[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Vught te Vught.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van:
- opzettelijke uitlokking van brandstichting, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of gemeen gevaar voor goederen te duchten is, door beloften en het verschaffen van inlichtingen (feit 1 primair), en
- poging tot opzettelijke uitlokking van brandstichting, terwijl daarvan levensgevaar of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of gemeen gevaar voor goederen te
duchten is, door beloften en het verschaffen van inlichtingen (feit 2),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur 59 maanden, met aftrek van voorarrest, en de in beslaggenomen documenten (handschriften/kladblokken) verbeurd verklaard.
Tevens heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing gegeven aan artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) door met betrekking tot de toegewezen gedeelten van deze vorderingen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigenen, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde, het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake van deze bewezenverklaarde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede de maatregel van artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met de aangevers en een gebiedsverbod ten aanzien van de in de briefjes genoemde adressen, voor de maximale duur van 5 jaren, zal opleggen en deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof ten aanzien van de inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen zal beslissen zoals de rechtbank heeft gedaan.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de beslissingen van de rechtbank zal overnemen met dien verstande dat de door de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] telkens gevorderde immateriële schade geheel zal worden toegewezen.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit en dientengevolge dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen.
Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd en de vorderingen van de benadeelde partijen op een aantal punten inhoudelijk betwist c.q. matiging daarvan verzocht. Ten aanzien van de onder de verdachte inbeslaggenomen kladblokken heeft de raadsman de teruggave aan de verdachte verzocht.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 4 september 2019 tot en met 17 maart 2020, te Arnhem, althans in Nederland, (meermalen) [medeverdachte 1] door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt tot het plegen van opzettelijke brandstichting en/of teweeg brengen van een ontploffing in/aan (de nabijheid) van een of meerdere woning(en) en/of pand(en), gelegen aan [adres 1] en/of [adres 2] en/of [adres 3] , en/of een of meerdere voertuig(en), te weten een Clio Estate (kleur beige) en/of een Mercedes Sport Coupe AMG (kleur grijs) (kenteken [kenteken 1] ) en/of een Clio (kleur zwart) (kenteken [kenteken 2] ) en/of een Clio (kleur blauw met een witte streep eroverheen), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een achter te duchten had kunnen zijn,
immers, heeft hij verdachte
- die [medeverdachte 1] (meermalen) benaderd om opzettelijk brand te stichten, althans te laten stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen, althans te laten brengen en/of
- die [medeverdachte 1] de belofte/toezegging gedaan tot het betalen, althans in het vooruitzicht stellen van een of meer geldbedrag(en) en/of beloning en/of bonus en/of
- die [medeverdachte 1] inlichtingen verschaft door het (al dan niet door tussenkomst van (een) ander(en)) verstrekken van een of meerdere briefje(s), met daarin de volgende informatie:
- adres-en/of locatiegegevens, bevattende:
- [adres 3]
(het hof begrijpt: [adres 3] );
- kenteken- en/of voertuiggegevens, bevattende:
- Mercedes AMG, kenteken [kenteken 1] ;
- Clio blauw met witte streep;
- Clio zwart, kenteken [kenteken 2] ;
- situatieschetsen en/of plattegronden, bevattende:
- getekende en/of geschreven woningen en/of de indeling van woningen van de voornoemde adressen;
- getekende en/of geschreven straten en/of de omgeving van de voornoemde adressen;
- getekende en/of geschreven auto’s en/of motoren behorende bij de voornoemde adressen;
- getekende en/of geschreven informatie waar de personen, behorende bij de voornoemde adressen, wonen, slapen, werken, voertuigen parkeren e.d. althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking;
subsidiair
[medeverdachte 1] op of omstreeks 27 maart 2020 in de gemeente Venlo, althans in Nederland, ter voorbereiding van het meermalen plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting en/of teweeg brengen van een ontploffing (als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad,
te weten:
- een of meer briefjes/notitieblaadjes met tekeningen/plattegronden, adressen, voertuigen, beloningen en/of instructies en/of
- een of meer jerrycans inhoudende een hoeveelheid benzine, althans een brandbare vloeistof, en/of
- een of meer rollen wc-papier, en/of
welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 4 september 2019 tot en met 17 maart 2020 te Arnhem, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft uitgelokt, door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, door
- die [medeverdachte 1] meermalen te benaderen met de vraag om aan/in woningen en/of panden en/of voertuigen opzettelijk brand te (laten) stichten en/of een ontploffing teweeg te (laten) brengen, te weten aan/in de woningen en/of panden en/of voertuigen genoemd in de bij [medeverdachte 1] aangetroffen briefjes/notitieblaadjes en/of
- ( al dan niet door tussenkomst van (een) ander(en)) aan [medeverdachte 1] een of meerdere briefjes/notitieblaadjes te verschaffen, met daarin de volgende informatie:
- adres- en/of locatiegegevens, bevattende:
- [adres 3]
(het hof begrijpt: [adres 3] )en/of
- kenteken- en/of voertuiggegevens, bevattende:
- Mercedes AMG, kenteken [kenteken 1] ,
- Clio blauw met witte streep,
- Clio zwart, kenteken [kenteken 2] en/of
- situatieschetsen en/of plattegronden, bevattende:
- getekende en/of beschreven panden, waaronder woningen en/of de indeling van woningen van de voornoemde adressen,
- getekende en/of beschreven straten en/of de omgeving van de voornoemde adressen, - getekende en/of beschreven auto’s en/of motoren behorende bij de voornoemde adressen,
- getekende en/of beschreven informatie waar de personen, behorende bij de voornoemde adressen, wonen, slapen, werken, voertuigen parkeren e.d. althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking en/of
- die [medeverdachte 1] een of meer geldbedragen en/of beloningen in het vooruitzicht te stellen en/of
- meermalen telefonisch contact op te nemen vanuit de PI Arnhem met die [medeverdachte 1] ;
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 4 september 2019 tot en met 17 maart 2020 te Arnhem, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal heeft gepoogd om [medeverdachte 1] , in elk geval een ander door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, opzettelijk te bewegen/uit te lokken een misdrijf te begaan, te weten brandstichting en/of teweeg brengen van een ontploffing (als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), door
- die [medeverdachte 1] meermalen te benaderen met de vraag om aan woningen en/of panden en/of voertuigen opzettelijk brand te (laten) stichten en/of een ontploffing teweeg te (laten) brengen, te weten aan/in de woningen en/of panden en/of voertuigen genoemd in de bij [medeverdachte 1] aangetroffen briefjes/notitieblaadjes en/of
- al dan niet door tussenkomst van een of meer anderen die [medeverdachte 1] een of meer briefjes en/of notitieblaadjes te verschaffen, met daarin de volgende informatie:
- adres- en/of locatiegegevens, bevattende:
- [adres 1] ,
- [adres 2] ,
- [adres 3] ,
- kenteken- en/of voertuiggegevens, bevattende:
- Mercedes AMG, kenteken [kenteken 1] ,
- Clio blauw met witte streep,
- Clio zwart, kenteken [kenteken 2] , en/of
- situatieschetsen en/of plattegronden, bevattende:
- getekende en/of beschreven panden, waaronder woningen en/of de indeling van woningen van de voornoemde adressen,
- getekende en/of beschreven straten en/of de omgeving van de voornoemde adressen,
- getekende en/of beschreven auto’s en/of motoren behorende bij de voornoemde adressen,
- getekende en/of beschreven informatie waar de personen, behorende bij de voornoemde adressen, wonen, slapen, werken, voertuigen parkeren e.d. althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking en/of
- die [medeverdachte 1] een of meer geldbedragen en/of beloningen in het vooruitzicht te stellen en/of
- meermalen telefonisch contact op te nemen vanuit de PI Arnhem met die [medeverdachte 1] ;
[medeverdachte 1] op of omstreeks 27 maart 2020 in de gemeente Venlo, althans in Nederland,
ter voorbereiding van het meermalen plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting en/of teweeg brengen van een ontploffing (als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk
een of meer voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad, te weten
- een of meer briefjes/notitieblaadjes met tekeningen/plattegronden, adressen, voertuigen, beloningen en/of instructies en/of
- een of meer jerrycans inhoudende een hoeveelheid benzine, althans een brandbare vloeistof, en/of
- een of meer rollen wc-papier, en/of
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 4 september 2019 tot en met 17 maart 2020 te Arnhem, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- al dan niet door tussenkomst van een of meer anderen die [medeverdachte 1] een of meer briefjes/notitieblaadjes te verschaffen, met daarin de volgende informatie:
- adres- en/of locatiegegevens, bevattende:
- [adres 3]
(het hof begrijpt: [adres 3] )en/of
- kenteken- en/of voertuiggegevens, bevattende:
- Mercedes AMG, kenteken [kenteken 1] ,
- Clio blauw met witte streep,
- Clio zwart, kenteken [kenteken 2] en/of
- situatieschetsen en/of plattegronden, bevattende:
- getekende en/of beschreven woningen en/of de indeling van woningen van de voornoemde adressen,
- getekende en/of beschreven straten en/of de omgeving van de voornoemde adressen,
- getekende en/of beschreven auto’s en/of motoren behorende bij de voornoemde adressen,
- getekende en/of beschreven informatie waar de personen, behorende bij de voornoemde adressen, wonen, slapen, werken, voertuigen parkeren e.d. althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking;
- meermalen telefonisch contact op te nemen vanuit de PI Arnhem met die [medeverdachte 1] .
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2020 tot en met 10 juni 2020 te Arnhem, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal heeft gepoogd om [medeverdachte 2] , in elk geval een ander door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, opzettelijk te bewegen/uit te lokken een misdrijf te begaan, te weten brandstichting en/of teweeg brengen van een ontploffing (als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht) door
- die [medeverdachte 2] meermalen te benaderen met de vraag om aan/in woningen en/of panden en/of voertuigen opzettelijk brand te (laten) stichten en/of een ontploffing teweeg te (laten) brengen, te weten aan/in de woningen en/of panden en/of voertuigen genoemd in de bij die [medeverdachte 2] aangetroffen briefjes/notitieblaadjes en/of
- al dan niet door tussenkomst van een of meer anderen die [medeverdachte 2] een of meer briefjes te verschaffen, met daarin de volgende informatie:
- adres- en/of locatiegegevens, bevattende:
- [adres 3] ,
(het hof begrijpt: [adres 3] )
- [adres 4]
(het hof begrijpt: [adres 4] )en/of
- kenteken- en/of voertuiggegevens van een oranje metallic Peugeot en/of
- situatieschetsen en/of plattegronden, bevattende:
- getekende en/of beschreven objecten, waaronder woningen en/of de indeling van woningen,
- getekende en/of beschreven straten,
- getekende en/of beschreven auto’s en/of motoren,
- getekende en/of beschreven omgeving van de bovengenoemde adressen,
- getekende en/of beschreven informatie waar de personen (behorende bij de bovengenoemde adressen) wonen, slapen, werken, auto(s) parkeren e.d.,
- getekende en/of beschreven informatie over de locatie van beveiligingscamera’s althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking en/of
- die [medeverdachte 2] een of meer geldbedragen en/of goederen en/of beloningen in het vooruitzicht te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 1 primair (opzettelijke uitlokking van brandstichting)
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe dat om te kunnen spreken van (strafbare) uitlokking, dient te worden voldaan aan een vijftal vereisten, te weten:
1) de uitlokker moet willen dat een specifiek strafbaar feit wordt gepleegd en dat een ander dat gaat doen. Hij moet met andere woorden zowel opzet hebben op het uitlokken als op het strafbare feit dat hij of zij uitlokt (dubbel opzet);
2) hij of zij moet die ander op het idee brengen (aanzetten) het strafbare feit te begaan;
3) de uitlokker moet gebruik maken van een of meer uitlokkingsmiddelen;
4) het uitgelokte delict moet zijn gevolgd; en
5) degene die is uitgelokt, moet strafbaar zijn.
Het hof stelt vast dat het strafbare gedrag van de verdachte, dat hierna nader beschreven zal worden, niet heeft geleid tot het stichten van brand door [medeverdachte 1] en dat derhalve niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat voor een strafbare uitlokking vereist is dat het uitgelokte delict wordt gevolgd.
Aldus is geen sprake van een strafbare uitlokking op de wijze zoals onder feit 1 primair tenlastegelegd en dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair.
[medeverdachte 1] op of omstreeks 27 maart 2020 in de gemeente Venlo, althans in Nederland, ter voorbereiding van het meermalen plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
eeninformatiedrager, bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad,
- een brief met tekeningen/plattegronden, adressen, voertuigen, beloningen en instructies,
welk misdrijf verdachte in de periode van 4 september 2019 tot en met 17 maart 2020 te Arnhem, opzettelijk heeft uitgelokt, door beloften en door het verschaffen van inlichtingen,
door
- die [medeverdachte 1] te benaderen met de vraag om aan/in woningen en voertuigen opzettelijk brand te stichten, te weten aan/in de woningen en voertuigen genoemd in de bij [medeverdachte 1] aangetroffen brief en
- ( al dan niet door tussenkomst van (een) ander(en)) aan [medeverdachte 1] een brief te verschaffen, met daarin de volgende informatie:
- adres- en/of locatiegegevens, bevattende:
- [adres 3]
(het hof begrijpt: [adres 3] )en
- kenteken- en/of voertuiggegevens, bevattende:
- Mercedes AMG, kenteken [kenteken 1] ,
- Clio blauw met witte streep, en
- situatieschetsen en/of plattegronden, bevattende:
- getekende en/of beschreven panden, waaronder woningen en/of de indeling van woningen van de voornoemde adressen,
- getekende en/of beschreven straten en/of de omgeving van de voornoemde adressen, - getekende en/of beschreven auto’s en/of motoren behorende bij de voornoemde adressen,
- getekende en/of beschreven informatie waar de personen, behorende bij de voornoemde adressen, wonen, werken, voertuigen parkeren e.d. althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking en
- die [medeverdachte 1] een of meer geldbedragen en/of beloningen in het vooruitzicht te stellen en
- meermalen telefonisch contact op te nemen vanuit de PI Arnhem met die [medeverdachte 1] ;
2.
