ECLI:NL:GHSHE:2024:213

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
20-002796-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 2001, was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 augustus 2019 in Oostende, België, waarbij de verdachte de aangever, [slachtoffer], heeft mishandeld, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, namelijk een gebroken kaak. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en moet een schadevergoeding van € 2.699,33 betalen aan de benadeelde partij, [slachtoffer]. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade heeft vastgesteld op € 1.500,00 en de materiële schade op € 1.199,33. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte strafbaar verklaard voor de bewezenverklaring van de mishandeling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002796-22
Uitspraak : 22 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 november 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-283853-19, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2001,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte integraal vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Voorts heeft de politierechter benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, zulks met – kort gezegd - veroordeling van de benadeelde partij in de proceskosten.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat deze toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 3.435,20, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Voorts heeft de raadsvrouw verweer gevoerd op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] .
Vonnis waarvan beroep
Het waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 2 augustus 2019 te Oostende (België), openlijk, te weten op/aan de Leon Spilliaertstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer]
- (met kracht) bij zijn keel/hals beet te pakken en/of (vervolgens) zijn keel/hals dicht te knijpen, althans vast te houden,
- op/tegen zijn (boven)lichaam te trappen en/of
- in/op/tegen zijn gezicht, althans op/tegen zijn hoofd te slaan, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een hersenkneuzing en/of niet aangeboren hersenletsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
hij, op of omstreeks 2 augustus 2019 te Oostende (België), [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- (met kracht) bij zijn keel/hals beet te pakken en/of (vervolgens) zijn keel/hals dicht te knijpen, althans vast te houden,
- op/tegen zijn (boven)lichaam te trappen en/of
- in/op/tegen zijn gezicht, althans zijn hoofd te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een hersenkneuzing en/of niet aangeboren hersenletsel ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe dat geen sprake is van het in verenging geweld plegen tegen [slachtoffer] nu uit het thans voorliggende dossier is gebleken dat de verdachte de hem verweten geweldshandelingen alleen heeft verricht terwijl ook niet is kunnen worden vastgesteld dat een ander of anderen daaraan een substantiële bijdrage hebben geleverd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij, op 2 augustus 2019 te Oostende (België), [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- met kracht bij zijn keel/hals beet te pakken en vervolgens zijn keel/hals dicht te knijpen,
- op/tegen zijn bovenlichaam te trappen en
- tegen zijn gezicht, althans zijn hoofd te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Politie-Eenheid Oost-Brabant, district Helmond, proces-verbaalnummer PL2100-2019167409 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent bij de Eenheid Oost-Brabant, gesloten d.d. 2 november 2019, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, alsmede geschriften, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-39. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 13 augustus 2019, dossierpagina’s 4-13, met als bijlage foto’s, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Ik wens aangifte te doen van openlijke geweldpleging met een zware mishandeling als gevolg. Op vrijdag 2 augustus 2019, ergens omstreeks 03.00 uur, bevond ik mij in Oostende in België. Wij waren die avond op stap geweest in de Langstraat in Oostende. Toen mijn vrienden en ik terug naar ons verblijf liepen, kwamen we langs een kebabzaak. Ik zag dat er een groep jongens bij de kebabzaak stond. Ik herkende deze groep jongens van eerdere conflicten tijdens onze vakantie met deze groep. Deze conflicten waren ontstaan tijdens het stappen waarbij de groep jongens ruzie met ons zochten. Deze groep jongens komt net als mijn groep vrienden uit [plaats] en [plaats 2]. Ik ken een van deze jongens uit de groep waarbij ik vroeger op school heb gezeten.
[…]
Toen mijn vrienden vertrokken hoorde ik dat de groep jongens ons nog na aan het schelden waren door te roepen: "homo's". Ik heb toen "flikkers” teruggeroepen naar de groep jongens. Ik zag dat de groep hierop achter ons aan kwam gelopen. Ik hoorde dat de groep aan ons vroeg: "Wie zei dat?”. Ik hoorde dat mijn naam toen door de groep werd genoemd.
[…]
Mijn vrienden en ik zijn vervolgens verder gelopen. Ik zag dat de vijf jongens achter ons aan bleven lopen. Drie jongens waren [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (het hof begrijpt [medeverdachte 2] ).
[…]
Ik zag dat [verdachte] hierop mijn kant op kwam gelopen en ben daarop door [verdachte] bij mijn keel gepakt. Ik voelde dat [verdachte] met zijn hand mijn keel dichtkneep waardoor ik een moment geen lucht kreeg. Ik heb [verdachte] daarop van me weggeduwd. Ik zag dat [verdachte] hierna wederom naar mij toe kwam gelopen. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij wederom bij mijn keel vastpakte. Ik voelde ook dat [verdachte] wederom in mijn keel kneep. Ik heb toen [verdachte] wederom bij mij weggeduwd.
