld ter zake van onder meer witwassen, heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft ook bij het plegen van dit feit kennelijk slechts gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin.
Bij dit alles komt het beeld naar voren van een verdachte die niet schroomt om natuurlijke en rechtspersonen, waaronder zijn toenmalige echtgenote en zijn eigen zoon, te misbruiken voor zijn eigen gewin en zo het vertrouwen in de medemens alsmede het vertrouwen in het economisch verkeer beschadigt. Daarbij komt ook nog dat de verdachte heeft verzuimd te melden dat hij werkzaamheden had verricht en inkomsten genoot, waardoor hij onrechtmatig een uitkering heeft verkregen. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Het hof merkt daarbij op dat een uitkering bedoeld is om mensen, die om welke reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt dit sociale stelsel.
Gezien het vorenstaande rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 april 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van vermogens- en fraudedelicten.
Voorts heeft het hof kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsvrouw van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte te kampen heeft met ernstige gezondheidsklachten die volgens de verdediging invloed hebben op zijn detentiegeschiktheid. In 2010 is bij de verdachte een grote tumor in zijn bekken verwijderd, waardoor de verdachte deels invalide is geworden en met een stok loopt. Daarbovenop heeft de verdachte een beroerte, nekhernia en een auto-ongeluk gehad, waarvan hij thans nog herstellende is. Binnen afzienbare tijd zal de verdachte worden geopereerd aan zijn rug. Ter adstructie van een en ander zijn door de raadsvrouw de nodige medische stukken ingebracht. Omwille van zijn medische problemen zijn eerder aan de verdachte opgelegde gevangenisstraffen nog niet (geheel) tenuitvoergelegd. De verdachte werkt niet, heeft het financieel niet breed en geniet een WIA-uitkering.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de omstandigheid het hof minder feiten bewezen acht dan de rechtbank en hetgeen namens de verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht, gelet op de ernst van de feiten, de hoeveelheden die aan de orde zijn en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hoewel de rechtbank zulks eveneens heeft onderkend, komt in de door haar opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden met aftrek van voorarrest, de ernst van de bewezenverklaarde feiten onvoldoende tot uitdrukking, zodat daarmee naar ’s hofs oordeel niet kan worden volstaan. Het hof zal daarom overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft het hof mede de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van fraudedelicten, in aanmerking genomen. In de onderhavige zaak is voorts ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen ter zake van overtredingen van de Opiumwet.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Het hof heeft zich ervan vergewist dat de verdachte kennelijk te kampen heeft met de nodige medische problematiek, maar ziet daarin geen aanleiding om niet tot oplegging van een gevangenisstraf over te gaan, reeds niet omdat niet is komen vast te staan dat de verdachte detentieongeschikt is. Indien voor de verdachte bepaalde zorg is vereist, dient daarvoor in de executiefase een passende oplossing te worden gezocht.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 26 november 2018 door de Belastingdienst/FIOD is verhoord. De rechtbank heeft op 21 juli 2021 vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 22 juli 2021 en door de officier van justitie op 12 augustus 2021 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 2 juli 2024 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het begin van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het wijzen van het vonnis door de rechtbank bedraagt bijna 32 maanden. Voor wat betreft de behandeling in hoger beroep geldt dat de duur daarvan ruim 35 maanden bedraagt.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het hof stelt vast dat de behandeling in eerste aanleg langer heeft geduurd in verband met de uitbraak van de coronapandemie en dat in hoger beroep op verzoek van de verdediging getuigen zijn gehoord. Het hof is evenwel van oordeel dat die omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen rechtvaardigen en dat die niet de verdediging kunnen worden tegengeworpen.
Het hof stelt vast dat zowel in de fase van eerste aanleg als in hoger beroep geen einduitspraak is gedaan binnen de termijn van twee jaren. In eerste aanleg is de redelijke termijn met bijna 8 maanden en in hoger beroep met ruim 11 maanden overschreden. Het hof zal deze overschrijdingen ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting en wel in die zin dat het hof het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met één jaar.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof, zoals is gevorderd door de advocaat-generaal, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest.
Hetgeen de raadsvrouw van de verdachte bij pleidooi overigens als straftoemetingsverweer heeft aangevoerd, onder meer over de rolverdeling tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] en het benadelingsbedrag door de uitkeringsfraude, leidt het hof niet tot een andersluidend oordeel dan hiervoor is gegeven.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Tijdens het vooronderzoek zijn er onder de verdachte een geldbedrag ad € 4.850,00, vier vellen met boodschappenlijstjes voor chemische middelen bestemd voor drugsproductie, twee mobiele telefoons (iPhone 8 en iPhone 5SE), een agenda en stortingsbewijzen van de ING-bank inbeslaggenomen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat het contante geldbedrag van
€ 4.850,00 in de broekzak van de verdachte is aangetroffen. Naar zijn zeggen zou dit afkomstig zijn van een aanbetaling van het bedrijf [medeverdachte 4] , maar onderzoek door de Belastingdienst/FIOD wees uit dat dit bedrag niet als omzet is verantwoord in de aangiften omzetbelasting over de betreffende kwartalen (vide het proces-verbaal ‘Stand van zaken-02 Niger’, p. 13). Gezien de omstandigheid dat de bewezenverklaarde witwashandelingen contante stortingen betreffen van onverklaarbare bedragen – waarvan door de verdachte onder meer is gesteld dat deze afkomstig zouden zijn van een of meer bedrijven zoals [medeverdachte 4] – is het hof van oordeel dat het geldbedrag kan worden aangemerkt als een voorwerp dat tot het begaan van het misdrijf van witwassen is bestemd. Het hof is derhalve van oordeel dat dit bedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring. Mitsdien zal het hof daartoe overgaan. Bij die beslissing heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het ongecontroleerde bezit van de vier vellen met boodschappenlijstjes voor chemische middelen bestemd voor drugsproductie is naar het oordeel van het hof in strijd met het algemeen belang. Het hof zal daarom daarvan de onttrekking aan het verkeer bevelen.
Aangezien er geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het strafvorderlijk beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering op de agenda, mobiele telefoons en de stortingsbewijzen, zal het hof de teruggave van deze inbeslaggenomen voorwerpen gelasten aan de verdachte, als zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 227b en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-993241-18 onder feit 2 en in de zaak met parketnummer 01-993245-19 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-993241-18 onder feit 1, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 4.850,00;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten vier chemische boodschappenlijsten;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten ING-stortingsbewijzen, een agenda, een iPhone 8 en een iPhone 5SE.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. drs. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. T.S. Vos, griffiers,
en op 2 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.