ECLI:NL:GHSHE:2024:2097

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
200.336.911_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige kinderen na echtscheiding met internationale aspecten

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De moeder verzoekt om alleen het gezag over de minderjarige kinderen van partijen te verkrijgen, nadat de rechtbank haar verzoek om wijziging van het gezamenlijk gezag had afgewezen. De zaak heeft een internationaal aspect, aangezien de vader de Marokkaanse nationaliteit heeft. Het hof heeft op 27 juni 2024 uitspraak gedaan en verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor gezamenlijk ouderlijk gezag. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 mei 2024, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De vader is niet verschenen. Het hof heeft besloten de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot 7 november 2024, in afwachting van het rapport en advies van de Raad. De moeder heeft zorgen geuit over de veiligheid van haar en de kinderen, mede door eerdere incidenten van stalking door de vader. Het hof acht zich onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen over het gezag en vraagt om aanvullend onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 juni 2024
Zaaknummer: 200.336.911/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/309231 / FA RK 22-3422
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C.L.G.J. Ruyters-Stevens,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
thans zonder advocaat, voorheen bijgestaan door: mr. S.C. van Heerd.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] .
Als informant wordt in deze zaak aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
[de GI], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 januari 2024, heeft de moeder verzocht voormelde bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij ten aanzien van haar het verzoek tot het wijzigen van het gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen van partijen is afgewezen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de zij alleen wordt belast met het gezag over de minderjarige kinderen van partijen.
2.2.
Er is ter griffie van het hof geen verweerschrift van de kant van de vader ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Ruyters-Stevens;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI (via CMS), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het bericht van de advocaat van de moeder d.d. 17 mei 2024 met als bijlage het raadsrapport van 29 april 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak kent een internationaal aspect omdat de vader de Marokkaanse nationaliteit heeft. Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordelen op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter). Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd. De Nederlandse rechter past Nederlands recht toe op deze zaak op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.
3.2.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2017 met elkaar gehuwd.
Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] .
3.3.
Bij de beschikking van 15 februari 2023 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 14 juni 2023 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
Bij de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 april 2023 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 april 2025.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder, om haar met het eenhoofdig gezag over de voornoemde minderjarigen te belasten, afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in haar beroepschrift en aangevuld op de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte haar verzoek om haar alleen te belasten met het gezag over de kinderen, afgewezen. De rechtbank is daarmee ingegaan tegen het advies van de raad op de mondelinge behandeling bij de rechtbank om het raadsonderzoek uit te breiden naar gezag.
Daarbij komt dat er ook in het raadsrapport van 27 maart 2023 voldoende zorgen naar voren komen om in elk geval te beslissen tot een uitbreiding van het raadsonderzoek.
De rechtbank heeft ten onrechte geconcludeerd dat een wijziging van het gezag op dit moment niet aan de orde is omdat er veel hulpverlening is betrokken bij partijen en de kinderen. De moeder meent dat er juist omdat er veel hulpverlening is, het onderzoek van de raad uitgebreid had moeten worden. De huidige hulpverleners kunnen dan zicht krijgen op de situatie en inspelen op de vraag wat de verwachting van de invulling van het gezag zal gaan worden wanneer die hulpverleners er niet meer zijn. De moeder maakt zich daar zorgen over, mede gelet op haar ervaringen in het verleden. De moeder meent dat het advies van de raad inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, onvolledig zal zijn zonder onderzoek naar en advies over de gezagskwestie.
Er zijn inmiddels ook gewijzigde omstandigheden.
De moeder heeft aangifte gedaan van stalking en per 5 oktober 2023 is aan de vader een contactverbod opgelegd. De vader is inmiddels voorgekomen en ook veroordeeld voor de stalking. Op dit moment heeft de moeder het vermoeden dat de vader haar en de kinderen in de gaten houdt. Zij leidt dit af uit de vragen die de vader aan de kinderen heeft gesteld tijdens de begeleide omgangsmomenten; zo heeft de vader kort nadat er nieuwe gordijnen hingen gevraagd naar de gordijnen.
Uit de schriftelijke terugkoppeling van “ [gezinstherapie] ” aan de gezinsvoogden van 21 december 2023 blijkt dat de vader bij de hulpverlening heeft teruggekoppeld dat hij het nut van de voorgestelde gespreksstructuur (om te trainen zodat later in het vrijwillig kader ouders kunnen samenwerken als ouderschapspartners) niet inziet. De conclusie van de hulpverleners van “ [gezinstherapie] ” luidt dat de vader geen gezamenlijke gesprekken wil en er geen beweging is tot het bouwen van vertrouwen tussen de ouders.