hij in de periode van 9 april 2020 tot en met 10 juni 2020 te Arnhem, heeft gepoogd om [medeverdachte 2] , door beloften en door het verschaffen van inlichtingen,
opzettelijk uit te lokken een misdrijf te begaan, te weten brandstichting als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht door
- die [medeverdachte 2] te benaderen met de vraag om aan/in woningen en voertuigen opzettelijk brand te stichten, te weten aan/in de woningen en voertuigen genoemd in de bij die [medeverdachte 2] aangetroffen briefjes en/of
- die [medeverdachte 2] briefjes te verschaffen, met daarin de volgende informatie:
- adres- en/of locatiegegevens, bevattende:
- [adres 3] ,
(het hof begrijpt: [adres 3] ),
- [adres 4]
(het hof begrijpt: [adres 4] )en
- kenteken- en/of voertuiggegevens van een oranje metallic Peugeot en
- situatieschetsen en/of plattegronden, bevattende:
- getekende en/of beschreven objecten, waaronder woningen en
- getekende en/of beschreven straten,
- getekende en/of beschreven auto’s en/of motoren,
- getekende en/of beschreven omgeving van de bovengenoemde adressen,
- getekende en/of beschreven informatie waar de personen (behorende bij de bovengenoemde adressen) wonen, auto(’s) parkeren e.d.,
- getekende en/of beschreven informatie over de locatie van beveiligingscamera’s althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking en
- die [medeverdachte 2] goederen en/of beloningen in het vooruitzicht te stellen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof verenigt zich in overwegende mate met de bewijsvoering van de rechtbank en maakt die tot de zijne, maar met de aanvullingen en wijzigingen die het hof noodzakelijk acht, zoals hierna vermeld.
Aanleiding onderzoek
Op 27 maart 2020 werd [medeverdachte 1] , na een korte achtervolging, in de gemeente Venlo aangehouden, omdat hij in een op 15 maart 2020 gestolen voertuig reed voorzien van valse Poolse kentekenplaten.[medeverdachte 1] werd bij vonnis van de rechtbank Limburg van 9 juni 2022 onherroepelijk veroordeeld ter zake van diefstal van deze auto.
Tijdens de insluitingsfouillering werd in de portemonnee die [medeverdachte 1] bij zich droeg, in het vakje voor bankbiljetten, een notitieblad (een A4tje, op twee zijden beschreven, p. 376), aangetroffen, hierna ook aan te duiden als “brief”. In die brief stonden plattegronden van diverse panden, adressen en voertuigen, die voorzien waren van cijfers. In de brief stonden de volgende adressen vermeld:
- [adres 3] (
het hof begrijpt: [adres 3] ).
Verder stond in de brief vermeld:
Send letter to [verdachte] , [adres 5] .
“I hope you are getting better know.” If it is done leave address in letter where to sent the money to or telephone number to call for picking up or contacting you 4-1-2-3.
Ook stond in de brief vermeld:
1 + 2 = 1000, 3 = 500, 3+extra = 1250,
4 = 500, 4=1=2 = 1750 en 4+1+2+3+extra = 3000 (zie afbeelding 1 opgenomen in de bij dit arrest gevoegde bijlage 1).
Op de in de brief vermelde adressen waren woonachtig [benadeelde 4] en haar twee kinderen ( [adres 2] ), de ouders van [benadeelde 4] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] ( [adres 1] ) en [benadeelde 5] , de zus van [benadeelde 1] (de toenmalige partner van [benadeelde 4] ) en haar gezin ( [adres 3] ).[benadeelde 4] en haar ouders bleken kentekenhouders te zijn (geweest) van de in de brief vermelde voertuigen, respectievelijk van de beige Clio Estate (met kenteken ..- [kenteken 3] ..-) en de Mercedes, kenteken [kenteken 1] .
Link tussen de verdachte en de in de brief genoemde adressen:
De in de brief vermelde [verdachte] , verdachte, is de ex-partner van [benadeelde 4] . De verdachte zat op het moment van de aanhouding van [medeverdachte 1] in detentie wegens een veroordeling voor brandstichting aan de auto van [benadeelde 1] (de toenmalige partner van [benadeelde 4] ) en aan de woning van de ouders van [benadeelde 1] , alsmede voor het belagen van [benadeelde 4] ,
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte op 4 september 2019 in de PI Arnhem werd geplaatst.[medeverdachte 1] en de verdachte hebben binnen deze penitentiaire inrichting vanaf 12 september 2019 tot en met 9 oktober 2019 samen arbeid verricht.De verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] kent van de werkzaal in de PI Arnhem.
Verklaring [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 januari 2020, kort voor zijn ontslag uit de PI Arnhem diezelfde dag, een brief heeft ontvangen van een ander dan de schrijver van de brief. Volgens degene die de brief overhandigde, was de verdachte de schrijver van de brief. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat de verdachte en hij in oktober 2019 samen hadden gewerkt op werkzaal 8 van de PI Arnhem.Tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij de verdachte kende en dat hij, toen hij in vrijheid was gesteld en de verdachte zich nog in detentie bevond, telefonisch contact met de verdachte heeft gehad.
Verklaring verdachte:
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij degene is die de brief, die is aangetroffen in de portemonnee van [medeverdachte 1] , heeft vervaardigd.
Op 29 februari 2020 belde de verdachte vanuit de PI met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt in dat gesprek dat hij die dingen die hij met de verdachte besproken heeft, het daaropvolgende weekend voor de verdachte gaat doen. De verdachte zal ervan horen. [medeverdachte 1] zegt toe (vertaald naar het Nederlands):
“Ik ga het doen. Totaal voor 3.”
Op 17 maart 2020 belde de verdachte wederom met [medeverdachte 1] . In dit gesprek zegt [medeverdachte 1] (vertaald):
“
Eigenlijk beloofde ik je, ik beloofde jou dat de afgelopen week de klus geklaard zou zijn, nee deze of het begin van de volgende week, als er iets gebeurt en je hoort niks, deze week of het begin van volgende week zal ik jouw klus doen”.