[…]
Ik zag dat [verdachte] op een gegeven moment in de lucht sprong en mij met zijn voet met daaraan zijn schoen onder mijn borst schopte. Ik ben door deze trap achterover op de grond gevallen op mijn achterhoofd. Ik ondervond daarvan op dat moment pijn aan mijn hoofd, nek, rug en borstkas. Ik ben daarop opgestaan.
[…]
Kennelijk is [verdachte] hierna uit mijn blikveld gaan staan. Ik voelde dat ik daarna ineens uit het niets een ontzettend harde klap tegen mijn linkerkaak kreeg. Wat er hierna gebeurde, weet ik even niet omdat ik waarschijnlijk even weg ben geweest door de harde klap. Ik hoorde later van mijn vrienden dat [getuige 1] (het hof begrijpt getuige [getuige 1] ) mij na de klap op had gevangen en overeind heeft gehouden. Ik voelde op dat moment ontzettend veel pijn aan mijn kaak. Ik voelde me eigenlijk heel erg vreemd. Ik stond te trillen op mijn benen en zat vermoedelijk helemaal onder de adrenaline. Ik ben toen weggelopen.
[…]
Ik ben na de klap tegen mijn kaak naar het ziekenhuis in Oostende gegaan. Mijn mond bloedde namelijk en mijn tanden zaten los. Diezelfde dag, wat later in de middag, ben ik terug naar het ziekenhuis in Oostende gegaan omdat ik verging van de pijn. Ik heb toen een recept gekregen om medicijnen te gaan halen, diclofenac, maagbeschermers en paracetamol. Op zondag 4 augustus 2019 zag ik dat de zwelling in mijn gezicht zo erg werd dat ik besloot om op maandag 5 augustus 2019 naar het ziekenhuis te gaan. Mijn rechterkaak bleek dus te zijn gebroken. Door de harde klap tegen mijn linkerkaak is mijn rechterkaak gebroken. Ik ben daarna met een spoedoperatie geopereerd waarbij er twee ijzeren platen onderhuids in mijn kaak zijn gezet om de breuk te stabiliseren en goed te kunnen laten genezen.
[…]
Ik heb op dit moment nog last van hoofdpijn, last van drukte, geluid en licht en een ontzettend pijnlijke kaak. Ook een gedeelte van mijn gezicht heeft nog geen tot weinig gevoel. Ook mijn nek en rug zijn nog zeer pijnlijk. Ik moet momenteel morfine gebruiken tegen de pijn omdat de andere medicijnen welke ik had gekregen niet hielpen. Als ik de morfine niet gebruik dan ga ik dood van de pijn en kan ik niet praten.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 23 augustus 2019, dossierpagina’s 14-16, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Op vrijdag 2 augustus 2019, omstreeks 04.00 uur, waren wij in Oostende, België. Wij waren daar met een groep vrienden en waren op stap geweest. Wij waren onderweg naar huis. Tijdens de wandeling hadden [slachtoffer] en een andere vriend van mij honger en wij zagen een kebabtent. [slachtoffer] en die vriend van ons liepen naar de Kebabtent en toen zagen wij dat er een groepje jongens op het terras voor de kebabtent zat. Dit waren bekenden van ons, zij komen bij ons uit de buurt en wij hebben samen op school gezeten. Dit waren [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en nog twee jongens.
[…]
Ik zag dat die 5 jongens opstonden en achter ons aan begonnen te lopen. Ik zag dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] steeds achter ons bleven lopen.
[…]
Ik zag dat [verdachte] de rechterarm van [slachtoffer] pakte en ik zag dat hij deze op [slachtoffer] rug wilde draaien. Ik zag dat [slachtoffer] zijn arm losrukte. Ik zag vervolgens [verdachte] [slachtoffer] bij zijn keel greep. Ik zag dat hij met zijn rechterhand [slachtoffer] in zijn keel kneep en zijn arm gestrekt hield. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] tegen een muur aan drukte. Ik zag dat [slachtoffer] los was uit de greep van [verdachte] . Ik zag dat [slachtoffer] tegen [verdachte] stond te praten. Ik zag dat [verdachte] niet in een vechthouding stond. Ik zag dat vervolgens [verdachte] uit het niets een voorwaartse trap tegen de borst van [slachtoffer] gaf. Ik zag dat [slachtoffer] deze trap niet aan zag komen. Ik zag dat [slachtoffer] achterover viel. Ik zag dat [slachtoffer] eerst op zijn achterwerk viel en toen met zijn hoofd op de grond.
