6.5.Met grief 3 betoogt [appellant] dat zijn schadeclaim op grond van de polisvoorwaarden BRO 01.14. moet worden beoordeeld en dat bij de beoordeling de ‘contra proferentum regel’ moet worden toegepast. Met de grieven 4 en 5 betoogt [appellant] dat als oorzaak van de geclaimde schade heeft te gelden het onvoorzien binnendringen van regen in de buitengevel, hetgeen een gedekt voorval is. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank zijn schadeclaim ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat er vanwege een constructiefout met betrekking tot het pleisterwerk aan de buitengevel sprake is van een uitsluitingsgrond. Daarbij betrekt hij de bij de beoordeling toe te passen causaliteitsmaatstaf.
6.6.1.Het hof behandelt nu grief 3. Aan de orde is de vraag op grond van welke set polisvoorwaarden de schadeclaim van [appellant] moet worden beoordeeld. Nationale-Nederlanden heeft gesteld dat de polisvoorwaarden BRO 01.02., die golden in de periode 2002 tot 2014, van toepassing zijn. Ter motivering daarvan heeft zij aangevoerd dat de schade blijkens de schademelding in 2007/2008 is voorgevallen en dat in die periode de polisvoorwaarden BRO 01.02. volgens het polisblad van de opstalverzekering van toepassing waren. [appellant] heeft de stelling van Nationale-Nederlanden betwist en bepleit dat de datum van schademelding, 24 februari 2015, bepalend is voor het antwoord op de vraag welke polisvoorwaarden van toepassing zijn. Op dat tijdstip waren de polisvoorwaarden BRO 01.14. van toepassing. Daarbij heeft [appellant] erop gewezen dat DSM Assurantiën zijn claim blijkens de correspondentie aan hem ook heeft beoordeeld aan de hand van de polisvoorwaarden BRO 01.14.
6.6.2.Het hof constateert dat noch in de polisvoorwaarden BRO 01.02, noch in de polisvoorwaarden BRO 01.14. een bepaling is opgenomen die regelt onder welke omstandigheden de desbetreffende set polisvoorwaarden van toepassing is. Doel en strekking van een verzekeringsovereenkomst is dat vergoeding plaatsvindt van de schade die de verzekerde zal lijden als gevolg van een onzeker voorval waartegen de verzekering dekking geeft. Daarbij past dat als uitgangspunt heeft te gelden dat het tijdstip waarop het onzeker voorval zich heeft voorgedaan bepalend is voor het antwoord op de vraag op grond van welke set polisvoorwaarden de in verband met dat voorval gedane schademelding moet worden beoordeeld. Het vermogensnadeel van de verzekerde moet immers na een schademelding met terugwerkende kracht tot het tijdstip van het voorval worden gecompenseerd op grond van de verzekeringsovereenkomst. Het hof is dan ook met Nationale-Nederlanden van oordeel dat de schadeclaim van [appellant] moet worden beoordeeld op grond van de polisvoorwaarden BRO 01.02. (hierna: de polisvoorwaarden). De betwisting van [appellant] is ondeugdelijk. Zij is niet gegrond op enige contractsbepaling en niet verenigbaar met voormeld uitgangspunt. Het volgen van het standpunt van [appellant] zou bovendien bijvoorbeeld meebrengen dat als gevolg van een latere wijziging van polisvoorwaarden in negatieve zin, bijvoorbeeld een uitbreiding van uitsluitingsgronden, ten tijde van de schademelding geen dekking (meer) bestaat voor schade als gevolg van een voorval in het verleden, terwijl de polisvoorwaarden ten tijde van dat voorval wel dekking boden.
6.6.3.Met grief 3 betoogt [appellant] verder dat bij de beoordeling van zijn schadeclaim op grond van de polisvoorwaarden de ‘contra proferentum regel’ moet worden toegepast. Het hof zal hierop bij de beoordeling van de grieven 4 en 5 ingaan.
6.7.1.De grieven 4 en 5 gaan over de kern van het geschil tussen [appellant] en Nationale-Nederlanden. Gelet op de toelichting bij die grieven ligt de vraag voor of ten aanzien van de schade aan het pleisterwerk van de buitengevel van de woning van [appellant] (en enige daarmee gepaard gaande vochtschade aan de binnenzijde van de woning) sprake is van een gedekt voorval, zoals [appellant] bepleit, of dat sprake is van een van dekking uitgesloten voorval, zoals Nationale-Nederlanden bepleit.
6.7.2.[appellant] beroept zich erop dat sprake is van een op grond van de verzekeringsovereenkomst gedekt voorval wat meebrengt dat hij recht heeft op een uitkering in verband met de als gevolg daarvan opgetreden schade. Op [appellant] rusten dan ook stelplicht en bewijslast van het bestaan van een gedekt voorval. [appellant] stelt dat de door hem geclaimde schade het gevolg is van het binnendringen van regen en wind. Hij beroept zich daarbij onder andere op het rapport van TechnoConsult. Nationale-Nederlanden heeft niet betwist dat binnengedrongen regen en wind tot aantasting van het pleisterwerk hebben geleid. Het hof overweegt gelet hierop dat in beginsel sprake is van een op grond van artikel 3.8., eerste zin van de polisvoorwaarden gedekt voorval.