Op 8 juni 2020 meldde gedetineerde [getuige 1] zich bij medewerkers van de PI Arnhem, met de mededeling dat er in de cel van de gedetineerde [medeverdachte 2] (cel D25) een plattegrond van een perceel zou liggen, waar brand zou worden gesticht. Op 10 juni 2020 werden op verzoek van medewerkers van de PI de documenten door [medeverdachte 2] overhandigd. Het betrof hier twee gelinieerde pagina’s met daarop plattegronden, alsmede een gelinieerde pagina met daarop geschreven tekst (hierna aan te duiden als ‘briefjes’ dan wel ‘brieven’.De betreffende documenten zijn opgenomen in de bij dit arrest gevoegde bijlage 2.
Andermaal betreffen de adressen in deze briefjes die van [benadeelde 4] en haar twee kinderen ( [adres 2] ) en van [benadeelde 5] , de zus van [benadeelde 1] , met haar gezin ( [adres 3] ) en daarnaast het adres waar de ouders van [benadeelde 1] woonachtig waren ( [adres 4] ).
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met een medegedetineerde heeft gesproken over de voormelde briefjes.Uit angst voor represailles heeft [medeverdachte 2] niet willen vertellen waarom hij deze stukken in zijn bezit had en hoe deze tot stand zijn gekomen. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg alsmede ter terechtzitting en in hoger beroep verklaard dat hij de bij [medeverdachte 2] aangetroffen tekeningen (in de briefjes) heeft gemaakt toen hij met [medeverdachte 2] koffie dronk.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij van medegedetineerde [getuige 2] heeft gehoord dat de bewoner van cel D25 twee of drie tekeningen had met instructies.Cel D25 is de cel van gedetineerde [medeverdachte 2] .[getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem vertelde dat de verdachte een plattegrond aan hem had gegeven. [medeverdachte 2] liet [getuige 2] de plattegrond zien (bijlage 1.1, p. 557). Het was een plattegrond van een straat in [plaatsnaam] . [medeverdachte 2] zij hem dat hij daar iets voor de verdachte moest doen. [medeverdachte 2] zou als beloning voor het in brandsteken van de woning van de vrouw goederen (een oldtimer, meubilair, graafmachine) uit de woning van de ouders van de verdachte mogen wegnemen.[getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de plattegrond die [medeverdachte 2] van de verdachte had gehad en die hij [getuige 2] liet zien een woning betrof in [plaatsnaam] . Op de plattegrond stond een villa naast een [[...]] . Daar moest brand worden gesticht.
Overwegingen van het hof.
Gelet op de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring stelt het hof vast dat de brieven aangetroffen onder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door de verdachte zijn geschreven/vervaardigd.
Het hof dient de vraag te beantwoorden waar de (geschreven en getekende) informatie op de bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gevonden briefjes betrekking op had. Het hof stelt als eerste vast dat de informatie in de briefjes ziet op de ex-partner van de verdachte, haar familie, haar toenmalige partner en diens familie. Dat blijkt uit de adressen en de omschrijvingen van de auto’s. In de tweede plaats hebben de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] verklaard, dat zij ( [getuige 1] via [getuige 2] ) van medegedetineerde [medeverdachte 2] hebben vernomen dat het erom ging dat hij - [medeverdachte 2] - brand moest stichten bij de ex-partner van verdachte en haar kinderen, en dat [medeverdachte 2] daarvoor een beloning zou krijgen. [medeverdachte 2] zelf heeft niet willen verklaren wat de bedoeling was van de notities, naar zijn zeggen uit angst voor represailles, al heeft hij ontkend dat het de bedoeling was dat hij brand zou stichten.
De verdachte heeft over de strekking van de bij [medeverdachte 2] aangetroffen briefjes met daarin situatieschetsen e.d. verklaard dat hij met [medeverdachte 2] koffie dronk en tijdens dat gesprek heeft verteld dat de hele strafzaak
(naar het hof begrijpt: de strafzaak met betrekking tot belaging van [benadeelde 4] en brandstichting aan de auto van [benadeelde 1] en de woning van zijn ouders en de – inmiddels onherroepelijke – veroordeling voor die feiten) tegen hem niet klopt. Hij zou in dat gesprek een en ander ‘gevisualiseerd’ hebben door middel van die tekeningen. De verdachte heeft ontkend dat de brieven zagen op het (uitlokken tot het) stichten van brand. Ter zitting in eerste aanleg is aan de verdachte gevraagd waarom hij op die tekening waarschuwt voor de aanwezigheid van camera’s en waarom sommige informatie op de schetsen kennelijk betrekking heeft op een situatie die dateert van ná de feiten waarvoor hij eerder in eerste aanleg werd veroordeeld. De verdachte wilde die vragen niet beantwoorden. In hoger beroep heeft de verdachte daarvoor ook geen duidelijke verklaring gegeven. Mede gelet op het feit dat zowel de verdachte als [medeverdachte 2] geen (volledig) inzicht hebben willen geven in de strekking van de notities, gaat het hof ervan uit dat deze schetsen en notities niet slechts een visualisatie betroffen en derhalve geen onschuldige betekenis/strekking hadden, zoals door de verdachte wordt beweerd. Ook enkel afgaande op de inhoud van de notities is echter reeds aannemelijk dat niet slechts sprake is van een visualisatie, maar dat de notities een instruerende strekking hebben, mede gelet op de daarin opgenomen waarschuwing.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 1] (die het van horen zeggen had, van [getuige 2] ) en [getuige 2] onbetrouwbaar zijn. Het hof acht de verklaring van [getuige 2] echter wel geloofwaardig. Niet is gebleken dat [getuige 2] een motief had om de informatie die hij van [medeverdachte 2] heeft gekregen, te verdraaien en hierover, uit eigen gewin, zowel met [getuige 1] te spreken als daarover de gevangenisautoriteiten te informeren. Hetzelfde geldt ten aanzien van de verklaring van [getuige 1] .
Ook is niet gebleken of aannemelijk geworden dat [medeverdachte 2] de bedoeling van de verdachte niet heeft begrepen, zoals door de verdediging in eerste aanleg is gesteld. Dat [medeverdachte 2] , zoals door de raadsman in hoger beroep betoogd, de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] in zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris d.d. 27 juni 2023 (impliciet) inhoudelijk zou hebben betwist, vermag het hof niet in te zien nu [medeverdachte 2] geweigerd heeft vragen bij zijn verhoor door de raadsheer-commissaris te beantwoorden. Naar het oordeel van het hof bevatte de onder [medeverdachte 2] aangetroffen briefjes dan ook instructies voor [medeverdachte 2] om na zijn invrijheidstelling brand te stichten.
[getuige 2] , die een van de brieven heeft gezien (bijlage 1.1.,p. 557), heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem heeft verteld dat de verdachte wilde dat hij, [medeverdachte 2] , brand zou stichten in de woning van de ex-partner van de verdachte, waarbij het ging om een woning in [plaatsnaam] naast een [[...]] . Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt niet expliciet dat er ook sprake was van andere doelwitten, zoals de andere adressen en de voertuigen genoemd in de tenlastelegging van feit 2.
