In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellanten, die niet verschenen, hebben op 27 februari 2024 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 29 november 2023. De geïntimeerden hebben de appellanten opgeroepen om te verschijnen, maar de appellanten hebben geen advocaat gesteld en zijn niet verschenen op de roldatum van 26 maart 2024. Het hof heeft de appellanten meerdere keren in de gelegenheid gesteld om een advocaat te stellen, maar zij hebben hier geen gebruik van gemaakt. Hierdoor heeft het hof op basis van artikel 127 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geoordeeld dat de vordering van de geïntimeerden om ontslag van instantie te verlenen, moet worden toegewezen. Het hof heeft de appellanten veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op een totaal van € 1.540,97, inclusief griffierecht en advocaatkosten. De uitspraak is gedaan op 25 juni 2024 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.