ECLI:NL:GHSHE:2024:2058

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
200.311.048_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding opstalverzekering na vochtinbraak door regen in buitengevel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. over een schadevergoeding in het kader van een opstalverzekering. De appellant heeft schade geclaimd als gevolg van vochtinbraak door regen in de buitengevel van zijn woning. De verzekeraar, Nationale-Nederlanden, beroept zich op een uitsluitingsgrond in de polisvoorwaarden, namelijk constructiefouten, en betwist dat de schade gedekt is onder de verzekering. Het hof heeft in eerdere arresten geoordeeld dat de schade niet het gevolg is van de door Aluzon geleverde kozijnen, maar dat de oorzaak ligt in de constructie van het pleisterwerk. Het hof heeft vastgesteld dat de buitengevel van een woning bestand moet zijn tegen regen en wind, en dat het pleisterwerk waterdicht dient te zijn. De deskundigenrapporten van TechnoConsult en ZNEB hebben aangetoond dat de schade is veroorzaakt door een constructiefout, waardoor de uitsluitingsgrond van toepassing is. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de appellant in de proceskosten is veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.311.048/01
arrest van 25 juni 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M. Delnoy-Garske te Maastricht,
tegen
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als NNederlanden,
advocaat: mr. T. Hussein te 's-Gravenhage,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 12 juli 2022 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/268136 / HA ZA 19-441 gewezen vonnis van 23 februari 2022.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 12 juli 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 28 november 2022;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de mondeling behandeling, waarbij partijen spreeknotities hebben overgelegd;
  • de bij H-12 formulier van 26 april 2024 door [appellant] toegezonden producties 19 en 20 en de bij H-12 formulier van 7 mei 2024 door Nationale-Nederlanden toegezonden productie 5, die - na bespreking van het bezwaar van [appellant] tegen laatstgenoemde productie - bij de mondelinge behandeling aan de gedingstukken zijn toegevoegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

De feiten
6.1.1.
De rechtbank heeft in rov. 2.1. t/m 2.12. van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij voor de beoordeling relevant achtte. Grief 1 van [appellant] is gericht tegen de in rov. 2.7. opgenomen zin “
In verband met alle ter zake herstelwerkzaamheden door [appellant] gemaakte kosten, kent het gerechtshof hem een schadevergoeding toe van € 11.000,--.” [appellant] voert in het kader van deze grief aan dat het hem niet duidelijk is welke betekenis het hof aan deze zin zal toekennen. Om die reden betoogt [appellant] dat de vergoeding van € 11.000,- die hij naar aanleiding van een eerdere procedure heeft ontvangen, enkel zag op de door hem uitgevoerde herstelwerkzaamheden in het kader van zijn schadebeperkingsplicht in verband met de schade als gevolg van door Aluzon N.V. foutief geplaatste kozijnen. Die vergoeding betreft dus geen schadevergoeding voor de nu in deze procedure geclaimde schade, die nog steeds bestaat, aldus [appellant] .
6.1.2.
Het hof constateert dat de zin in rov. 2.7. van het bestreden vonnis is ontleend aan rov. 3.11.3. van het arrest van dit hof van 3 februari 2015, welk arrest is gewezen in een eerder geschil tussen [appellant] en Aluzon N.V. De rechtbank heeft geen beslissing op voormelde zin gebaseerd. Het hof zal in het nu aanhangige geschil tussen [appellant] en Nationale-Nederlanden evenmin een beslissing baseren op de bedoelde zin en deze zin daarom ook niet in het navolgende feitenoverzicht opnemen. De grief kan dan ook niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Voor het overige is de feitenvaststelling door de rechtbank niet bestreden.
6.1.3.
Het hof stelt in deze procedure de volgende feiten vast.
6.1.4.
[appellant] heeft via tussenpersoon DSM Assurantiën per 16 april 2002 een verzekeringsovereenkomst gesloten met (de rechtsvoorganger van) Nationale-Nederlanden. Het gaat om een opstalverzekering. Op het polisblad is vermeld dat op de verzekering toepasselijk zijn de Algemene verzekeringsvoorwaarden BRO 01.02 Gebouwen en BRG 01.02 Glas. De voorwaarden BRO 01.02 Gebouwen bevatten onder andere de volgende bepalingen.
“Artikel 3 Dekking
De verzekering geeft dekking tegen schade aan de verzekerde zaken door:
(…)
3.8
Water en neerslag (regen, hagel, sneeuw en smeltwater)
Binnengedrongen door daken, balkons, gevels, gesloten vensters, gesloten deuren en gesloten luiken, via de begane grond of de openbare weg, dan wel als gevolg van breuk, lekkage, verstopping of overlopen van dakgoten of bovengrondse afvoerpijpen.