Het hof overweegt ten aanzien van dit punt dat vast is komen te staan dat de bijlagen 1.2. en 1.3deel uitmaken van de brieven die door [medeverdachte 2] zijn overhandigd en dat de verdachte heeft bekend dat hij ook deze heeft geschreven/getekend. Voorts, dat in deze brieven (de gegevens van) twee auto’s worden genoemd op twee verschillende adressen, dat in de brief wordt vermeld dat deze adressen achter elkaar liggen en te bereiken zijn via een brandgang, en dat één van deze adressen ( [adres 4] ) ook wordt vermeld in de instructiebrief die eerder bij [medeverdachte 1] werd aangetroffen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de desbetreffende brieven niet alleen instructies bevatten voor het stichten van brand op [adres 2] , maar dat ook de percelen/voertuigen op de adressen [adres 4] en [adres 3] doelwitten vormden.
Ten aanzien van de brief die bij [medeverdachte 1] werd aangetroffen, heeft de verdachte verklaard dat het de bedoeling was dat de voertuigen of onderdelen daarvan bij de beschreven woningen zouden worden gestolen, een klus die [medeverdachte 1] voor hem zou (laten) klaren. De bedragen die in de brief staan vermeld, zouden zien op de kosten voor het laten stelen van die voertuigen (stelen en vervoeren). De verdachte heeft ook hier ontkend dat het de bedoeling was om brand te laten stichten in/bij de woningen dan wel aan de voertuigen.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat zijn intentie er op gericht was dat er (slechts) (auto’s of andere zaken) zouden worden gestolen, ongeloofwaardig. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de brief instructies bevat omtrent de betaling van degene die de ‘klus’ had uitgevoerd. Vertaald naar het Nederlands is te lezen dat een brief gestuurd moest worden aan de verdachte op het adres [adres 5] , dat daarin vermeld moest worden dat de klus geklaard was en naar welk adres het geld gestuurd zou moeten worden.De verdachte heeft daaromtrent verklaard dat het zijn bedoeling was dat de in de brief vermelde auto’s en de zitmaaier (die zich volgens verdachte bevond in de schuur/aangeduid op de tekening met ’stable’) gestolen zouden worden en daarna doorverkocht, waarna verdachte de opbrengst van de verkoop van de onderdelen/voertuigen zou ontvangen. Degenen die de voertuigen zouden stelen zouden daarvoor door hem de in de brief genoemde bedragen betaald krijgen, waarna hij de opbrengst van de verkoop van de voertuigen/onderdelen zou ontvangen. Het hof acht deze gang van zaken in het licht van de inhoud van de brief geenszins aannemelijk.
Het hof betrekt hierbij tevens hetgeen hiervoor, ten aanzien van de notities die aan [medeverdachte 2] zijn gegeven, is overwogen. Het hof gaat er, gelet op de inhoud van en de zeer grote overeenkomsten tussen de brieven die bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werden aangetroffen en de omstandigheid dat hij [benadeelde 4] ervoor verantwoordelijk hield dat zijn leven was ontspoord, van uit dat de brief aan [medeverdachte 1] een zelfde doel had, namelijk een instructie tot het stichten van brand. Nadat de verdachte er achter kwam dat [medeverdachte 1] vanwege diens aanhouding op 27 maart 2020 het plan niet kon uitvoeren, heeft hij kennelijk opnieuw een poging gewaagd bij [medeverdachte 2] , teneinde deze laatstgenoemde te bewegen brand te stichten.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de door de verdachte (al dan niet door tussenkomst van een ander) aan [medeverdachte 1] verstrekte brief een instructiebrief tot het stichten van brand was. De in die brief vermelde bedragen waren de beloningen voor het in brand steken van verschillende objecten.
Van een strafbare voorbereiding, als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht, is sprake wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen, bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld, verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.
De bij [medeverdachte 1] aangetroffen brief kan worden gekwalificeerd als informatiedrager in de zin van artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, indien deze was bestemd tot het stichten van brand als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, op welk misdrijf naar de wettelijke omschrijving een maximale gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld.
Naar het oordeel van het hof is sprake van voorbereiding van brandstichting door [medeverdachte 1] . Deze heeft het briefje, zo acht het hof vaststaand op grond van de bewijsmiddelen, met dát doel vanaf zijn invrijheidstelling uit detentie op 23 januari 2020 tot aan zijn aanhouding op 27 maart 2020 gedurende ruim 2 maanden in zijn bezit gehad en gehouden. Het hof hecht geen geloof aan de door [medeverdachte 1] bij de politie en bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring dat hij niet wist wat er in de brief stond en dat hij de brief pas kort vóór zijn aanhouding door de politie weer onder zich had gekregen, namelijk nadat hij zijn spullen op 26 maart 2020 op had gehaald op zijn eerdere verblijfplaats in Kessel. Dit verhoudt zich immers niet met de tussen de verdachte en [medeverdachte 1] in die periode gevoerde telefoongesprekken (10 februari 2020, 29 februari 2020 en 17 maart 2020) waarin gesproken werd over een klus en waarin [medeverdachte 1] meermaals uitdrukkelijk aangaf dat hij de opdracht van de verdachte zou gaan uitvoeren. [medeverdachte 1] zegde toe de klus te zullen klaren “voor 3”, hetgeen overeenkomt met de beloning die in de brief is vermeld en hem kennelijk door de verdachte in het vooruitzicht was gesteld, te weten 3000 euro (notitie 4+1+2+3=3000).
Aan de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij in het telefoongesprek gezegd zou hebben dat hij het “for free” zou doen, dat hij in ieder geval bedoeld had te zeggen dat hij het “for free” zou doen, maar door zijn slechte Engels het mogelijk verkeerd had uitgesproken en dat zijn rol alleen bestond uit het afleveren van de brief aan iemand anders, hecht het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen geloof.
Door het in het vooruitzicht stellen van een beloning en het verschaffen van inlichtingen door middel van deze brief heeft de verdachte [medeverdachte 1] opzettelijk aangezet tot het voorbereiden van een strafbaar feit, namelijk brandstichting.
Gelet op de inhoud van de brief, de herhaalde toezegging van [medeverdachte 1] dat hij de klus voor [verdachte] zou klaren, de omstandigheid dat [medeverdachte 1] op 17 maart 2020 in een telefonisch gesprek met verdachte zegt dat hij “deze week of begin volgende week de klus gaat doen” (p. 145) en op 27 maart 2020 in een gestolen auto met gestolen kentekenplaten werd aangehouden door de politie met de instructiebrief in zijn portemonnee, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat er sprake is van een door de verdachte strafbare voorbereiding van brandstichting, en dat de verdachte deze voorbereiding opzettelijk heeft uitgelokt, zoals tenlastegelegd onder feit 1 subsidiair. Gelet op de inhoud van de brief, in het bijzonder de daarin getekende plattegronden waarop ook toegangswegen tot de desbetreffende percelen en hekken zijn ingetekend en benoemd, was de brief niet enkel van betekenis voor de uitlokking van [medeverdachte 1] als zodanig, maar mede bestemd tot het begaan van het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf van brandstichting.
