ECLI:NL:GHSHE:2024:2085

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
20-002574-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid met betrekking tot een minderjarige tijdens een feest

Op 26 juni 2024 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 december 2019 tijdens een feest in Beesel, waar de verdachte de aangeefster, een minderjarig meisje van 17 jaar, op ongepaste wijze benaderde. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen, waaronder die van de aangeefster, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met een vervangende hechtenis van 20 dagen indien deze niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van €750,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat de verdachte zich niet had gehouden aan de sociale normen en de lichamelijke integriteit van de aangeefster had geschonden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002574-23
Uitspraak : 26 juni 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 6 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-314438-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’ vrijgesproken. In verband met die vrijspraak is de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte en de benadeelde partij naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de tenlastegelegde aanranding wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal een standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak verzocht en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Daarnaast heeft de raadsman een standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof anders dan de politierechter tot een bewezenverklaring komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 december 2019 in de gemeente Beesel door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door:
- die [slachtoffer] onverhoeds van achteren (stevig) bij de heupen vast te pakken en/of
- zijn onderlichaam tegen de billen van die [slachtoffer] aan te duwen en/of (vervolgens) met zijn onderlichaam (schurende) bewegingen te maken tegen de billen van die [slachtoffer] en/of
- de bil(len) van die [slachtoffer] te betasten en/of aan te raken en/of in de bil(len) van die [slachtoffer] te knijpen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 december 2019 in de gemeente Beesel door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, door:
- [slachtoffer] onverhoeds van achteren (stevig) bij de heupen vast te pakken en
- zijn onderlichaam tegen de billen van [slachtoffer] aan te duwen en met zijn onderlichaam schurende bewegingen te maken tegen de billen van [slachtoffer] en
- de bil van [slachtoffer] te betasten en in de bil van [slachtoffer] te knijpen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs en om die reden verzocht de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde aanranding. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (zijnde de stiefzus van de verdachte) en [getuige 2] (zijnde de stiefvader van de verdachte) ongeloofwaardig zijn en gesuggereerd dat de beide getuigen elkaar over en weer hebben beïnvloed. Verder zou de verdachte in de familie het beeld oproepen van een handtastelijke
‘womanizer’. De raadsman meent dat deze verklaringen daarom niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van de onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde handeling, omdat alleen de aangeefster daarover heeft verklaard en voor wat dat betreft dus geen sprake is van wettig bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bewijsminimum, de zogeheten unus testis, nullus testis-regel, volgens vaste jurisprudentie betekent dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel; niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het voorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv leidt ertoe dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van het slachtoffer volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron. Ondersteunend bewijsmateriaal kan onder omstandigheden bestaan in een door een derde ten tijde van het plegen van het feit of (kort) nadien waargenomen emotionele of fysieke reactie van het slachtoffer.
Het beroep van de verdediging op de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van de getuigen faalt. Het hof heeft geen enkele reden aan de geloofwaardigheid van de getuigen te twijfelen. De getuigen verklaren duidelijk over wat ze destijds zelf hebben gezien en wat ze daarna (van aangeefster) hebben gehoord. Ook zijn de verklaringen – hoewel ze elkaar onderling ondersteunen en aanvullen – dusdanig verschillend dat voor de aanname dat de getuigen elkaar hebben beïnvloed geen enkele aanleiding bestaat. Dat de getuige [getuige 1] niet alle handelingen heeft waargenomen, terwijl zij recht tegenover de aangeefster stond op het moment van het incident, maakt haar verklaring nog niet ongeloofwaardig. Immers heeft zij verklaard dat zij zag dat de aangeefster schrok, dat zij naar haar gezicht keek en niet meer heeft gelet op wat de verdachte deed. Het hof passeert ook de suggestie dat de getuige [getuige 2] vanuit zijn positie, volgens de verdediging ‘achter zijn rug’, niet heeft kunnen zien wat er gebeurde, omdat deze suggestie op geen enkele wijze is komen vast te staan. Overigens verklaart deze getuige ‘ik
keeknaar Jill
omen zag dat hij in de loop naar buiten zijn hand over de rug/bil wreef’ (pagina 23). Het hof zal deze verklaringen dan ook tot het bewijs bezigen.
Uit de verklaring van de aangeefster blijkt het volgende.
Op 26 december 2019 was de aangeefster samen met familie op een feest bij de tennisclub [sportclub] in Beesel. De verdachte was op dat feest ook aanwezig. Ze zag dat hij haar aanstaarde en de hele tijd oogcontact met haar aan het zoeken was. Als zij zich verplaatste zodat hij haar niet meer kon zien, verplaatste hij zich ook, zodat hij haar wel weer kon zien en hij maakte dan weer oogcontact. Toen de aangeefster ging dansen, kwam de verdachte naar haar toe en ging om haar heen dansen. Tijdens het dansen deed hij zijn benen om haar benen. Als zij van hem afdanste of met een ander danste, kwam hij weer naar haar toe dansen of dichtbij haar dansen, op dezelfde manier, met zijn benen om haar benen heen. Ze heeft tijdens de avond tegen haar moeder verteld dat ze zich niet prettig voelde hoe verdachte keek, contact zocht en naar haar toe bleef komen.