Van deze verzekering is echter uitgesloten schade door vochtdoorlating (“doorslaan”) van muren, alsmede schade als gevolg van slecht onderhoud van het verzekerde gebouw.
Artikel 7 Uitgesloten oorzaken
Van de verzekering is uitgesloten:
(…)
7.6
Constructiefouten, achterstallig onderhoud e.d.
Schade veroorzaakt door constructiefouten, instorting, inzakking of achterstallig onderhoud van de verzekerde zaken.”
6.1.5.
Het Belgische bedrijf Aluzon N.V. (hierna: Aluzon) is in 2007 een procedure gestart tegen [appellant] , in verband met door [appellant] onbetaald gelaten facturen voor geleverde en geplaatste aluminium kozijnen en beglazing. In die procedure heeft [appellant] een reconventionele vordering ingesteld tegen Aluzon in verband met klachten over de geleverde en geplaatste kozijnen. In hoger beroep heeft dit hof bij tussenarrest van 16 oktober 2012 een deskundigenbericht gelast in verband met door [appellant] gestelde gebreken, waaronder het loslaten van gevelbepleistering. Het hof heeft [persoon A] van TechnoConsult B.V. (hierna: TechoConsult) tot deskundige benoemd. TechnoConsult heeft in haar rapport van 12 januari 2014 onder andere het volgende vermeld.
“(…)
Daarnaast vertoont het pleisterwerk van de rechter zijgevel onder de lekdorpel scheuren in een willekeurig patroon (craquelé). Vastgesteld is dat de toplaag water opneemt (destructief onderzoek heeft niet plaatsgevonden, zodat niet is vastgesteld of er een waterkering/waterdichte laag aanwezig is tussen het pleisterwerk en de kalkzandsteen.
(…)
- Het water op de natuurstenen dorpel aan de buitenzijde verzamelt zich in plasjes. Plaatselijk druipt het water van de dorpel via verticale stroompjes. Het water stroomt over de verticale diktekant naar de onderzijde van de dorpel. Ter plaatse van het waterhol buigt het waterstroompje af en komt vervolgens op het pleisterwerk terecht. Hierbij is vastgesteld dat het waterstroompje regelmatig tot voorbij het waterhol aan de onderzijde van de lekdorpel blijft hangen en vervolgens pas naar beneden druipt. Ter plaatse van deze plaatselijke stroompjes vertoont het gevelpleisterwerk onder de lekdorpel vlekken (vochtsporen) en witte uitslag.
- Bij het aanbrengen van water op het buitengevelpleisterwerk is vastgesteld dat het pleisterwerk water absorbeert.
(…)
ad. 7) het loslaten van de gevelbepleistering aan de buitenzijde
Ja, plaatselijk is (onder het raam van de hal) aan de buitenzijde enige mate van onthechting waargenomen. Het pleisterwerk aldaar verkeert in een matige staat. Dit is overigens voor een belangrijk deel het gevolg van verwering door de hoge vochtbelasting op de gevel. In de pleisterlaag zijn onvolkomenheden opgemerkt, zoals openingen en scheuren. De pleisterlaag neemt vocht op.
(…)
ad. 7) het loslaten van de gevelbepleistering aan de buitenzijde
Naar ons oordeel is niet gesteld dat de degradatie van het buitenpleisterwerk een direct verband heeft met lekkage via de kozijnen dan wel gaten die in het kozijn zijn geboord. De gevel waar de degradatie het ergste is bevindt zich op een zwaar belaste zijde. Bovendien is de vochtbelasting hoog door het afstromend regenwater als gevolg van de toegepaste detaillering. Het pleisterwerk is waterminnend (neemt water op), waardoor het gevoelig is voor vorstschade. Primair wordt de schade dus toegeschreven aan de vochtbelasting door regen en wind in combinatie met de eigenschappen van de pleisterlaag.
(…)”
6.1.6.
Het hof heeft in zijn arrest van 3 februari 2015 geoordeeld dat Aluzon niet aansprakelijk is voor de door [appellant] geclaimde schade aan het pleisterwerk van de buitengevel omdat deze schade niet wordt veroorzaakt door de door Aluzon geleverde en geplaatste kozijnen.
6.1.7.
Naar aanleiding van genoemd oordeel van het hof heeft [appellant] op 24 februari 2015 via DSM Insurances met een schadeaangifteformulier schade aan Nationale-Nederlanden gemeld. Het formulier vermeldt het volgende.
