ECLI:NL:GHSHE:2024:210

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
20-001908-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na beschadiging van een auto door het gooien van een fiets, beroep op noodweer verworpen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een auto door het gooien van een fiets. De politierechter had een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij was toegewezen tot een bedrag van € 1.750,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

In hoger beroep heeft de verdachte een beroep op noodweer gedaan, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte niet handelde uit noodweer, aangezien de feiten en omstandigheden niet aannemelijk maakten dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het hof heeft de bewijsmiddelen verbeterd en aangevuld, en de eerdere beslissing van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.

Het hof legde de verdachte een onvoorwaardelijke geldboete op van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, en bevestigde de schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 1.750,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de pleegdatum. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001908-22
Uitspraak : 22 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 augustus 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-058907-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen” veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 1.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en heeft de politierechter bepaald dat de vordering voor dat gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en aan de verdachte een onvoorwaardelijke geldboete zal opleggen ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De verdediging heeft met een beroep op noodweer bepleit dat de verdachte volledig zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd en betoogd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] redelijkerwijze zal worden toegewezen tot een bedrag van € 750,00.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij alsmede de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
In dat verband zal het hof ook de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
In de uitspraak van de politierechter ontbreken in de bewijsmiddelen gegevens met betrekking tot de pleegplaats en/of pleegdatum. Om die reden worden de bewijsmiddelen door het hof op de navolgende wijze verbeterd en aangevuld, waarbij steeds wordt verwezen naar de pagina’s van het proces-verbaal van de politierechter van 16 augustus 2022, waarin het mondeling vonnis (hierna: de bestreden uitspraak) is aangetekend.
Aan het eerste door de politierechter gebezigde bewijsmiddel, te weten het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] d.d. 7 oktober 2021, wordt op pagina 5 van de bestreden uitspraak in de tweede regel in plaats van het woord “Veen” ingevoegd: “ [adres] , binnen de gemeente Altena”.
Aan het tweede door de politierechter gebezigde bewijsmiddel, te weten het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde] , worden op pagina 5 van de bestreden uitspraak in de eerste en tweede regel de woorden “Toen wij vlak voor de woning van die familie [verdachte] reden” vervangen door: “Toen wij op 7 oktober 2021 vlak voor de woning van die familie [verdachte] in [adres] reden”.
Aan het derde door de politierechter gebezigde bewijsmiddel, te weten het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , worden op pagina 5 van de bestreden uitspraak in de eerste regel de woorden “Toen we langs de woning, [adres] reden” vervangen door: “Toen we op 7 oktober 2021 langs de woning, [adres] reden”.
Verbetering van de bewijsoverwegingen
Het hof kan zich niet verenigen met de wijze waarop de politierechter het beroep op noodweer heeft verworpen. Daarom worden op pagina 6 van de bestreden uitspraak van de politierechter in onderdeel 3.2, de bewijsoverwegingen, de tweede en derde alinea, te weten de woorden “De raadsman zegt” tot en met “fiets moeten gooien” vervangen door de navolgende overwegingen:
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Met betrekking tot de feiten en omstandigheden heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het navolgende verklaard. Op 7 oktober 2021 had de verdachte de politie aan de lijn, zulks in verband met een incident met aangever [benadeelde] een dag eerder, en liep hij naar buiten. Op dat moment reed aangever [benadeelde] door de straat. De fiets van het kleine broertje van de verdachte lag op de stoep in de weg en de verdachte heeft die fiets daarom opgepakt. De verdachte tilde de fiets op, draaide zich om en zag toen [benadeelde] achter zich. De broer van de verdachte stond tussen hem en [benadeelde] in. [benadeelde] reed met een hoge snelheid. Hij kwam ineens de stoep opgereden en heeft de verdachte aangereden. Uit schrik heeft de verdachte toen de fiets weggegooid. Bij de politie heeft de verdachte op 5 november 2021 soortgelijk verklaard.
