ECLI:NL:GHSHE:2024:2120

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
20-002294-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling en witwassen met betrekking tot gestolen goederen en wapens

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor schuldheling en witwassen, waarbij hij onder andere een motorfiets en een boot had verworven die van diefstal afkomstig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 september 2017 in Westerhoven een motorfiets (Harley Davidson) en een Zodiac-boot met bijbehorende buitenboordmotor en trailer voorhanden had, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. De verdachte had geen aannemelijke verklaring voor de herkomst van deze goederen en zijn verklaringen werden als inconsistent en ongeloofwaardig beoordeeld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor bepaalde vrijspraken en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook de in beslag genomen goederen aan het verkeer onttrokken. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002294-22
Uitspraak : 28 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 3 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-880863-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van:
  • feit 2 primair; schuldheling;
  • feit 3: medeplegen van witwassen;
  • feit 5: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
  • feit 6: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie,
tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht (vanaf hierna: Sr).
Voorts heeft de rechtbank een beslissing genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken ten aanzien van het onder feit 1 en feit 4 aan hem tenlastegelegde. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Voorts heeft het hof geconstateerd dat de rechtbank verdachte partieel heeft vrijgesproken van het ten aanzien van feit 6 tenlastegelegde, voor zover dit feit ziet op de onderdelen:
  • 2 kogelpatronen, kaliber .38 (goednummer 1247047);
  • een centraalvuur huls, kaliber 9 mm (goednummer 1247047).
Het hof is van oordeel dat hiervoor genoemde partiële vrijspraken onder feit 6, vierde en vijfde gedachtestreepje, als beschermde vrijspraken worden beschouwd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het ten laste gelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in diens hoger beroep, voor zover dat tegen de beschermde vrijspraken onder feit 1, feit 4 en feit 6, vierde en vijfde gedachtestreepje, is gericht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Namens de verdachte is verweer gevoerd ten aanzien van hetgeen onder feit 2 en feit 3 ten laste is gelegd. Ten aanzien van hetgeen onder feit 5 en 6 ten laste is gelegd refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof. Daarnaast is verweer gevoerd tegen de strafmaat.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is -voor zover in hoger beroep thans aan het oordeel van het hof onderworpen- tenlastegelegd dat:
2. primair
Hij op (een) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 24 augustus 2017 tot en met 25 september 2017 te Westerhoven, gemeente Bergeijk, een goed te weten een motorfiets (Harley Davidson, type FD, [kenteken 1] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 24 augustus 2017 te Maastricht, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorfiets (merk Harley Davidson, gekentekend [kenteken 1] ) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 21 maart 2014 tot en met 25 september 2017 te Westerhoven, gemeente Bergeijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten een vaartuig (merk Zodiac, type Yachtline, [kenteken 2] ) en/of een buitenboordmotor en/of een (vaartuig)trailer, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en), te weten dat vaartuig (merk Zodiac, type Yachtline, [kenteken 2] ) en/of die buitenboordmotor en/of die (vaartuig)trailer, was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie dat/die voorwerp(en), te weten dat vaartuig (merk Zodiac, type Yachtline, [kenteken 2] ) en/of die buitenboordmotor en/of die (vaartuig)trailer, voorhanden heeft gehad terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat genoemd(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
5.
hij op of omstreeks 25 september 2017 te Westerhoven, gemeente Bergeijk, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een (spuit)busje pepperspray (merk KH security) (goednummer 1247073), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
6.