“Na indringen van vocht (regen) in de buitengevel gevolgd door een vorst periode is het buitenpleisterwerk /natuurstenen buitenafwerking onthecht.
Omdat er alles op wees dat Aluzon, de kozijnen leverancier, de veroorzaker was van de ontstane schade hebben wij Aluzon aansprakelijk gesteld voor de schade en gevolgschade.
De door het hof benoemde deskundige [persoon A] , heeft na onderzoek ter plaatse echter vastgesteld dat het onthechten van het pleisterwerk niet te wijten is aan Aluzon maar aan het gegeven dat het pleisterwerk waterminnend is (water opneemt) waardoor het gevoelig is voor vorstschade. Deskundige stelt verder dat schade aan buitengevel primair wordt toegeschreven aan de vochtbelasting door regen en wind in combinatie met de eigenschappen van de pleisterlaag.
Nadat de deskundige op 12 januari 2015 zijn eindrapport heeft ingediend, heeft het hof in het arrest van 3 februari jl. bevestigd de inhoud van de rapportage van de deskundige te volgen en ook ervan uitgaat dat de schade het gevolg is van het waterminnend pleisterwerk.(…)”
6.1.8.
In opdracht van DSM Assurantiën heeft [xxx] Expertise een onderzoek ingesteld
naar de gemelde schade. [xxx] Expertises heeft in haar rapport van 11 maart 2015 vermeld dat zij het schadeadres op 27 februari 2015 heeft bezocht en dat daarbij beschadigingen werden geconstateerd, te weten losgeraakte natuurstenen gevelplaten en onthecht stucwerk op de gevels. Na telefonisch overleg op 27 februari 2015 met de schadeafdeling van DSM Assurantiën heeft [xxx] Expertises haar werkzaamheden beëindigd, omdat volgens DSM Assurantiën polisdekking ontbrak. Bij brief van 13 maart 2015 heeft DSM Assurantiën aan [appellant] het volgende bericht.
“(…) Zoals reeds al uit het deskundigenrapport blijkt en ook uit de rapportage van de expert, valt de ontstane schade onder een zogeheten constructiefout. Het gebruikte hechtmiddel ten behoeve van het stucwerk op de buitengevels was onvoldoende en het gebruikte pleisterwerk absorbeerde vocht waarna verdere onthechting optrad door bevriezing.
Helaas moeten wij u mededelen dat constructiefouten conform art. 3.2.7 van de polisvoorwaarden niet onder de dekking van de polis vallen.”
6.1.9.
Met toestemming van DSM Assurantiën heeft [appellant] door ZNEB Expertise en Taxatie B.V. (hierna: ZNEB) een contra-expertise laten uitvoeren naar de oorzaak van de geclaimde schade. Het rapport van ZNEB van 8 februari 2017 vermeldt onder andere het volgende.
“(…)
"Wij constateerden steekproefsgewijs dat het stucwerk en tegelwerk onder de gevelopeningen hol klinkt, wat naar onze mening duidt op onthechting. Dit was niet het geval bij de andere delen van de gevel. Een deel van het tegelwerk op de buitengevel was niet meer aanwezig.
Middels het waterproefbuisje van [persoon B] hebben wij waterabsorptie van het stucwerk op de buitengevel gemeten. De metingen hebben wij uitgevoerd op de westgevel (foto 3 en 6) op de eerste verdieping, op de zuidoostgevel (foto 7 en 8) op de eerste verdieping en op de oostgevel op de eerste verdieping en de begane grond (9 en 10). Wij maten op de drie locaties een wateropname van gemiddeld 0,1 ml/minuut wat naar onze mening volstaat voor een afdichtingsmortel.
(…)
Naar onze mening is het aannemelijk dat de aanwezige schade, welke zich met name openbaart onder aluminium buitenkozijnen, een gevolgschade is van de lekkage van de ‘oude’ aluminium buitenkozijnen, welke volgens opgaaf van partij I afwaterde in de gevel en waarvoor de constructie achter het pleisterwerk langere tijd nat is geweest en tevens voor lekkage in de woning zorgde.
Dit in tegenstelling tot de aanname in het rapport van [xxx] (…) waarin verwezen wordt naar een onderdeel uit een deskundige rapport waaruit zou blijken dat 1. het gebruikte hechtmiddel ten behoeve van het stucwerk op de buitengevels onvoldoende was en 2. dat
het gebruikte pleisterwerk vocht absorbeerde waarna verdere onthechting optrad door bevriezing.