[…]
Ik zag dat [slachtoffer] direct weer opstond. Het discussiëren ging gewoon. Ik zag dat [slachtoffer] zich ongeveer midden in de groep mensen bevond. Ik zag dat [verdachte] om [slachtoffer] heen liep naar de andere kant van de groep en met zijn rug in de richting van [slachtoffer] linkerzij stond. Ik zag dat, zonder dat [verdachte] in die tijd contact zocht met [slachtoffer] , zich ineens omdraaide. Ik zag dat [verdachte] tijdens die draai met zijn rechterhand een hele harde boerenslag uitdeelde aan [slachtoffer] . Ik zag dat deze klap voor [slachtoffer] schuin van achteren kwam. Ik zag dat [slachtoffer] tegen de linkerzijde van zijn gezicht geraakt werd. Ik zag dat [verdachte] echt wel wist hoe je zo'n klap uit moest delen en dat deze klap hard aan kwam. Ik denk dat [slachtoffer] die klap niet heeft kunnen zien aankomen. Ik zag dat dat [slachtoffer] knock-out ging en dat hij op de grond viel. Ik pakte hem meteen op en probeerde hem op zijn voeten te zetten. Ik voelde dat hij aanvoelde als pudding en ik zag dat hij verdwaasd keek en voelde dat hij stond te zwaaien op zijn benen.( .) [slachtoffer] is toen naar het ziekenhuis gegaan.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 23 augustus 2019, dossierpagina’s 19-20, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Wij liepen als groep terug naar ons huisje
(het hof begrijpt: op 2 augustus 2019 te Oosteinde)We liepen over de Langstraat. Wij werden gevolgd door een andere groep. Ik weer niet precies hoe die allemaal heten. Ik zag dat [slachtoffer]
(het hof begrijpt telkens: [slachtoffer] , de aangever)in zijn rug een flinke duw kreeg. Ik meen van [verdachte] .
[…]
Ik zag en voelde dat [verdachte] zich langs mij wurmde. Ik zag dat [verdachte] een voorwaartse 'Sparta trap' tegen het middenrif van [slachtoffer] gaf. Ik zag dat [slachtoffer] viel en dat [getuige 1]
(het hof begrijpt: [getuige 1] )hem toen opraapte.
[…]
Ik keerde mij weer naar [slachtoffer] en ik zag dat [medeverdachte 2]
(het hof begrijpt telkens: [medeverdachte 2] )en [slachtoffer] recht tegenover elkaar stonden. Ik zag dat zij minder dan een meter van elkaar af stonden. Ik zag dat zij aan het praten waren. Ik zag
(hof: dat)[verdachte] rechts van [medeverdachte 2] stond. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterarm flink uithaalde
(hof: en)tegen [slachtoffer] linkerkaak sloeg. Ik zag dat [verdachte] niet in een gevechtshouding stond en ik hoorde dat hij niet aan het praten was of zich bemoeide in de discussie tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer] . Ik zag dat hij van achteren uithaalde en met zijn lichaam indraaide. Ik zag dat het een soort boerenslag was. Ik zag dat het leek alsof hij al zijn kracht inzette bij de klap. Ik zag dat [slachtoffer] achteruit viel. Ik zag dat iemand [slachtoffer] omhoog hielp.
[…]
Ik zag vervolgens dat [slachtoffer] zijn hele mond vol met bloed had. [slachtoffer] vroeg of ik aan zijn ondertanden wilde voelen. Ik voelde dat ik alle tanden zomaar een halve centimeter naar achteren kon duwen. Ik ben toen meegegaan naar het ziekenhuis, de eerste hulp.
4.
Een geschrift, een medische verklaring, gevoegd bij de vordering van de benadeelde partij (bijlage 2), d.d .06-08-2019, voor zover inhoudende als verklaring van [Deskundige] namens [Deskundige 2], Kaakchirurg:
Datum: 06-08-2019
Van: [Ziekenhuis]
Patiënt: [slachtoffer] [geboortedag 2] M
Specialist: [Deskundige 2]
Geachte collega.
Bovengenoemde patiënt was opgenomen van 05-08-2019 t/m 06-08-2019 voor het specialisme Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie. Op 05-08-2019 zagen wij [slachtoffer] in verband met een paramediane mandibulafractuur als gevolg van een trauma aangezicht. Dezelfde dag vond in algehele anesthesie een open reductie en interne fixatie plaats. De ingreep en het postoperatief beloop waren ongestoord, zodat patiënt daags na de ingreep in goede conditie uit de opname kon worden ontslagen. Verdere controle geschiedt poliklinisch.