hij op of omstreeks 25 september 2017 (in zijn woning aan [adres 2] ) [adres 2] , gemeente Bergeijk, een of meer wapens van categorie III, te weten
- een revolver (merk Smith & Wesson, model 649-2, kaliber .38 special) (goednummer 1246689);
en/of munitie van categorie III, te weten
- 5 kogelpatronen kaliber .38 special (goednummer 1246689) en/of
- 23 patronen, kaliber .38 (goednummer 1247234) en/of
voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 3, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.hij op 25 september 2017 te Westerhoven, gemeente Bergeijk, een goed te weten een motorfiets (Harley Davidson, type FD, [kenteken 1] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.hij op 25 september 2017 te Westerhoven, gemeente Bergeijk, voorwerpen, te weten een vaartuig (merk Zodiac, type Yachtline, [kenteken 2] ) en een buitenboordmotor en een (vaartuig)trailer, voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat genoemde voorwerpen - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
5.hij op 25 september 2017 te Westerhoven, gemeente Bergeijk, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een (spuit)busje pepperspray (merk KH security) (goednummer 1247073), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
6.hij op 25 september 2017 (in zijn woning aan [adres 2] ) [adres 2] , gemeente Bergeijk, een wapen van categorie III, te weten
- een revolver (merk Smith & Wesson, model 649-2, kaliber .38 special) (goednummer 1246689)
en munitie van categorie III, te weten
- 5 kogelpatronen kaliber .38 special (goednummer 1246689) en/
- 23 patronen, kaliber .38 (goednummer 1247234) en
voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Ten aanzien van het onder feit 2 primair impliciet subsidiair tenlastegelegde
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de schuldheling omdat het enkele aantreffen van de motorfiets onvoldoende is en er geen feiten en omstandigheden zijn waaruit blijkt dat de verdachte moest vermoeden dat de motorfiets van diefstal afkomstig was.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor schuldheling is vereist dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het voorwerp redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het voorwerp van misdrijf afkomstig was. Er moet bij verdachte sprake zijn van grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het voorwerp. Dat doet zich voor indien verdachte bij enig nadenken over de hem bekende gegevens over het goed, had kunnen vermoeden dat het goed gestolen was en hij zonder nader onderzoek niet had mogen handelen. Wat van de verdachte omtrent de in acht te nemen voorzichtigheid verwacht mag worden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat op 25 september 2017 tijdens de doorzoeking van de woning op het adres [adres 2] een motorfiets van het merk Harley Davidson die niet was voorzien van kentekens is aangetroffen in de garage die bij de verdachte in gebruik was. Uit het onderzoek is gebleken dat deze motorfiets te Maastricht gestolen is in de periode tussen 25 en 27 augustus 2017.
De verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat de motorfiets zonder kentekens was afgeleverd ter reparatie door een man wiens naam hij niet wilde noemen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde de verdachte dat deze man heeft aangegeven dat het een Duitse motor was en dat in Duitsland de kentekens van een voertuig moeten worden verwijderd als het voertuig niet meer in gebruik is. Om die reden was er voor de verdachte geen reden om te vermoeden dat er iets niet in de haak was. De verdachte verklaarde voorts dat hij desgevraagd van de man een kopie van het eigendomsbewijs van de motor heeft ontvangen, maar dat hij dit niet tijdig voor de zitting in hoger beroep heeft kunnen vinden om het te kunnen overleggen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, indien een voertuig in Nederland zonder kentekens voor reparatie wordt afgeleverd, voor de reparateur voorzichtigheid geboden is in de zin dat het vermoeden gerechtvaardigd kan zijn dat dit voertuig van diefstal afkomstig is. Dat betekent dat het op de weg van de verdachte ligt om nader onderzoek te doen naar de herkomst van de motor. De stelling van de verdachte dat het ontbreken van het kenteken kan worden verklaard door Duitse regelgeving doet daar op zichzelf niets aan af. Nu de verdachte bovendien geen naam wil geven van de man die de motorfiets heeft gebracht en het kopie van het eigendomsbewijs van de motor dat hij stelt desgevraagd van de man gekregen te hebben niet kan overleggen , acht het hof voornoemde verklaringen van de verdachte zoals hij die ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd niet van betekenis dan wel niet aannemelijk en schuift het hof deze terzijde. Naar het oordeel van het hof blijkt niet dat de verdachte het vereiste nader onderzoek naar de herkomst van de motor heeft verricht en kan deswege worden vastgesteld dat verdachte zich ten aanzien van de motor aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen.