(…)”
6.1.10.
Naar aanleiding van het rapport van ZNEB heeft DSM Assurantiën bij brief van 10 mei 2017 aan [appellant] bericht dat volgens dat rapport de aanwezige schade gevolgschade
is van de "oude" aluminium kozijnen, die reeds vervangen zijn. De buitenkozijnen waterden af in de gevel, waardoor de constructie achter het pleisterwerk langere tijd nat is geweest, wat tevens voor lekkage in de woning zorgde. Ook dat is volgens DSM Assurantiën op grond van artikel 3.2.7 van de polisvoorwaarden een constructiefout, zodat geen recht op uitkering bestaat.
6.1.11.
Vervolgens heeft [appellant] Nationale-Nederlanden op 16 augustus 2019 gedagvaard.
De procedure bij de rechtbank
6.2.1.
In deze procedure vordert [appellant] - samengevat -, na wijziging van eis, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat de door [appellant] geleden schade onder de dekking valt van de bij Nationale-Nederlanden afgesloten woonhuisverzekering;
- Nationale-Nederlanden te veroordelen om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 78.256,88, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- Nationale-Nederlanden te veroordelen om aan [appellant] te betalen € 4.940,77 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- Nationale-Nederlanden te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De geclaimde schade betreft een op grond van artikel 2.1. jo. 2.1.1.9. van de polisvoorwaarden (versie BRO 01 14) gedekte gebeurtenis. TechnoConsult bevestigt dat de geclaimde schade primair is toe te schrijven aan vochtbelasting door regen en wind en dat de schade dus niet het gevolg is van een constructiefout met betrekking tot de kozijnen. De primaire oorzaak van de schade is dan ook het onvoorzien binnendringen van regen en wind als bedoeld in artikel 2.1.1.9. Uit het rapport van ZNEB volgt dat geen sprake is van onvoldoende hechtmiddel omdat de pleister zonder hechtmiddel kan worden aangebracht. ZNEB concludeert dat de schade aan het pleisterwerk op de gevels niet het gevolg is van een constructiefout met betrekking tot het pleisterwerk. TechnoConsult heeft geconstateerd dat de schade aan het pleisterwerk geen direct verband houdt met lekkage via de kozijnen. Ook uit het arrest van het hof volgt dat de geclaimde schade niet een constructiefout betreft, omdat deze primair is toe te schrijven aan de regen en wind die onvoorzien is binnengedrongen. Er is dan ook, anders dan Nationale-Nederlanden betoogt, geen sprake van een niet gedekte of een van verzekering uitgesloten gebeurtenis, aldus [appellant] .
6.2.3.
Nationale-Nederlanden heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
In het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, het volgende overwogen. In het midden kan blijven op grond van welke set polisvoorwaarden de schadeclaim van [appellant] moet worden beoordeeld omdat beide sets schade als gevolg van constructiefouten van dekking uitsluiten (rov 4.4.). De schade wordt door TechoConsult en door het hof toegeschreven aan een combinatie van factoren, te weten aan de regen en wind in combinatie met de eigenschappen van de pleisterlaag die niet is berekend op die regenbelasting (rov. 4.5.). Omdat de schade is te wijten aan de combinatie van de regenbelasting en de kwaliteit van het pleisterwerk, is de vraag welk van beide de relevante oorzaak van de schade is: de regenbelasting of de kwaliteit van het pleisterwerk (rov 4.6.). De leer van de dominant cause is de meest passende causaliteitsmaatstaf om die vraag te beantwoorden. Het gebrek aan de gevelbepleistering is gelet op die maatstaf de relevante schadeoorzaak en niet de regen(belasting). Immers, een huis dient bescherming te bieden tegen regen. Indien die bescherming wordt aangetast door een gebrek van dat huis - in dit geval het gebrekkige pleisterwerk dat water (regen) opneemt - is de dominant cause het gebrekkige pleisterwerk. Er is sprake van een constructiefout met betrekking tot het pleisterwerk. De gevolgen daarvan zijn niet door de verzekeringsovereenkomst gedekt. Dat betekent dat [appellant] geen aanspraak heeft op vergoeding van de geclaimde schade en dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen (rov. 4.8.).
Het hoger beroep
6.3.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Nationale-Nederlanden heeft de grieven gemotiveerd bestreden. Op wat Nationale-Nederlanden in dat verband heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan voor zover dat in hoger beroep van belang is.
De grieven
6.4.