Toen zij stopte met dansen, stopte de verdachte ook en bleef hij op korte afstand staan kijken. Op een gegeven moment werd het nummer
‘je t’aime’gedraaid, waarvan in zijn algemeenheid werd gezegd dat het een seksnummer was. De verdachte kwam naar haar toe en zei: “Vind je dit ook een heel lekker nummer”, waarbij hij dicht tegen haar aan kwam staan. De aangeefster draaide zich om en liep weg. De verdachte kwam weer achter haar aan en zei nog een keer hetzelfde, waarop de aangeefster reageerde: “Ik ken het nummer niet, dat wil ik zo houden.”
Ze is hierna niet meer gaan dansen en gaan staan bij de statafel waar haar stiefvader [getuige 2] stond. Toen aangeefster zag dat de verdachte naar huis ging, was ze opgelucht. Plotseling voelde ze van achteren twee handen op haar heupen en voelde meteen een heel lichaam tegen zich aan. Ze voelde dat de handen haar steviger op haar heupen vastpakten en dat zij naar achter werd getrokken tegen die persoon aan. Toen ze omkeek, zag ze dat het de verdachte was. Ze voelde dat hij met zijn heupen aan het bewegen was en dat hij tegen haar lichaam aan het schuren was, waarbij zij zijn lul tegen haar billen voelde. Ze gaf hem een por en toen er niks gebeurde nog meerdere porren. Daarna voelde ze zijn hand naar haar bil glijden en voelde dat de verdachte met die hand in haar bil kneep. De verdachte ging naar buiten, zij bleef staan en huilde. De vader van aangeefster is naar buiten gegaan om verhaal te halen bij de verdachte en de aangeefster is ook naar buiten gelopen. De verdachte schreeuwde dat er niks was gebeurd, dat aangeefster zich niet moest aanstellen en dat zij gek was. De aangeefster is toen achter de verdachte aan gerend, waarbij ze hem heeft nageroepen: "Als je het toch allemaal niks vindt, hoef je ook niet aan me te komen. Blijf maar uit mijn buurt." Zij moest vervolgens overgeven van de ellende om wat er zojuist was gebeurd en is nog even buiten blijven zitten om rustig te worden.
Uit het procesdossier volgt dat er meerdere getuigen zijn die het opdringerige en grensoverschrijdende gedrag van de verdachte, waaronder deels de tenlastegelegde handelingen, hebben waargenomen en hebben gezien dat de aangeefster direct na het voorval huilde, in shock was en moest overgeven. Voorts heeft de aangeefster die avond, kort of direct na het voorval, ook tegen meerdere getuigen verteld over het (tenlastegelegde) gedrag van de verdachte. Het hof wijst hierbij op de volgende getuigenverklaringen:
i. [getuige 1] heeft gezien dat de verdachte naar de aangeefster bleef staren en haar helemaal ‘af scande’. De verdachte ging steeds bij aangeefster in de buurt staan. De verdachte kwam dansend de kant op van getuige en aangeefster en ging om hen heen dansen. De manier waarop de verdachte naar aangeefster danste was “heel sensueel met zijn heupen”. Getuige heeft verklaard dat zij aangeefster naar zich toe trok en tussen haar en verdachte in is gaan staan. Op het moment dat de verdachte naar huis ging zag zij dat de handen van de verdachte op de heupen van de aangeefster lagen terwijl hij achter haar stond. Ze zag dat de aangeefster schrok, verstijfde en begon te huilen. Aangeefster heeft kort daarna (op de tennisclub dan wel eenmaal thuis) ook aan [getuige 1] verteld dat de verdachte met zijn hand over haar kont gleed, aan haar kont voelde en dat ze zijn lichaam tegen haar aanvoelde.
[getuige 3] , een jongen van 13 jaren oud, heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte steeds naar aangeefster aan het kijken was, dat hij tegen haar aan stond en per se met haar wilde dansen. De getuige is naar zijn moeder gegaan om te zeggen dat het niet klopte en niet goed voelde.
[getuige 4] , zijnde de moeder van aangeefster, heeft gezien dat de verdachte regelmatig om de aangeefster heen danste. Aangeefster is naar aanleiding van het gedrag van de verdachte die avond naar getuige gekomen en heeft haar verteld dat zij het heel vervelend vond dat de verdachte de hele tijd “om haar heen zat te draaien”. Verder verklaart getuige [getuige 4] dat aangeefster na het voorval in paniek was en moest overgeven, dat zij achter de verdachte aan rende en schreeuwde naar hem.
[getuige 2] heeft gezien dat de verdachte in zijn loop naar buiten over de rug naar de bil van aangeefster wreef en dicht tegen haar achterzijde aanstond. Hij heeft ook gezien dat aangeefster verstijfde en begon te huilen. Kort na het incident (na afloop thuis) heeft de aangeefster tegen [getuige 2] verteld dat de verdachte opdringerig was tijdens het dansen, dat hij een opmerking tegen haar maakte naar aanleiding van het liedje
‘je t’aime’en dat hij naar haar keek.