Ook gelet hierop is een onderzoek van de raad aangewezen.
3.8.
De vader heeft geen verweer gevoerd.
3.9.
De GI laat op de mondelinge behandeling het volgende weten.
De GI vraagt zich ten aanzien van het uitvoeren van het gezamenlijk gezag af of dit mogelijk is en op welke manier dit vorm moet worden gegeven. Dit gelet op het feit dat de ouders niet met elkaar communiceren en er geen enkele vorm van onderling contact is.
Door de GI is een aantal keer bemiddeld bij het verkrijgen van de toestemming van de vader voor bijvoorbeeld het inschrijven van de kinderen op een andere school en ten aanzien van een gemeenschappelijke bankrekening van de ouders. Hoewel de vader hieraan heeft meegewerkt, heeft dit de GI de nodige inspanning en tijd gekost omdat de vader veel vragen had.
Ten aanzien van de begeleide omgangscontacten tussen de vader en de kinderen benoemt de GI dat deze over het algemeen goed verlopen. Wel wordt gezien dat de vader tijdens de omgangsmomenten snel een beroep doet op de oudste dochter. Daarbij komt dat de vader, met name wanneer er sprake is van een nieuwe of andere omgangsbegeleider, de ruimte zoekt en dan bijvoorbeeld afwijkt van de eerder gemaakte afspraken.
In verband met de recente verhuizing van de moeder en de kinderen zal de GI haar werkzaamheden overdragen aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: JBB). De GI is inmiddels in gesprek met het [instantie] over de omgangsbegeleiding en zal bij de overdracht ook het belang van het solo-parallelouderschap benadrukken.
3.10.
De raad laat weten op dit moment onvoldoende zicht te hebben om een definitief advies uit te kunnen brengen.
De raad wenst de resultaten van de - in het kader van de door de raad in de procedure bij de rechtbank geadviseerde BOR 2-regeling - af te wachten, om vervolgens het ouderlijk gezag in het lopende onderzoek te kunnen betrekken. De raad acht dit van belang gelet op de rol die de vader speelt in het leven van de kinderen, maar ook gezien de verwachting dat er zich problemen zullen voordoen ten aanzien van de uitoefening van het gezamenlijk gezag. De raad vraagt zich af of het van de moeder kan worden gevraagd dat zij dit, gelet op het verleden, samen doet met de vader. De moeder heeft daarbij hulp nodig. Aan de kant van de vader is gebleken dat hij niet in staat is om hulp te accepteren. De vraag is derhalve of er nog perspectief is.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.2.
In opdracht van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, is er door de raad een onderzoek gedaan naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De resultaten zijn opgenomen in het raadsrapport van 29 april 2024 (dat als een aanvulling op de raadsrapportage van 27 maart 2023 moet worden gelezen). De raad adviseert de rechtbank om te bepalen dat de contacten tussen de kinderen en de vader voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden via de begeleide omgangsregeling (BOR) op niveau twee, waarbij wordt verstaan dat de professional, samen met de GI Save/Bureau Jeugdzorg, de regie over de contacten heeft en de behandeling van de zaak aan te houden voor een periode van tenminste zes maanden in afwachting van een aanvullende rapportage van de raad met een definitief advies.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat er de rechtbank nog geen beslissing heeft genomen over de zorgregeling.
3.11.3.
Het hof acht zich op grond van de nu beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing over het gezag te kunnen nemen. Het hof ziet derhalve aanleiding om de raad te verzoeken onderzoek in te stellen naar het gezag en te rapporteren en adviseren over de volgende vragen:
  • welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen?
  • wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen weg te nemen?
  • wat is het advies van de raad ten aanzien van het gezag?
  • welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in het kader van de voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
In het geval de rechtbank de beslissing over de zorgregeling aanhoudt (zoals de raad adviseert in het recente raadsrapport) in afwachting van een aanvullende rapportage van de raad kan het gevraagde advies mogelijk worden meegenomen in dat aanvullende onderzoek.
3.11.4.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.11.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden tot 7 november 2024 PRO FORMA.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.11.3. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 7 november 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, E.M.C. Dumoulin, J-W. Hermans en is op 27 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.