Het hof heeft grief 1 al beoordeeld. Grief 2 is gericht tegen de in rov. 4.3. opgenomen zin
“In dat verband is van belang dat kennelijk volgens partijen geen mogelijke andere oorzaak is aan te wijzen voor de schade.”[appellant] voert in het kader van deze grief aan dat hij dit standpunt nooit heeft ingenomen. Het hof constateert dat de rechtbank in rov. 4.3. van het bestreden vonnis uitsluitend het standpunt van Nationale-Nederlanden heeft weergegeven zoals zij dat in de procedure bij de rechtbank heeft ingenomen, en niet het standpunt van [appellant] . De rechtbank heeft ook aan geen enkele beslissing ten grondslag gelegd dat [appellant] op dit punt hetzelfde standpunt heeft ingenomen als Nationale-Nederlanden. Deze grief kan dan ook niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
6.5.
Met grief 3 betoogt [appellant] dat zijn schadeclaim op grond van de polisvoorwaarden BRO 01.14. moet worden beoordeeld en dat bij de beoordeling de ‘contra proferentum regel’ moet worden toegepast. Met de grieven 4 en 5 betoogt [appellant] dat als oorzaak van de geclaimde schade heeft te gelden het onvoorzien binnendringen van regen in de buitengevel, hetgeen een gedekt voorval is. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank zijn schadeclaim ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat er vanwege een constructiefout met betrekking tot het pleisterwerk aan de buitengevel sprake is van een uitsluitingsgrond. Daarbij betrekt hij de bij de beoordeling toe te passen causaliteitsmaatstaf.
6.6.1.
Het hof behandelt nu grief 3. Aan de orde is de vraag op grond van welke set polisvoorwaarden de schadeclaim van [appellant] moet worden beoordeeld. Nationale-Nederlanden heeft gesteld dat de polisvoorwaarden BRO 01.02., die golden in de periode 2002 tot 2014, van toepassing zijn. Ter motivering daarvan heeft zij aangevoerd dat de schade blijkens de schademelding in 2007/2008 is voorgevallen en dat in die periode de polisvoorwaarden BRO 01.02. volgens het polisblad van de opstalverzekering van toepassing waren. [appellant] heeft de stelling van Nationale-Nederlanden betwist en bepleit dat de datum van schademelding, 24 februari 2015, bepalend is voor het antwoord op de vraag welke polisvoorwaarden van toepassing zijn. Op dat tijdstip waren de polisvoorwaarden BRO 01.14. van toepassing. Daarbij heeft [appellant] erop gewezen dat DSM Assurantiën zijn claim blijkens de correspondentie aan hem ook heeft beoordeeld aan de hand van de polisvoorwaarden BRO 01.14.
6.6.2.
Het hof constateert dat noch in de polisvoorwaarden BRO 01.02, noch in de polisvoorwaarden BRO 01.14. een bepaling is opgenomen die regelt onder welke omstandigheden de desbetreffende set polisvoorwaarden van toepassing is. Doel en strekking van een verzekeringsovereenkomst is dat vergoeding plaatsvindt van de schade die de verzekerde zal lijden als gevolg van een onzeker voorval waartegen de verzekering dekking geeft. Daarbij past dat als uitgangspunt heeft te gelden dat het tijdstip waarop het onzeker voorval zich heeft voorgedaan bepalend is voor het antwoord op de vraag op grond van welke set polisvoorwaarden de in verband met dat voorval gedane schademelding moet worden beoordeeld. Het vermogensnadeel van de verzekerde moet immers na een schademelding met terugwerkende kracht tot het tijdstip van het voorval worden gecompenseerd op grond van de verzekeringsovereenkomst. Het hof is dan ook met Nationale-Nederlanden van oordeel dat de schadeclaim van [appellant] moet worden beoordeeld op grond van de polisvoorwaarden BRO 01.02. (hierna: de polisvoorwaarden). De betwisting van [appellant] is ondeugdelijk. Zij is niet gegrond op enige contractsbepaling en niet verenigbaar met voormeld uitgangspunt. Het volgen van het standpunt van [appellant] zou bovendien bijvoorbeeld meebrengen dat als gevolg van een latere wijziging van polisvoorwaarden in negatieve zin, bijvoorbeeld een uitbreiding van uitsluitingsgronden, ten tijde van de schademelding geen dekking (meer) bestaat voor schade als gevolg van een voorval in het verleden, terwijl de polisvoorwaarden ten tijde van dat voorval wel dekking boden.
6.6.3.
Met grief 3 betoogt [appellant] verder dat bij de beoordeling van zijn schadeclaim op grond van de polisvoorwaarden de ‘contra proferentum regel’ moet worden toegepast. Het hof zal hierop bij de beoordeling van de grieven 4 en 5 ingaan.