5.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit hof van 11 december 2023 voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik op 2 augustus 2019 in Oostende, België was. Ik ging die dag samen met mijn vriend [medeverdachte 1] op bezoek bij mijn vriend [medeverdachte 2] .
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft op gronden zoals nader in de pleitnota vermeld, bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het subsidiair tenlastegelegde. Daartoe heeft zij – samengevat weergegeven – primair aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen leugenachtig en onbetrouwbaar zijn wat maakt dat de verklaringen van het bewijs uitgesloten dienen te worden. Subsidiair is aangevoerd dat als de verklaringen van de getuigen wel als wettige bewijsmiddelen zouden gelden, deze op essentiële punten geen steun vinden in de andere bewijsmiddelen en daarom niet voldoen aan het bewijsminimum.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Gelet op de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever, inhoudende dat hij door de verdachte is mishandeld. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de verklaring van aangever steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Het hof overweegt daarbij dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen die de verklaring van aangever ondersteunen. De verklaringen zijn op essentiële punten, namelijk de aard van het geweld, door wie, waar en wanneer en jegens wie dat werd uitgeoefend, consistent. Daaruit volgt zonder twijfel dat het de verdachte was die het in de tenlastelegging omschreven geweld jegens de aangever heeft uitgeoefend met het daaraan verbonden gevolg
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer [slachtoffer] door hem met kracht bij de keel/hals te pakken en deze dicht te knijpen, tegen zijn bovenlichaam te trappen en tegen zijn gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een gebroken kaak. Het slachtoffer heeft hiervoor een operatie ondergaan en sterke pijnstillers moeten slikken. Door te handelen zoals is bewezenverklaard, heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze geschonden. Volgens het schade-onderbouwingsformulier is het slachtoffer geruime tijd in zijn dagelijks functioneren belemmerd. Het hof rekent dit de verdachte dan ook ernstig aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 18 oktober 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte waaruit volgt dat de verdachte twee maal eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten gepleegd in mei 2019 en juli 2019, echter deze veroordelingen waren op 2 augustus 2019 nog niet onherroepelijk. Het hof zal met deze veroordelingen dan ook geen rekening houden in strafverzwarende zin. Wel is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij fulltime werkt als heftruckchauffeur, dat hij geen schulden heeft en dat hij een relatie heeft.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het betreft hier ernstig en zinloos geweld. Uit de verklaringen van de aangever en de getuigen blijkt dat de aangever de laatste geweldhandeling niet heeft kunnen zien aankomen, dit volkomen onverwacht was en hij zich derhalve op geen enkele wijze daaraan heeft kunnen onttrekken of die handeling heeft kunnen voorkomen. Aangever was aldus door verdachte een heel gemakkelijk slachtoffer en er is sprake van een zeer laffe daad. Een gebroken kaak was het resultaat, waarvoor een operatie nodig was om ervoor te zorgen dat een en ander weer kon worden hersteld.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, passend en geboden. Het hof gaat aldus boven de eis van de advocaat-generaal uit, nu het hof van oordeel is dat die eis onvoldoende recht doet aan de ernst en aard van het feit.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 22.000,12 bestaande uit € 19.500,12 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. De vordering valt uiteen in de volgende schadeposten:
daggeld ziekenhuis € 30,00
medische kosten € 78,56
reiskosten € 188,08
verlies arbeidsvermogen € 978,48
studievertraging € 17.625,00
verlies van tijd € 600,00
smartengeld € 2.500,00.
De politierechter heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 3.435,20, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering in verband met de bepleitte vrijspraak. Subsidiair is bepleit dat de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces met zich brengt en daarom niet-ontvankelijk verklaard dient te worden en meer subsidiair is bepleit dat de posten die niet zijn onderbouwd, gematigd dienen te worden.
Het hof overweegt ten aan zien van de materiële schade als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.199,33. Dit bedrag bestaat uit een optelsom van post a, post b, post c tot een bedrag van € 70,77, post d tot een bedrag van € 420,00 en post f. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is ten aanzien van het resterende gedeelte van de onder post c gevorderde reiskosten van oordeel dat dit geen kosten zijn voor het vaststellen van de schade of aansprakelijkheid waardoor zij niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof zal het resterende gedeelte van deze post, groot € 117,31, dan ook afwijzen.