Dit leidt tot de slotsom dat naar het oordeel van het hof de onder feit 2 impliciet subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde schuldheling wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van het onder feit 3 primair tenlastegelegde
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en voert daartoe aan dat het openbaar ministerie ervoor heeft gekozen om impliciet subsidiair witwassen in de zin van artikel 420quater lid 1 onder a ten laste te leggen. Dat betekent dat de gedragingen van de verdachte gericht moeten zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Nu de Zodiac, de buitenboordmotor en de trailer open en bloot bij de woning van de verdachte voor deur stonden, blijkt volgens de verdediging nergens uit dat de verdachte handelingen heeft verricht die zijn gericht op het verbergen of verhullen van deze goederen. Daarnaast was het volgens de verdediging onmogelijk voor de verdachte om te kunnen weten of vermoeden dat de goederen afkomstig waren van diefstal.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het onder feit 3 impliciet subsidiair tenlastegelegde feit kan, hoewel blijkens de verwijzing naar de toepasselijke strafbepaling tenlastegelegd als schuldwitwassen in de zin van artikel 420quater lid 1 onder a Wetboek van Strafrecht, eveneens gekwalificeerd worden als schuldwitwassen in de zin van artikel 420quater lid 1 onder b Wetboek van Strafrecht
Het hof stelt voorop dat voor schuldwitwassen in de zin van artikel 420quater lid 1 onder b Wetboek van Strafrecht bewezen dient te worden dat de verdachte de voorwerpen voorhanden heeft gehad. Daarbij kan het enkele voorhanden hebben van een — uit misdrijf afkomstig — voorwerp voldoende zijn om dit als witwassen aan te merken. Niet vereist is in dat geval dat dit voorhanden hebben gericht moet zijn op het uit het zicht houden van het voorwerp voor politie en justitie. [1] Dit is slechts anders indien bewezen is dat het voorwerp afkomstig is uit een eigen misdrijf van de verdachte. [2] Daarnaast zal, net als bij heling, bewezen moeten worden dat de verdachte wist dat zijn gedragingen zagen op voorwerpen die van misdrijf afkomstig zijn. Daarbij kan het onder omstandigheden een rol spelen dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot zijn gedragingen ten aanzien van het voorwerp. Ten aanzien van de feiten blijkt het volgende.
Op 25 september 2017 is tijdens de doorzoeking van de woning op het adres [adres 2] voor de woning een boot van het merk Zodiac met een buitenboordmotor op een vaartuigtrailer aangetroffen. Op de trailer was het Duitse kenteken van de auto van de verdachte aangebracht. Het kenteken en registratiebewijs van de boot werden aangetroffen bij de partner van de verdachte toen zij werd gefouilleerd. Korte tijd voor de doorzoeking heeft de zoon van de verdachte contacten gelegd om de boot tegen betaling bij een stallingsbedrijf onder te brengen.
Uit het onderzoek is gebleken dat deze goederen toebehoorden aan [benadeelde 2] en dat zij in maart 2014 waren gestolen. Om de herkomst van diefstal te verhullen zijn verschillende eigendomskenmerken van de boot en de buitenboordmotor vervalst. Ten aanzien van het CE keurmerk was de vervalsing zichtbaar. Uit de gegevens van het RDW volgt verder dat de boot is voorzien van een nieuw kenteken en per 5 mei 2014 op naam is gesteld van [benadeelde 3] . [benadeelde 3] is gehoord en kon niet aangeven van wie hij de boot had gekocht. [benadeelde 3] had ook geen aankoopbewijs, geen vaarbewijs en geen rijbewijs om met een aanhanger te kunnen rijden en zodoende de boot te kunnen vervoeren. Verder zou hij de boot hebben gekocht voor acht a negen duizend euro terwijl hij op dat moment schulden had. Om dit alles te kunnen verklaren gaf hij aan dat hij de boot had aangeschaft zodat vrienden van hem erin konden varen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze verklaring van [benadeelde 3] niet aannemelijk is en dat alles erop wijst dat hij heeft gefungeerd als katvanger.
Op grond van bovenstaande stelt het hof allereerst vast dat de onder de verdachte in beslag genomen goederen van misdrijf, te weten van diefstal, afkomstig waren. Het hof stelt voorts vast dat niet is gebleken van een aanwijzing dat verdachte zelf op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de diefstal van deze goederen. Dat levert een vermoeden van witwassen op en vraagt om een verklaring van de verdachte over zijn handelingen ten aanzien van die goederen.
De verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Pas tijdens het onderzoek ter terechtzitting bij de rechtbank heeft hij een verklaring afgelegd. Hij stelde dat de boot op zijn terrein stond om hem te poetsen voor [benadeelde 3] . Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte daaraan toegevoegd dat hij de boot heeft opgehaald bij [benadeelde 3] met zijn bus en dat hij voor het vervoer zijn eigen Duitse kenteken op de trailer heeft aangebracht. Verdachte wist niet dat de boot onzuiver was en verklaarde dat het omkatten van een boot moeilijk te zien is. Over het kenteken en het registratiebewijs verklaarde hij dat hij dit had meegevraagd om te voorkomen dat hij in de problemen zou komen als hij gecontroleerd zou worden.