6.7.1.
De grieven 4 en 5 gaan over de kern van het geschil tussen [appellant] en Nationale-Nederlanden. Gelet op de toelichting bij die grieven ligt de vraag voor of ten aanzien van de schade aan het pleisterwerk van de buitengevel van de woning van [appellant] (en enige daarmee gepaard gaande vochtschade aan de binnenzijde van de woning) sprake is van een gedekt voorval, zoals [appellant] bepleit, of dat sprake is van een van dekking uitgesloten voorval, zoals Nationale-Nederlanden bepleit.
6.7.2.
[appellant] beroept zich erop dat sprake is van een op grond van de verzekeringsovereenkomst gedekt voorval wat meebrengt dat hij recht heeft op een uitkering in verband met de als gevolg daarvan opgetreden schade. Op [appellant] rusten dan ook stelplicht en bewijslast van het bestaan van een gedekt voorval. [appellant] stelt dat de door hem geclaimde schade het gevolg is van het binnendringen van regen en wind. Hij beroept zich daarbij onder andere op het rapport van TechnoConsult. Nationale-Nederlanden heeft niet betwist dat binnengedrongen regen en wind tot aantasting van het pleisterwerk hebben geleid. Het hof overweegt gelet hierop dat in beginsel sprake is van een op grond van artikel 3.8., eerste zin van de polisvoorwaarden gedekt voorval.
6.7.3.
Nationale-Nederlanden beroept zich erop dat de uitsluitingsgrond van artikel 7.6. van de polisvoorwaarden van toepassing is wat meebrengt dat geen recht op uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst bestaat. Op Nationale-Nederlanden rusten stelplicht en bewijslast van het bestaan van een uitsluitingsgrond, in dit geval de uitsluitingsgrond ‘constructiefout’. Ter zitting van het hof heeft Nationale-Nederlanden meegedeeld dat zij zich primair erop beroept dat de schade aan het pleisterwerk wordt veroorzaakt door een constructiefout met betrekking tot het pleisterwerk. Ter motivering van deze stelling verwijst zij naar het rapport van TechnoConsult. Subsidiair beroept Nationale-Nederlanden zich erop dat de schade aan het pleisterwerk wordt veroorzaakt door een constructiefout met betrekking tot de destijds door Aluzon geleverde en geplaatste - inmiddels vervangen -aluminium kozijnen. Ter motivering van deze stelling verwijst zij naar het rapport van ZNEB.
6.7.4.
[appellant] betwist dat sprake is van een van de door Nationale-Nederlanden gestelde constructiefouten. Ter motivering hiervan verwijst [appellant] eveneens naar de rapporten van TechnoConsult en ZNEB en ook naar het door hem in hoger beroep overgelegde rapport van Bureau voor Bouwpathologie.
6.7.5.
Het hof overweegt dat het bij de beantwoording van de vraag of Nationale-Nederlanden in dit geval een beroep kan doen op de uitsluitingsclausule, in de eerste plaats aankomt op de uitleg van het begrip ‘constructiefouten’ in artikel 7.6. van de polisvoorwaarden (zie rov. 6.1.4.). Hierbij is van belang de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan voornoemde bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Partijen hebben in de procedure niet gedebatteerd over de uitleg van het begrip ‘constructiefouten’. Het gaat hier om polisvoorwaarden waarover niet is onderhandeld tussen partijen. Er is ook geen toelichting op de polisvoorwaarden voorhanden. Onder deze omstandigheden vindt de uitleg plaats aan de hand van de bewoordingen van artikel 7.6. van de polisvoorwaarden, gelezen in het licht van die voorwaarden als geheel. Het hof constateert dat schade als gevolg van een ‘eigen gebrek’ op grond van artikel 3.20 van de polisvoorwaarden onder de primaire dekkingsomschrijving valt, die aldus een ruime dekking betreft. Dit brengt mee dat de uitsluitingsclausule waarop Nationale-Nederlanden zich beroept strikt moet worden uitgelegd. Bij gebreke van verdere aanknopingspunten voor de uitleg in de polisvoorwaarden is voor de uitleg van belang dat de term ‘constructiefouten’ in het normale spraakgebruik betrekking heeft op fouten, gemaakt tijdens de constructie van het gebouw, dat wil zeggen bij het ontwerp van een bouwwerk en de uitvoering daarvan (de bouw). Het hof zal gelet hierop bij de verdere beoordeling deze uitleg van de term ‘constructiefouten’ in aanmerking nemen. Van onduidelijkheid van de uitsluitingsbepaling is geen sprake, zodat toepassing van de ‘contra proferentem regel’, wat [appellant] bepleit, niet aan de orde is.