Later heeft de verdachte gepoogd [medeverdachte 2] uit te lokken tot het in brand steken van de in de - in zijn cel gevonden - brieven vermelde objecten. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat verdachte ook aan [medeverdachte 2] een beloning in het vooruitzicht heeft gesteld. Immers, [medeverdachte 2] mocht spullen wegnemen uit de woning van de ouders van de verdachte die hij en zijn broer geërfd hadden. Door het in het vooruitzicht stellen van een beloning en het verschaffen van inlichtingen door middel van de brieven heeft de verdachte aangezet tot het begaan van een strafbaar feit, namelijk brandstichting. Aangezien [medeverdachte 2] bij het aantreffen van de brieven nog in detentie verbleef en verder geen uitvoering heeft kunnen geven aan de brandstichting of die heeft kunnen voorbereiden, is er nog geen sprake van een begin van uitvoering of een strafbare voorbereiding van de brandstichting. De uitlokking is daarom in een poging blijven steken. Gelet op de inhoud van de brieven, in het bijzonder de daarin getekende plattegrond, waarop ook toegangswegen tot het desbetreffende perceel, een slagboom en hekken zijn ingetekend en benoemd, alsmede de waarschuwing voor camera’s en de beschrijving van de ligging van twee andere percelen ten opzichte van elkaar, waren ook de brieven niet enkel van betekenis voor de (poging tot) uitlokking van [medeverdachte 2] als zodanig, maar mede bestemd tot het begaan van het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf van brandstichting.
Het hof acht gelet op al het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Hetgeen de raadsman ter verweer heeft aangevoerd leidt bij het hof niet tot een ander oordeel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijke uitlokking van voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
poging om een ander door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uit te lokken tot het begaan van een misdrijf, te weten brandstichting als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
In het dossier bevindt zich een door T.W.D.P. van Os , psychiater, en G.M. Jansen , psycholoog, opgesteld rapport d.d. 24 december 2020 met betrekking tot de geestvermogens van de verdachte, nadat deze voor een periode van 6 weken werd geobserveerd in het Pieter Baan Centrum . Op de vraag of de verdachte lijdende is aan een psychische stoornis antwoorden de deskundigen (p. 50 e.v.):
“dat vanuit het forensisch milieuonderzoek, de gesprekscontacten en de observatie een beeld naar voren komt van een man met enige narcistische en afhankelijke kenmerken in de persoonlijkheid. Deze narcistische kenmerken betreffen de versterkte zelfwaardering en de beperkte afstemming als afweer van stress en gespannenheid en de afhankelijke kenmerken betreffen zijn afhankelijke opstelling zodra hij gespannen is. Zijn persoonlijkheid wordt gekenmerkt door een instabiel, krenkbaar zelfgevoel dat hij overdekt met een zelfverzekerde presentatie. Onderliggend imponeert zijn zelfgevoel kwetsbaar, voegend en afhankelijk van bevestiging. Het is niet uit te sluiten dat hechtingsproblemen hieraan ten grondslag liggen. (...)
Een mogelijke hypothese is dat zijn zelfgevoel door de vroege hechtingsproblemen instabiel is gebleven en dat hij als reactie daarop afhankelijkheidsgevoelens heeft ontwikkeld binnen relaties en mogelijk gevoelig is voor verlatingen. Daarnaast is er sprake van een wankel metalliserend vermogen (het vermogen zich een voorstelling te maken van wat er in een ander omgaat en in te schatten hoe hij op de ander overkomt) dat met name is verminderd in stressvolle situaties.(...)
De narcistische en afhankelijke kenmerken geven een kleuring van zijn persoonlijkheid.
Echter, er kan niet gesteld worden dat dit een structureel, inflexibel en stabiel patroon vormt
dat leidt tot disfunctioneren op meerdere levensgebieden, zoals een vereiste is voor het
stellen van een persoonlijkheidsstoornis.
De flexibiliteit van zijn functioneren werd geobserveerd zowel in de contacten met de onderzoekend psychiater en psycholoog als ook in de groep. Ook vanuit de informatie uit de levensloop zoals weergegeven in het milieurapport kan worden vastgesteld dat betrokkene veerkracht heeft en er telkens het beste van probeerde te maken. Hieruit kan worden opgemaakt dat deze persoonlijkheidskenmerken kunnen veranderen naar aanleiding van omstandigheden, wat tegen een persoonlijkheidsstoornis pleit (inflexibiliteit en gebrek aan veerkracht is kenmerkend voor een persoonlijkheidsstoornis).
Betrokkene beschikt over voldoende controlemogelijkheden, dat wil zeggen er zijn geen
aanwijzingen voor impulsiviteit of ernstige problemen in de agressieregulatie, zo blijkt ook uit zijn strafblad. Wel is sprake van onderhuidse chronische boosheid, waar hij zelf weinig zicht op heeft en nauwelijks verbinding mee heeft. Betrokkene uit deze onlustgevoelens middels lichamelijke klachten en op een indirecte, passief-agressieve, onderhuidse, negatieve manier.(...)”
De deskundigen concluderen vervolgens dat er vanwege het ontbreken van een psychische stoornis geen gronden zijn om tot enige vermindering van de toerekening te komen.
Het hof volgt de conclusies uit het rapport, neemt deze over en acht de verdachte derhalve volledig toerekeningsvatbaar voor de bewezen verklaarde feiten.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor de bewezenverklaarde feiten.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitlokking van voorbereiding van het plegen van brandstichting door [medeverdachte 1] , alsmede van een poging tot opzettelijke uitlokking van brandstichting. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige misdrijven. Dit allemaal vanuit de detentiesituatie waarin hij zich bevond.
Door zijn handelen heeft de verdachte getoond dat hij er niet voor terugdeinsde om levens in gevaar te brengen om zijn boosheid en frustraties jegens zijn ex-vriendin te uiten. Dat de verdachte niet van ophouden wist blijkt niet alleen uit de thans bewezenverklaarde feiten maar ook uit het feit dat de verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten in detentie verbleef in verband met een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 juli 2019. De rechtbank achtte destijds bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijke brandstichting aan de auto van [benadeelde 1] alsmede in het kantoorgedeelte van de woning [benadeelde 1] aan [adres 4] .
Tevens werd de verdachte bij dit vonnis veroordeeld ter zake van belaging van zijn ex-vriendin.
Kennelijk kon de verdachte zich niet neerleggen bij de situatie en kon deze eerdere veroordeling hem niet stuiten in zijn wens dat hij zich zou wreken op zijn ex-vriendin en bij haar en haar (schoon)familie brand zou worden gesticht.