6.7.3.Nationale-Nederlanden beroept zich erop dat de uitsluitingsgrond van artikel 7.6. van de polisvoorwaarden van toepassing is wat meebrengt dat geen recht op uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst bestaat. Op Nationale-Nederlanden rusten stelplicht en bewijslast van het bestaan van een uitsluitingsgrond, in dit geval de uitsluitingsgrond ‘constructiefout’. Ter zitting van het hof heeft Nationale-Nederlanden meegedeeld dat zij zich primair erop beroept dat de schade aan het pleisterwerk wordt veroorzaakt door een constructiefout met betrekking tot het pleisterwerk. Ter motivering van deze stelling verwijst zij naar het rapport van TechnoConsult. Subsidiair beroept Nationale-Nederlanden zich erop dat de schade aan het pleisterwerk wordt veroorzaakt door een constructiefout met betrekking tot de destijds door Aluzon geleverde en geplaatste - inmiddels vervangen -aluminium kozijnen. Ter motivering van deze stelling verwijst zij naar het rapport van ZNEB.
6.7.4.[appellant] betwist dat sprake is van een van de door Nationale-Nederlanden gestelde constructiefouten. Ter motivering hiervan verwijst [appellant] eveneens naar de rapporten van TechnoConsult en ZNEB en ook naar het door hem in hoger beroep overgelegde rapport van Bureau voor Bouwpathologie.
6.7.5.Het hof overweegt dat het bij de beantwoording van de vraag of Nationale-Nederlanden in dit geval een beroep kan doen op de uitsluitingsclausule, in de eerste plaats aankomt op de uitleg van het begrip ‘constructiefouten’ in artikel 7.6. van de polisvoorwaarden (zie rov. 6.1.4.). Hierbij is van belang de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan voornoemde bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Partijen hebben in de procedure niet gedebatteerd over de uitleg van het begrip ‘constructiefouten’. Het gaat hier om polisvoorwaarden waarover niet is onderhandeld tussen partijen. Er is ook geen toelichting op de polisvoorwaarden voorhanden. Onder deze omstandigheden vindt de uitleg plaats aan de hand van de bewoordingen van artikel 7.6. van de polisvoorwaarden, gelezen in het licht van die voorwaarden als geheel. Het hof constateert dat schade als gevolg van een ‘eigen gebrek’ op grond van artikel 3.20 van de polisvoorwaarden onder de primaire dekkingsomschrijving valt, die aldus een ruime dekking betreft. Dit brengt mee dat de uitsluitingsclausule waarop Nationale-Nederlanden zich beroept strikt moet worden uitgelegd. Bij gebreke van verdere aanknopingspunten voor de uitleg in de polisvoorwaarden is voor de uitleg van belang dat de term ‘constructiefouten’ in het normale spraakgebruik betrekking heeft op fouten, gemaakt tijdens de constructie van het gebouw, dat wil zeggen bij het ontwerp van een bouwwerk en de uitvoering daarvan (de bouw). Het hof zal gelet hierop bij de verdere beoordeling deze uitleg van de term ‘constructiefouten’ in aanmerking nemen. Van onduidelijkheid van de uitsluitingsbepaling is geen sprake, zodat toepassing van de ‘contra proferentem regel’, wat [appellant] bepleit, niet aan de orde is.
6.7.6.Het beroep van Nationale-Nederlanden op het bestaan van een constructiefout als bedoeld in artikel 7.6. van de polisvoorwaarden houdt in dit geval in dat volgens Nationale-Nederlanden de schade als gevolg van binnendringen van vocht in het pleisterwerk aan de buitengevel zich in het geheel niet zou hebben voorgedaan indien van een constructiefout geen sprake zou zijn geweest. Ter beoordeling ligt daarom voor of sprake is van een constructiefout in de hiervoor bedoelde zin die verantwoordelijk is voor het ontstaan van de gehele schade. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
6.7.7.Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat een buitengevel van een woning bestand dient te zijn tegen blootstelling aan regen en wind. Dat wordt niet anders indien de buitengevel van een woning wordt voorzien van pleisterwerk. Het pleisterwerk dient waterdicht te zijn, zoals in het bouwbestek van de woning van [appellant] is voorgeschreven.
