Met grief 1 en 2 voert [appellante] aan dat zij niet op de hoogte was van de hennepknipperij en dat zij de woonbestemming van het gehuurde niet heeft gewijzigd. Zij voert daartoe aan dat zij een aantal dagen voorafgaande aan de politie inval op 13 december 2021 en ten tijde van de politie inval niet aanwezig was in verband met familiebezoek. Het is, aldus [appellante] , geenszins onwaarschijnlijk dat de hennepkwekerij in de dagen dat zij niet thuis was in de schuur is ingericht. [appellante] wijst in dat kader ook op een in eerste aanleg in het geding gebrachte verklaring van [persoon A], waarin deze verklaart dat hij zonder toestemming en medeweten van [appellante] de knipperij in de schuur heeft ingericht.
Het hof acht het ongeloofwaardig dat [appellante] niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en overweegt daartoe het volgende. [appellante] is op 18 januari 2022 als verdachte door de politie gehoord. Zij verklaarde dat zij van vrijdag tot zondag (van 10 tot 12 december 2021, hof) niet aanwezig is geweest in het gehuurde, dat zij niet wist wie de knipperij heeft opgezet, dat zij geen hennepgeur heeft geroken (omdat ze in [plaats] was) en dat zij op de dag van de politie inval in [plaats] was. Uit het hennepbericht leidt het hof echter af dat de hennepknipperij al enige tijd aanwezig moet zijn geweest en zeker niet in de (vroege) ochtend van 13 december 2021 is geïnstalleerd. Dat blijkt uit het feit dat de hennepknipperij rond 10.00 uur is aangetroffen en volledig was ingericht en tevens voorzien was van een voor die knipperij geschikte afzuiging. Het hennepbericht vermeldt daarover het volgende:
“De afzuiging van de knipperij liep vanaf de ruimte van de knipperij met een afvoerbuis naar hen eigen schuur. Deze afzuiging ging vervolgens via het dak van de eigen schuur naar de buitenlucht. In deze eigen schuur stonden meerdere goederen voor dagelijks gebruik”.
[appellante] heeft ten bewijze van het door haar geschetste scenario nog een schriftelijke verklaring, ondertekend door [persoon A], overgelegd met de volgende inhoud:
“Ik [persoon A] [geboortedatum] te [plaats]Iedereen kent mij op [adres 1] en op 13 december 2021 was ik in de ochtend op [adres 1] bij [appellante] zei was er niet en ik ben toen naar de schuur gelopen en heb daar spullen neer gezet zoals afzuigers 2 machines om te knippen en nog paar spullen en wiet. Ik heb dit zonder toestemming gedaan en niemand daar op [adres 1] wist ervan”
Ter zitting in eerste aanleg heeft de kantonrechter aan [appellante] gevraagd hoe zij aan de verklaring van [persoon A] komt. Zij heeft daarop geantwoord dat ze hem niet kent, maar dat hij zich heeft gemeld door een verklaring af te geven via de dochter, zij niet weet hoe hij erbij kwam zich te melden en verder heeft ze geen toelichting gegeven. De woon- en verblijfplaats van [persoon A] zijn onbekend en ook in hoger beroep onbekend gebleven. Ook in hoger beroep is geen nadere toelichting gegeven op de wijze van totstandkoming van de verklaring en evenmin concrete informatie gegeven over de woon- en verblijfplaats van [persoon A]. Daarmee is die verklaring nauwelijks van waarde.
[appellante] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aangeboden om bewijs te leveren door [persoon A] als getuige te horen. De kantonrechter is daaraan voorbijgegaan overwegende dat [appellante] bij de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij niet weet wie hij is, hem niet kent en ook niet weet hoe [persoon A] bij zijn verklaring komt. Ook in hoger beroep heeft [appellante] geen concrete nadere informatie over [persoon A] verstrekt, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. Om die reden gaat ook het hof voorbij aan het bewijsaanbod als onvoldoende geconcretiseerd.
De inhoud van de verklaring van [persoon A] is ook in strijd met het relaas van de verbalisanten die de hennepknipperij ontdekten. Daaraan kan geen andere conclusie worden verbonden dan dat de hennepknipperij eerder dan op 13 december 2021 is ingericht. In een als productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegd proces-verbaal van bevindingen van de politie relateren twee verbalisanten dat zij op 13 december 2021 om 9.15 een melding kregen van een mogelijk gestolen graafmachine op of rond de [adres 2]. Zij zagen op een zandpad aan de achterkant van het pand twintig plastic vuilniszakken met hennepafval. Zij roken ook een sterke hennepgeur en stelden een onderzoek in aan de achter- zijkant van het woonwagenkamp naar de sterke hennepgeur. In de berging van het gehuurde troffen zij de werkende hennepkwekerij aan. Gelet op het tijdstip van de melding en de korte tijd later aangetroffen hennepknipperij is het onmogelijk dat [persoon A] diezelfde ochtend deze hennepknipperij - waarbij het opmerking verdient dat ieder van de daar aangetroffen machines ruim 50 kilo weegt - volledig heeft geïnstalleerd, op de afzuiging heeft aangesloten, in werking heeft gesteld en daadwerkelijk hennep heeft geknipt - waarbij op de foto’s een grote hoeveelheid hennepafval is te zien rondom de knipmachines - voordat de betreffende verbalisanten de knipperij ontdekten. Kortom de verklaring van [persoon A] doet niets af aan de overtuiging van het hof dat de hennepknipperij reeds ruim voor 13 december 2021 moet zijn ingericht.
Ook indien [appellante] niet zou hebben geweten van de hennepknipperij is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen, die in beginsel een zelfstandige grond voor ontbinding oplevert. Zij is in haar zorgplicht als goed huurder tekortgeschoten. Zij heeft - naar eigen zeggen - het hek rondom de standplaats niet afgesloten en de schuren behorend tot de standplaats dagenlang onbeheerd en onafgesloten achtergelaten met als gevolg dat er een professionele hennepknipperij kon worden geïnstalleerd. Haar mededeling dat op het woonwagenkamp de hekken rondom een standplaats en de bergingen op een standplaats nooit worden afgesloten kan haar niet baten. Zij had erop bedacht kunnen en moeten zijn dat onafgesloten bergingen en schuren voor dergelijke doeleinden gebruikt kunnen worden. Dat betekent dat de grieven 1 en 2 niet slagen.