[benadeelde 3] heeft eveneens een verklaring afgelegd over de reden waarom en de wijze waarop de boot met toebehoren bij de verdachte terecht is gekomen. Tijdens zijn eerste verhoor verklaarde hij dat hij de boot zelf naar de verdachte heeft gebracht om hem daar te stallen, hij had een auto met een trekhaak. Hij zou tevens alle papieren hebben afgegeven omdat hij wilde dat alles bij elkaar bleef. In zijn tweede verhoor verklaarde [benadeelde 3] dat hij geen rijbewijs had om met een aanhanger te rijden en dat hij de boot met een vriend, niet zijnde de verdachte, naar de verdachte heeft gebracht. Nu was het niet meer de bedoeling om de boot daar te stallen, maar om de boot schoon te laten maken. Hier hoefde geen geld voor betaald te worden en na het schoonmaken zou hij de boot weer komen ophalen. Desgevraagd kon [benadeelde 3] niet verklaren waarom de zoon van de verdachte de boot tegen betaling bij een stallingsbedrijf zou willen plaatsen.
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat de verklaring van [benadeelde 3] inconsistent is en niet overeenstemt met de verklaring van de verdachte over het plaatsen en vervoeren. De verklaringen van beide passen ook niet bij de poging van de zoon van de verdachte om de boot tegen betaling elders te stallen. Daar komt bij dat niet voor de hand ligt dat [benadeelde 3] voor het schoonmaken van de boot de eigendomspapieren heeft afgeven. Het alternatieve scenario van de verdachte wordt derhalve naar het oordeel van het hof niet ondersteund door betrouwbaar geacht ander bewijsmateriaal. Daarnaast stelt het hof vast dat de verdachte niet van meet af aan tegenwicht heeft geboden tegen de verdenking van witwassen en dat hij pas in een laat stadium bij de rechtbank is gaan verklaren. Het hof acht op basis van deze omstandigheden de verklaring van de verdachte niet aannemelijk legt deze terzijde.
Nu de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft kunnen afleggen over het voorhanden hebben van de gestolen Zodiac boot met toebehoren kan het op basis van de overige redengevende feiten en omstandigheden naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte van de herkomst van diefstal op de hoogte was. Daarmee acht het hof het onder feit 3 impliciet primair aan de verdachte tenlastegelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 5 en feit 6 tenlastegelegde
Ten aanzien van het onder feit 5 en feit 6 tenlastegelegde volstaat het hof met een verwijzing naar de opsomming van de bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van de verdachte.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
schuldheling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
witwassen
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
De advocaat-generaal heeft zich achter de oplegging van de straf van de rechtbank geschaard.
Door de verdediging is verzocht om een andere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan. Hiertoe heeft de verdediging gewezen op de periode die is verstreken sedert de onderhavige feiten en dat hij sedertdien niet meer in aanraking is gekomen met justitie.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen, schuldheling, onrechtmatig bezit van een busje pepperspray en onrechtmatig bezit van een doorgeladen vuurwapen en munitie. In het algemeen bevordert schuldheling en witwassen zoals in deze zaak bewezen is verklaard het plegen van strafbare feiten zoals diefstal, doordat het zorgt voor een markt voor gestolen goederen of bijdraagt aan het verhullen van dergelijke delicten. De motor was ontdaan van zijn kentekens, de boot en buitenboordmotor waren voorzien van valse keurmerken en registratiekenmerken en op naam gesteld van een zogenoemde katvanger. Door een dergelijke handelwijze wordt de opsporing van een gestolen goederen bemoeilijkt. Tevens veroorzaken deze delicten overlast en ergernis. Voorts verhoogt het ongecontroleerde bezit van een – doorgeladen - vuurwapen met munitie en een pepperspray het risico op een - levensbedreigend - geweldsdelict. Verdachte heeft voor het merendeel van de feiten geen verantwoordelijkheid genomen, en evenmin heeft hij blijk gegeven dat hij de ernst van de feiten inziet.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 januari 2024 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ten aanzien van vuurwapenbezit. Het hof rekent hem dit aan.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en haar weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Het hof acht in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden passend en geboden.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg is het hof van oordeel dat de straf dient te worden gematigd, en acht, alles afwegende, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking waartoe of met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan en/of. die bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder feit 5 en feit 6 begane misdrijf zijn aangetroffen, waarvan het bezit van degelijke voorwerpen in strijd is met de wet, zal het hof aan het verkeer onttrekken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 417bis en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 4 en partieel onder 6 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 3, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair, 3, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een busje pepperspray;
- 1 stk revolver;
- 5 kogelpatronen;
- 23 patronen;
- centraalvuur huls.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. M. van der Horst en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 28 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.N. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 december 2013, NJ 2014/75
2.Hoge Raad 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1090