Bij de rechter-commissaris zijn de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] alsmede aangeefster nogmaals gehoord en in de kern gebleven bij de eerdere verklaringen.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat ten aanzien van de door de aangeefster beschreven en tenlastegelegde handelingen aan het bewijsminimum is voldaan. Gelet op het voorgaande wordt de verklaring van de aangeefster immers in voldoende mate ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Het hof gaat om die reden uit van de verklaring van de aangeefster. Daaruit blijkt dat de verdachte, door onverhoeds achter aangeefster te gaan staan en haar bij haar heupen vast te pakken, met zijn onderlichaam tegen haar billen aan te duwen en tegen haar billen aan te schuren en haar bil te betasten en daarin te knijpen, de aangeefster heeft gedwongen voornoemde ontuchtige handelingen te dulden. Het verweer van de raadsman dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs wordt verworpen.
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte te veroordelen zonder oplegging van straf of maatregel of een geheel voorwaardelijke straf en daarbij te volstaan met een korte proeftijd. Daarbij heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte niet eerder ter zake van misdrijven onherroepelijk is veroordeeld en dus een zogeheten
first offenderis. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte pas in 2021 is gehoord over het feit uit december 2019 en met het belang dat de verdachte voor zijn werk een VOG kan verkrijgen. De impact van de verdenking is groot voor de verdachte én zijn familie.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van het slachtoffer tijdens een feest door haar van achter bij haar heupen vast te pakken, met zijn onderlichaam tegen haar billen te duwen en schurende bewegingen te maken tegen haar billen en door haar bil te betasten en daarin te knijpen. Door het slachtoffer, een destijds minderjarig meisje van 17 jaren oud, op dergelijke niet-neutrale lichaamsdelen te betasten, heeft de verdachte in strijd gehandeld met seksueel-ethische normen en de lichamelijke integriteit van de aangeefster geschonden. Daarbij heeft de verdachte voorafgaand aan dit incident zich op het feest richting het slachtoffer steeds zeer opdringerig en grensoverschrijdend gedragen door oogcontact met haar te blijven zoeken en om haar heen en naar haar toe te blijven dansen, terwijl de aangeefster overduidelijk afstand probeerde te creëren en van hem wegliep. Dit is een ernstig feit en zoals uit de ter terechtzitting namens het slachtoffer voorgedragen verklaring blijkt is dit voor het slachtoffer een nare ervaring geweest met voor haar erg nadelige gevolgen. Kennelijk heeft de verdachte zich daarvan niets aangetrokken, maar enkel oog gehad voor zijn eigen lusten. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 april 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte als ZZP-er werkt als projectmanager en consultant en daarvan goed kan rondkomen. De verdachte heeft drie kinderen.
De verdachte dient ervan te worden doordrongen dat zijn gedrag onacceptabel is. Het hof acht daarom, en mede gelet op de ernst van het feit en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, een onvoorwaardelijke taakstraf gerechtvaardigd. Een geheel voorwaardelijke taakstraf, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van het feit. Om diezelfde reden is ook geen ruimte voor een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals verzocht door de raadsman.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een taakstraf voor de duur van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij in verband met de door hem bepleite vrijspraak dan wel vanwege onvoldoende onderbouwing van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 500,00.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft aan haar verzoek tot compensatie van de immateriële schade blijkens de toelichting op de vordering d.d. 29 februari 2022 ten grondslag gelegd dat zij geestelijk letsel heeft opgelopen. Als gevolg van het incident heeft de benadeelde lange tijd niet naar openbare ruimtes durven gaan. Zij was bang dat het nog eens zou gebeuren. Benadeelde is bang om de verdachte tegen te komen als ze bij haar ouders langsgaat en dat het dan nog eens gebeurt. Zij is de verdachte een paar keer tegengekomen, als gevolg waarvan zij verstijfde en een paniekaanval kreeg. Benadeelde heeft veel last van nachtmerries, welke veelal bestaan uit herbelevingen. De benadeelde ervaart wantrouwen jegens mannen en dit beperkt haar in haar sociale leven en zij is meer teruggetrokken dan voorheen. Voor hulp bij verwerking van haar trauma is zij blijkens het journaal van de huisarts d.d. 16 maart 2022 verwezen naar een psychologie praktijk. Daarbij is EMDR-therapie geïndiceerd.
Gelet op het voorgaande is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen geestelijk letsel heeft opgelopen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid schatten op € 750,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard van het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof zal de ingangsdatum van de wettelijke rente bepalen op 26 december 2019, zijnde de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is omtrent de nadelige gevolgen voor de benadeelde onvoldoende gebleken en nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 750,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 december 2019.
Dit arrest is gewezen door:
mr. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. S.H.C. Merkx, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier,
en op 26 juni 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.H.C. Merkx is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.