6.7.6.
Het beroep van Nationale-Nederlanden op het bestaan van een constructiefout als bedoeld in artikel 7.6. van de polisvoorwaarden houdt in dit geval in dat volgens Nationale-Nederlanden de schade als gevolg van binnendringen van vocht in het pleisterwerk aan de buitengevel zich in het geheel niet zou hebben voorgedaan indien van een constructiefout geen sprake zou zijn geweest. Ter beoordeling ligt daarom voor of sprake is van een constructiefout in de hiervoor bedoelde zin die verantwoordelijk is voor het ontstaan van de gehele schade. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
6.7.7.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat een buitengevel van een woning bestand dient te zijn tegen blootstelling aan regen en wind. Dat wordt niet anders indien de buitengevel van een woning wordt voorzien van pleisterwerk. Het pleisterwerk dient waterdicht te zijn, zoals in het bouwbestek van de woning van [appellant] is voorgeschreven.
6.7.8.
Zowel TechnoConsult als ZNEB hebben gerapporteerd over (onder andere) het pleisterwerk aan de buitenzijde van de woning van [appellant] . Zij zijn beiden als deskundige geraadpleegd, door het hof als deskundige in de eerder genoemde procedure tussen [appellant] en Aluzon respectievelijk door [appellant] . Geen van partijen heeft het hof aanknopingspunten geboden om hun deskundigheid in twijfel te trekken. Het hof is op grond van de bevindingen en conclusies van TechnoConsult en ZNEB van oordeel dat de in geding zijnde schade als gevolg van regen en wind op het pleisterwerk zich niet zou hebben voorgedaan indien geen sprake zou zijn geweest van een constructief gebrek als bedoeld in artikel 7.6. van de polisvoorwaarden. Dat maakt dat de regen en wind waarop [appellant] wijst, er niet de oorzaak van is dat schade is ontstaan; de schade is ontstaan doordat de regen en wind als gevolg van een constructiefout als het ware vrij spel hebben gekregen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat bij gebreke van enig aanknopingspunt in de processtukken niet aannemelijk is dat er - buiten de door [appellant] gestelde vochtbelasting door regen en wind - nog een andere oorzaak van de vochtinwerking op het pleisterwerk denkbaar is dan (één van) de door de beide deskundigen genoemde oorzaken. Omdat zonder de door TechnoConsult of de door ZNEB aangewezen oorzaak, die allebei kwalificeren als constructiefout, de schade zich in het geheel niet zou hebben voorgedaan, is de discussie tussen partijen of de rechtbank de juiste causaliteitsleer heeft toegepast niet relevant. Het hof laat dit onderwerp daarom verder onbesproken.
6.7.9.
Anders dan [appellant] betoogt heeft TechnoConsult wel onderzoek aan de pleisterlaag verricht. Uit de in 6.1.5. weergegeven bevindingen blijkt dat TechnoConsult uit onderzoek heeft vastgesteld dat het pleisterwerk hol klinkt, scheuren vertoont en water opneemt. Deze bevindingen, bezien in samenhang met de overige bevindingen uit onderzoek naar de aluminium kozijnen hebben TechnoConsult op basis van haar deskundigheid tot de conclusie geleid:
“Primair wordt de schade dus toegeschreven aan de vochtbelasting door regen en wind in combinatie met de eigenschappen van de pleisterlaag.”TechnoConsult zegt hiermee niet dat de schade wordt veroorzaakt uitsluitend door vochtbelasting door regen en wind, zoals [appellant] betoogt. Als wordt uitgegaan van de bevindingen en conclusies in het rapport van TechnoConsult geldt naar het oordeel van het hof dat het aangebrachte pleisterwerk, vanwege de geconstateerde gebreken, niet voldoet aan hetgeen het hof in 6.7.6. voorop heeft gesteld, te weten het bieden van een waterdichte bescherming van de buitengevel tegen regen en wind. Daarmee is sprake van een constructiefout als bedoeld in artikel 7.6. van de polisvoorwaarden omdat bij de materiaalkeuze en/of bij het aanbrengen van het pleisterwerk fouten zijn gemaakt.
6.7.10.