Met betrekking tot de foto die is opgenomen op dossierpagina 27 van het politiedossier heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat aangever [benadeelde] op het moment dat die foto werd gemaakt nog niet op de stoep reed. De betreffende foto is als bijlage gevoegd bij de aangifte van [benadeelde] op dossierpagina 24 en volgende van het politiedossier. In die aangifte heeft de aangever verklaard dat hij kwam aanrijden en zag dat de verdachte ineens een kinderfiets pakte vanuit de voortuin. Aangever zag dat de verdachte de fiets omhoog hield en in zijn richting keek. Hij zag dat de verdachte de kinderfiets in de richting van de auto gooide, hoorde een harde knal en zag dat de kinderfiets op de auto viel. Aangever bukte op dat moment achter het stuur.
Het hof neemt op de foto op dossierpagina 27 van het politiedossier - welke afbeelding ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen - waar dat de verdachte met beide handen een kinderfiets vast heeft en daarmee in een werphouding staat, met één - de voorste - voet reeds van de grond. Zoals op de foto is te zien en zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook heeft verklaard, reed de auto die werd bestuurd door aangever [benadeelde] op dat moment niet op de stoep. Het hof stelt op grond hiervan vast dat de verdachte al aan het gooien was met de kinderfiets in de richting van de auto met daarin aangever [benadeelde] , diens broer en moeder, terwijl de auto niet op de stoep reed. Gelet daarop acht het hof de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, te weten dat aangever [benadeelde] ineens de stoep op kwam gereden, de verdachte daarbij aanreed en dat de verdachte toen de fiets uit schrik heeft weggegooid, niet aannemelijk geworden. Het verweer mist derhalve een feitelijke grondslag.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan de verdachte in het geval van een bewezenverklaring eenzelfde straf zal worden opgelegd als de politierechter hem had opgelegd, te weten een voorwaardelijke geldboete van € 500,00. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte doende is een Nederlands paspoort aan te vragen en dat de oplegging van een onvoorwaardelijke straf nadelig kan zijn voor die aanvraag.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde overweegt het hof dat de verdachte, wiens familie klaarblijkelijk was en nog steeds is verwikkeld in een hevige burenruzie met de familie van de aangever [benadeelde] , een kinderfiets heeft gegooid op een rijdende auto met drie inzittenden. Daarmee heeft de verdachte niet alleen schade toegebracht aan die auto, maar ook gevaar veroorzaakt voor de inzittenden van die auto en voor personen die zich op de weg en stoep bevonden, waaronder hijzelf en zijn broer. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 november 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld voor een soortgelijk feit, en zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Een en ander afwegende acht het hof het passend aan de verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen, te weten een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van materiële schade ter hoogte van € 3.775,59, te vermeerderen met de wettelijke rente en proceskosten. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.750,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en proceskosten. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en heeft de politierechter bepaald dat de vordering voor dat gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij verklaard dat hij na het incident alleen de voorruit heeft laten vervangen, hetgeen € 200,00 kostte, en dat hij nog een paar maanden met de auto heeft rondgereden. Vervolgens heeft hij de auto ingeruild voor een andere auto die € 5.500,00 kostte en waarvoor hij naast het inruilen van de beschadigde auto nog € 3.000,00 heeft betaald.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat uit informatie die destijds op internet stond blijkt dat een auto als de onderhavige met een kilometerstand van 300.000 kilometer niet voor meer dan € 1.500,00 werd verkocht. Voorts is naar voren gebracht dat niet bekend is wat de toestand van de auto was op het moment dat de schade werd gecalculeerd en dat in de schadecalculatie ter hoogte van € 3.775,59 dubbele kosten voorkomen. De raadsman heeft betoogd dat een schadevergoeding ter hoogte van € 750,00 redelijk is.
Bij de begroting van de schade zal het hof gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid. Op grond van de informatie zoals die blijkt uit de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep begroot het hof de schade aan de auto naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 1.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, zijnde 7 oktober 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Nu het hof de materiële schade heeft begroot, zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige worden afgewezen. Met betrekking tot de kosten zal worden beslist op de wijze als in het dictum is vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.750,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
7 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 oktober 2021.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het bovenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 22 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.M.J.J. van de Loo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.