Uit de schriftelijke (aanvullende) slachtofferverklaring van [benadeelde 4]en de schriftelijke slachtofferverklaringen van de andere slachtoffers volgt dat de bewezenverklaarde feiten een enorme impact hebben gehad en nog steeds hebben op het dagelijks leven van [benadeelde 2] en dat van haar naasten en andere betrokkenen. In plaats van enige rust te vinden omdat de verdachte zich in detentie bevindt, hebben zij moeten vernemen dat de verdachte vanuit de gevangenis mensen heeft benaderd om brand te stichten in of aan de woningen/voertuigen van [benadeelde 2] , haar naasten en andere betrokkenen. Ondanks het feit dat de verdachte gedetineerd is, voelen zij dus nog steeds de dreiging die van hem uitgaat. Dat geldt temeer nu zij niet weten uit welke hoek zij het gevaar kunnen verwachten en of de verdachte nog meer mensen heeft ingeschakeld of zal inschakelen om zijn gevaarlijke intenties uit te voeren. Dit is een zeer beangstigende gedachte, die het, zo blijkt ook uit de slachtofferverklaringen, de betrokkenen moeilijk maakt om in vrijheid te leven en hun gevoel van veiligheid in grote mate heeft aangetast. In wezen vormt het bewezenverklaarde een nieuwe episode in de jarenlange terreur die de verdachte uitoefent ten opzichte van [benadeelde 2] en haar naasten. Het hof rekent de verdachte dit zwaar aan.
Dat er sprake was van inmiddels jarenlange dreiging en gevaar vanuit de verdachte jegens [benadeelde 2] en de mensen om haar heen blijkt ook uit de vermelding op voornoemd strafblad van een vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, d.d. 13 februari 2018, waarbij de verdachte schuldig werd bevonden aan het belagen/bedreigen van [benadeelde 2] en het belagen van haar toenmalige vriend, de heer [naam] . Deze feiten vonden plaats in de periode van 1 september 2015 tot en met 31 maart 2017.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte inmiddels onherroepelijk is veroordeeld voor de feiten waarvoor hij ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten gedetineerd zat. Na het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 juli 2019, heeft dit hof op 2 november 2021 arrest gewezen en de verdachte ter zake van dezelfde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en 7 maanden, met aftrek van voorarrest (parketnummer 20-002412-19). Het daarna door de verdachte ingestelde cassatieberoep heeft geresulteerd in het arrest van de Hoge Raad gewezen op 12 september 2023, waarbij de door het hof opgelegde gevangenisstraf in verband met overschrijding van de redelijke termijn is verminderd tot 7 jaren en 1 maand, met aftrek van voorarrest. Het hof stelt vast dat bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf voor de onderhavige feiten rekening dient te worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
In het kader van de strafoplegging heeft het hof naast hetgeen uit het voormelde rapport van psychiater Van Os en psycholoog Jansen naar voren is gekomen, gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 20 juli 2023 en acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen wordt verklaard maakt naar het oordeel van het hof niet dat, zoals door de raadsman betoogd, een lagere gevangenisstraf dan door de rechtbank zou dienen te worden opgelegd.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de verdachte deze heeft gepleegd, alsmede de impact van de bewezenverklaarde feiten op de betrokken personen, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest in beginsel een passende straf.
Bij de strafoplegging heeft het hof ook ambtshalve rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof overweegt met betrekking tot het totale procesverloop het volgende.
Nu de verdachte gedurende de procedure in eerste aanleg in verband met de bewezen- verklaarde feiten in voorlopige hechtenis verkeerde geldt in deze zaak als uitgangspunt dat de behandeling in eerste aanleg diende te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De verdachte werd op 20 april 2020 voor het eerst met betrekking tot deze verdenkingen als verdachte door de politie gehoord. De rechtbank heeft op 25 mei 2022 vonnis gewezen. Dit betekent dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden met 9 maanden.
Ten aanzien van de redelijke termijn in hoger beroep overweegt het hof dat de voorlopige hechtenis van de verdachte met betrekking tot deze strafzaak op 28 september 2023 is geschorst teneinde de hiervoor vermelde bij onherroepelijk geworden veroordeling opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar en 1 maand te ondergaan. Aldus heeft de verdachte tijdens de fase van het hoger beroep minder dan 16 maanden, te weten van het moment van instellen van appel op 7 juni 2022 tot aan het moment van schorsing van de voorlopige hechtenis op 28 september 2023, in voorlopige hechtenis doorgebracht. Gelet hierop geldt als uitgangspunt dat de redelijke termijn in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 2 jaren na aanvang van de redelijke termijn. Het hof wijst heden op 1 juli 2024 arrest, hetgeen een overschrijding van ongeveer 3 weken oplevert.
Het hof is van oordeel dat, gelet op genoemd procesverloop, de behandeling van de zaak in beide instanties niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof acht zoals hiervoor overwogen in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende straf. Echter, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof deze verminderen met (ruim) tien procent tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht
Nu een van de beoogde doelen van strafoplegging in deze zaak is te voorkomen dat de verdachte in de toekomst weer recidiveert, zal het hof, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, als vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht contact- en gebiedsverboden opleggen voor de maximale duur van 5 jaren.
Deze gebiedsverboden houden in dat de verdachte zich niet mag ophouden in een straal van 500 meter rondom de adressen:
[adres 2] , [adres 1] en [adres 3] .
Nu het hof niet beschikt over actuele adresgegevens van [benadeelde 1] en deze ook niet heeft ontvangen van de zijde van het openbaar ministerie zal het hof met betrekking tot dit slachtoffer alleen een contactverbod aan de verdachte opleggen.
Het hof legt in het kader van de vrijheidsbeperkende maatregel tevens contactverboden op met betrekking tot de volgende in deze strafzaak betrokken slachtoffers, te weten:
- [benadeelde 4] en haar twee kinderen,
- [benadeelde 2] en [benadeelde 3] ,
Iedere keer dat de verdachte niet aan deze maatregelen voldoet, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van 1 week, met een gezamenlijk maximum van zes maanden.
Daarbij zal het hof bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is nu er, gelet op de recidive van de verdachte, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens voornoemde slachtoffers.
Gedurende het onderzoek zijn meerdere (door de verdachte volgeschreven) kladblokken, aangetroffen in de cel van de verdachte, in beslag genomen. De verdachte heeft verklaard dat de briefjes aangetroffen bij [medeverdachte 1] en medegedetineerde [medeverdachte 2] door hem zijn vervaardigd. Het strafvorderingsbelang verzet zich derhalve niet langer tegen teruggave van deze kladblokken aan de verdachte en met deze kladblokken zijn op zichzelf geen strafbare feiten gepleegd (onder het beslag op de kladblokken is niet begrepen de brieven/briefjes zoals genoemd in de bewezenverklaring). Gelet hierop zal het hof de teruggave van de kladblokken aan de verdachte gelasten.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Standpunt advocaat-generaal
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de beslissingen van de rechtbank zal bevestigen met dien verstande dat het hof de door de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] telkens gevorderde immateriële schade geheel zal toewijzen.