ZNEB heeft, zo blijkt uit de in 6.1.9. weergegeven bevindingen, evenals TechnoConsult uit onderzoek vastgesteld dat het pleisterwerk onder de gevelopeningen hol klinkt. ZNEB heeft verder op drie locaties met behulp van de ‘buisjes van [persoon B] ’ de wateropname van het pleisterwerk gemeten en geconcludeerd dat de hoeveelheid wateropname volstaat voor een afdichtingsmortel. ZNEB heeft in haar rapport vermeld aannemelijk te achten dat de aanwezige schade, welke zich met name openbaart onder aluminium buitenkozijnen, een gevolgschade is van de lekkage van de ‘oude’ aluminium buitenkozijnen, die volgens opgaaf van [appellant] afwaterden in de gevel en waarvoor de constructie achter het pleisterwerk langere tijd nat is geweest, wat tevens voor lekkage in de woning zorgde.
6.7.11.
Het hof constateert dat EMN in haar rapport van 1 november 2019 wel kritiek heeft geuit op het onderzoek van ZNEB aan het pleisterwerk, maar niet op het oordeel van ZNEB over de volgens haar aannemelijke oorzaak van de schade. Als van deze door ZNEB aannemelijk geachte oorzaak wordt uitgegaan is sprake van een constructiefout vanwege de (plaatsing van de) aluminium kozijnen, zonder welke fout de blootstelling van het pleisterwerk aan regen en wind volgens ZNEB geen waterschade zou hebben veroorzaakt. De omstandigheid dat ZNEB het woord ‘aannemelijk’ gebruikt brengt, anders dan [appellant] betoogt, niet mee dat aan dit oordeel van ZNEB geen betekenis toekomt. ZNEB heeft haar mening als deskundige gegeven op basis van de haar na onderzoek bekende informatie.
6.7.12.
[appellant] heeft als productie 20 in hoger beroep een rapport van Bureau voor Bouwpathologie van 23 april 2024 overgelegd. In het rapport is vermeld dat bij onderzoek met de ‘buisjes van [persoon B] ’ ook op de zwaarst belaste locaties van de gevel geen wateropname is vastgesteld. Daarmee is volgens Bureau voor Bouwpathologie uitgesloten dat het pleisterwerk enige vochtabsorptie/vochtdoorslag heeft veroorzaakt richting de hal, welke vochtoverlast eenmalig is opgetreden in 2007-2008. Voor de toentertijd opgetreden vochtoverlast moet een andere oorzaak aanwezig zijn geweest dan het pleisterwerk van de buitengevels, zo schrijft Bureau voor Bouwpathologie. Het hof laat de discussie tussen partijen over de totstandkoming van dit rapport onbesproken. Ook als de bevindingen en conclusies van Bureau voor Bouwpathologie zouden worden gevolgd geldt dat er volgens dat Bureau een andere oorzaak voor de vochtschade moet zijn geweest dan een constructiefout in verband met ondeugdelijk (aangebracht) pleisterwerk. Bureau voor Bouwpathologie heeft echter geen onderzoek naar een andere oorzaak gedaan en geen andere oorzaak genoemd. ZNEB, die evenals Bureau voor Bouwpathologie geen constructiefout met betrekking tot het pleisterwerk heeft aangenomen, heeft dat wel gedaan en de kozijnen als oorzaak genoemd.
6.7.13.
Uit al het voorgaande volgt dat, gegeven het uitgangspunt dat een buitengevel van een woning bestand dient te zijn tegen blootstelling aan regen en wind en dat ook, mede gelet op het bouwbestek van de woning van [appellant] het pleisterwerk waterdicht dient te zijn, de omstandigheid dat desondanks vocht in en door de buitengevel is gedrongen, naar het oordeel van het hof is veroorzaakt hetzij door een constructiefout met betrekking tot (het aanbrengen van) het pleisterwerk, hetzij door een constructiefout met betrekking tot (de plaatsing van) de aluminium kozijnen. Daarmee komt Nationale-Nederlanden een beroep toe op de uitsluitingsclausule van artikel 7.6 van de polisvoorwaarden.
6.7.14.
De slotsom is dat de grieven van [appellant] falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] wordt als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Nationale-Nederlanden veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente en uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd.
6.7.15.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Nationale-Nederlanden zullen vastgesteld worden op:
- Griffierechten € 2.135,-
- Salaris advocaat € 4.426,- (2 punt(en) x tarief IV)
- Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de uitspraak)

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 23 februari 2022;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Nationale-Nederlanden op € 2.135,- aan griffierecht en op € 4.426,-aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 178,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 270,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat de bedragen van € 2.135,- en € 4.426,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 178,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 270,- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, B.E.L.J.C. Verbunt en J.M.W. Werker en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 juni 2024.
griffier rolraadsheer