Ten aanzien van de onder post d gevorderde kosten voor het verlies van arbeidsvermogen stelt het hof vast dat de benadeelde partij, volgens zijn werkgever, 10 normale werkdagen (zaterdagen) zou hebben gewerkt en dat hij daarnaast nog 9 vakantiedagen extra zou gaan werken. Het hof is van oordeel dat niet vast te stellen is of en hoeveel dagen dan wel uren de benadeelde partij in de vakantieperiode zou hebben gewerkt en wijst daarom alleen de 10 normale werkdagen toe die de benadeelde partij volgens zijn werkgever zou hebben gewerkt. Het hof gaat uit van een werkdag van 7 uren tegen een uurloon van € 6,00 wat maakt dat de benadeelde partij in totaal € 420,00 aan arbeidsvermogen is misgelopen. Het hof zal het resterende gedeelte van post d, groot € 558,48, afwijzen.
Het hof is ten aanzien van post e, de studievertraging, van oordeel dat de gestelde schade niet eenvoudig is vast te stellen. Het hof heeft hierbij in overweging genomen dat de benadeelde partij in 2015 van de trap is gevallen en daarbij een trauma heeft opgelopen. Uit het schade-onderbouwingsformulier volgt dat de klachten van de benadeelde partij na het door de verdachte toegebrachte letsel van augustus 2019 zijn toegenomen. Voorts blijkt uit het schade-onderbouwingsformulier dat de benadeelde partij als gevolg van ziekte veelvuldig afwezig is geweest tijdens het schooljaar 2019/2020 en dat hij niet in staat is gebleken om de achterstanden die hij daarmee opliep, in te halen.
Voorgaande omstandigheden maken dat het voor het hof niet vast te stellen is of, wanneer, hoe en in welke mate de gestelde schade rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit is veroorzaakt. Een nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans niet in dit deel van de vordering, groot € 17.625,00, worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Uit het schade-onderbouwingsformulier en het procesdossier volgt immers dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen, te weten een gebroken kaak.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof voorts de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal het resterende gedeelte van de vordering, groot € 1.000,00, afwijzen.
Resumerend zal het hof een bedrag van € 2.699,33, bestaande uit € 1.199,33 aan materiële schadevergoeding en € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding, toewijzen. Het hof zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, groot € 17.625,00 niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Voorts zal het hof het overige deel van de vordering, groot € 1.675,79, afwijzen.
wettelijke rente
Nu de schade op verschillende data is ontstaan zal het hof voor wat betreft de materiële en immateriële schade uitgaan van de datum waarop de vordering tot schadevergoeding is ingediend, zijnde 1 februari 2021.
proceskosten
Het hof is van oordeel dat in het kader van de vaststelling van de proceskostenveroordeling ten behoeve van de kosten in eerste aanleg aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief kantonzaken (conform tarieven d.d. 1 februari 2021, zoals dat gold ten tijde van het wijzen van het vonnis). Voor de rechtsgang in eerste aanleg wordt bij een vordering met een hoofdsom tot € 40.000,00 in de regel een bedrag van € 498,00 per punt als salaris toegekend. De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe, te weten één punt voor het door zijn gemachtigde indienen van de vordering tot schadevergoeding en één voor de aanwezigheid van de gemachtigde ter terechtzitting in eerste aanleg.
Voor de rechtsgang in hoger beroep is het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven (per 1 februari 2023) van toepassing. Daarbij geldt ten aanzien van een “principaal appel van rechtbank op hof”, een tarief van € 1.531,00 per punt in zaken met een geldswaarde van een hoofdsom beneden € 40.000,00. De benadeelde partij komt slechts één punt toe, te weten voor de aanwezigheid van de gemachtigde ter terechtzitting.
Op basis van het voorgaande zal het hof een bedrag van € 996,00 (eerste aanleg) plus een bedrag van € 1.531,00 (hoger beroep), zijnde in totaal een bedrag van € 2.527,00 aan proceskosten toekennen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.699,33. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 2.699,33, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 36 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 7, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.699,33 (tweeduizend zeshonderdnegenennegentig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 1.199,33 (duizend honderdnegenennegentig euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige, groot
€ 17.625,00, niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.675,79 (duizend zeshonderdvijfenzeventig euro en negenenzeventig cent)bestaande uit
€ 675,79 (zeshonderdvijfenzeventig euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schadeaf;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2.527,00 (tweeduizend vijfhonderdzevenentwintig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.699,33 (tweeduizend zeshonderdnegenennegentig euro en drieëndertig cent)bestaande uit
€ 1.199,33 (duizend honderdnegenennegentig euro en drieëndertig cent)materiële schade en
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 februari 2021tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste
36 (zesendertig)dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Smits, griffier,
en op 22 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.