De raadsman heeft primair zijn ter terechtzitting in eerste aanleg ingenomen standpunt, zoals verwoord op pagina 3 van het vonnis waarvan beroep, gehandhaafd. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de door de benadeelde partijen [benadeelde 4] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] , gevorderde kosten in verband met beveiligingsmaatregelen dienen te worden afgewezen voor zover deze betrekking hebben op de periode vóór 31 maart 2020, het moment waarop zij door de politie werden geïnformeerd over de aanhouding van [medeverdachte 1] . De raadsman heeft voorts bepleit dat de door voormelde benadeelde partijen, alsmede benadeelde partij [benadeelde 1] gevorderde immateriële schadevergoeding wordt gematigd overeenkomstig de beslissing van de rechtbank. Tevens dienen, aldus de raadsman, de gevorderde advocaatkosten telkens te worden beperkt tot 4 punten in plaats van 6 punten.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals reeds hiervoor ten aanzien van de strafoplegging is overwogen realiseert het hof zich terdege dat het thans bewezenverklaarde handelen van de verdachte een enorme impact heeft gehad op het leven van de benadeelde partijen en voor veel angst en gevoelens van onveiligheid heeft geleid en dat zij daar tot op heden mee te kampen hebben. Het is dan ook alleszins invoelbaar dat zij kosten hebben gemaakt om zich, hun naasten en hun goederen te beveiligen en een schadevergoeding wensen te ontvangen voor hetgeen de verdachte bij hen aan immateriële schade heeft veroorzaakt.
Echter, wil een vordering van een benadeelde partij toewijsbaar zijn, dan dient zowel voldaan te zijn aan het vereiste van het bestaan van causaal verband naar burgerlijk recht als het vereiste dat de schade een rechtstreeks gevolg dient te zijn van het bewezenverklaarde feit. Voor het beantwoorden van de vraag in hoeverre de benadeelde partij een recht op vergoeding van schade naar burgerlijk recht toekomt, dient te worden beoordeeld of de schade redelijkerwijze kan worden toegerekend aan het (feitelijke) schadeveroorzakende handelen van verdachte.
Het hof is, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, maar met de verdediging, van oordeel dat niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre rechtstreeks door de bewezenverklaarde feiten schade, materieel en immaterieel, aan de benadeelden is toegebracht. Meer in het bijzonder is thans nog onvoldoende duidelijk of gelet op de concrete bewezenverklaring sprake is van een civielrechtelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schade, alsmede is thans nog onvoldoende duidelijk of en zo ja, in welke mate de gevorderde schadeposten telkens in causaal verband staan tot het bewezenverklaarde, in het licht van de vaststelling dat de verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan misdrijven gericht tegen de benadeelde partijen en/of hun naasten. Het hof is dan ook van oordeel dat nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de door de benadeelde gevorderde (materiële en immateriële) schade noodzakelijk is. Dit onderzoek zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarom zal het hof, zoals hierna per vordering nader zal worden weergegeven, bepalen dat de benadeelde partijen thans niet ontvangen kunnen worden in hun vorderingen en dat zij deze slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 8.773,55, waarvan € 2.273,55 ter zake van materiële schade (kosten beveiligingsmaatregelen, medische kosten en reiskosten) en € 6.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk (deels hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van € 6.845,16, bestaande uit een bedrag van € 1.845,16 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade. Daarnaast is een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade met betrekking tot feit 2 toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft de gevorderde reiskosten ad € 92,04 met betrekking tot het bijwonen van terechtzittingen afgewezen en de benadeelde partij ter zake van de overige materiële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Tevens heeft de rechtbank de verdachte (hoofdelijk) in de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten veroordeeld (ad € 956,00).
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Het hof stelt vast dat uit de vordering van de benadeelde partij gedateerd 29 mei 2024 volgt dat de post reiskosten in verband met het bijwonen van rechtszittingen niet meer is opgenomen en de vordering derhalve met een bedrag van € 92,04 is verminderd.
Het hof is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal gelet op het voorgaande bepalen dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] en [benadeelde 2]
De benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 2] hebben in eerste aanleg gezamenlijk een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 11.164,21, waarvan € 4.664,21 ter zake van materiële schade (kosten beveiligings-maatregelen) en € 6.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is ervan uitgegaan dat beide benadeelde partijen ieder voor zich een bedrag van € 6.500,00 ter zake van immateriële schade vorderen.
[benadeelde 2]
De rechtbank heeft de vordering, te voldoen aan [benadeelde 2] , tot een bedrag van
€ 6.765,96, bestaande uit € 4.265,96 ter zake van materiële schade en € 2.500,00 ter zake van immateriële schade met betrekking tot feit 1 (hoofdelijk), toegewezen. Daarnaast is een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade met betrekking tot feit 2, toegewezen.
Tevens heeft de rechtbank de verdachte (hoofdelijk) in de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten veroordeeld (ad € 956,00).
[benadeelde 3] :
De rechtbank heeft de door [benadeelde 3] gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 3.250,00, te weten € 2.500,00 met betrekking tot feit 1(hoofdelijk) en € 750,00 met betrekking tot feit 2, toegewezen.
De rechtbank heeft de toegewezen bedragen telkens vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 31 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
De rechtbank heeft de benadeelde partijen ter zake van de overige materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partijen de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partijen kunnen daarom thans in hun vordering niet worden ontvangen en kunnen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal bepalen dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.649,01, waarvan € 3.149,01 ter zake van materiële schade (kosten beveiligingsmaatregelen) en € 6.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk (deels hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van € 6.399,01, bestaande uit een bedrag van € 3.149,01 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 3.250,00 aan immateriële schade (€ 2.500,00 met betrekking tot feit 1 en € 750,00 met betrekking tot feit 2), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft de benadeelde partij ter zake van de overige materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen
Tevens heeft de rechtbank de verdachte (hoofdelijk) in de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten veroordeeld (ad € 956,00).
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof is, zoals reeds hiervoor is overwogen, van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal gelet op het voorgaande bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 600,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep (hoofdelijk) toegewezen, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 31 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof is, zoals reeds hiervoor is overwogen, van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal gelet op het voorgaande bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 724,90, waarvan € 124,90 ter zake van materiële schade (aanschaf beveiligingscamera) en € 600,00 ter zake van immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 31 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof is, zoals reeds hiervoor is overwogen, van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal gelet op het voorgaande bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
De wettelijk vertegenwoordiger van benadeelde partij [benadeelde 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 600,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 31 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof is, zoals reeds hiervoor is overwogen, van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal gelet op het voorgaande bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 38v, 38w, 45, 46, 46a, 47, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.