6.7.8.Zowel TechnoConsult als ZNEB hebben gerapporteerd over (onder andere) het pleisterwerk aan de buitenzijde van de woning van [appellant] . Zij zijn beiden als deskundige geraadpleegd, door het hof als deskundige in de eerder genoemde procedure tussen [appellant] en Aluzon respectievelijk door [appellant] . Geen van partijen heeft het hof aanknopingspunten geboden om hun deskundigheid in twijfel te trekken. Het hof is op grond van de bevindingen en conclusies van TechnoConsult en ZNEB van oordeel dat de in geding zijnde schade als gevolg van regen en wind op het pleisterwerk zich niet zou hebben voorgedaan indien geen sprake zou zijn geweest van een constructief gebrek als bedoeld in artikel 7.6. van de polisvoorwaarden. Dat maakt dat de regen en wind waarop [appellant] wijst, er niet de oorzaak van is dat schade is ontstaan; de schade is ontstaan doordat de regen en wind als gevolg van een constructiefout als het ware vrij spel hebben gekregen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat bij gebreke van enig aanknopingspunt in de processtukken niet aannemelijk is dat er - buiten de door [appellant] gestelde vochtbelasting door regen en wind - nog een andere oorzaak van de vochtinwerking op het pleisterwerk denkbaar is dan (één van) de door de beide deskundigen genoemde oorzaken. Omdat zonder de door TechnoConsult of de door ZNEB aangewezen oorzaak, die allebei kwalificeren als constructiefout, de schade zich in het geheel niet zou hebben voorgedaan, is de discussie tussen partijen of de rechtbank de juiste causaliteitsleer heeft toegepast niet relevant. Het hof laat dit onderwerp daarom verder onbesproken.
6.7.9.Anders dan [appellant] betoogt heeft TechnoConsult wel onderzoek aan de pleisterlaag verricht. Uit de in 6.1.5. weergegeven bevindingen blijkt dat TechnoConsult uit onderzoek heeft vastgesteld dat het pleisterwerk hol klinkt, scheuren vertoont en water opneemt. Deze bevindingen, bezien in samenhang met de overige bevindingen uit onderzoek naar de aluminium kozijnen hebben TechnoConsult op basis van haar deskundigheid tot de conclusie geleid:
“Primair wordt de schade dus toegeschreven aan de vochtbelasting door regen en wind in combinatie met de eigenschappen van de pleisterlaag.”TechnoConsult zegt hiermee niet dat de schade wordt veroorzaakt uitsluitend door vochtbelasting door regen en wind, zoals [appellant] betoogt. Als wordt uitgegaan van de bevindingen en conclusies in het rapport van TechnoConsult geldt naar het oordeel van het hof dat het aangebrachte pleisterwerk, vanwege de geconstateerde gebreken, niet voldoet aan hetgeen het hof in 6.7.6. voorop heeft gesteld, te weten het bieden van een waterdichte bescherming van de buitengevel tegen regen en wind. Daarmee is sprake van een constructiefout als bedoeld in artikel 7.6. van de polisvoorwaarden omdat bij de materiaalkeuze en/of bij het aanbrengen van het pleisterwerk fouten zijn gemaakt.
6.7.10.ZNEB heeft, zo blijkt uit de in 6.1.9. weergegeven bevindingen, evenals TechnoConsult uit onderzoek vastgesteld dat het pleisterwerk onder de gevelopeningen hol klinkt. ZNEB heeft verder op drie locaties met behulp van de ‘buisjes van [persoon B] ’ de wateropname van het pleisterwerk gemeten en geconcludeerd dat de hoeveelheid wateropname volstaat voor een afdichtingsmortel. ZNEB heeft in haar rapport vermeld aannemelijk te achten dat de aanwezige schade, welke zich met name openbaart onder aluminium buitenkozijnen, een gevolgschade is van de lekkage van de ‘oude’ aluminium buitenkozijnen, die volgens opgaaf van [appellant] afwaterden in de gevel en waarvoor de constructie achter het pleisterwerk langere tijd nat is geweest, wat tevens voor lekkage in de woning zorgde.
6.7.11.Het hof constateert dat EMN in haar rapport van 1 november 2019 wel kritiek heeft geuit op het onderzoek van ZNEB aan het pleisterwerk, maar niet op het oordeel van ZNEB over de volgens haar aannemelijke oorzaak van de schade. Als van deze door ZNEB aannemelijk geachte oorzaak wordt uitgegaan is sprake van een constructiefout vanwege de (plaatsing van de) aluminium kozijnen, zonder welke fout de blootstelling van het pleisterwerk aan regen en wind volgens ZNEB geen waterschade zou hebben veroorzaakt. De omstandigheid dat ZNEB het woord ‘aannemelijk’ gebruikt brengt, anders dan [appellant] betoogt, niet mee dat aan dit oordeel van ZNEB geen betekenis toekomt. ZNEB heeft haar mening als deskundige gegeven op basis van de haar na onderzoek bekende informatie.
6.7.12.[appellant] heeft als productie 20 in hoger beroep een rapport van Bureau voor Bouwpathologie van 23 april 2024 overgelegd. In het rapport is vermeld dat bij onderzoek met de ‘buisjes van [persoon B] ’ ook op de zwaarst belaste locaties van de gevel geen wateropname is vastgesteld. Daarmee is volgens Bureau voor Bouwpathologie uitgesloten dat het pleisterwerk enige vochtabsorptie/vochtdoorslag heeft veroorzaakt richting de hal, welke vochtoverlast eenmalig is opgetreden in 2007-2008. Voor de toentertijd opgetreden vochtoverlast moet een andere oorzaak aanwezig zijn geweest dan het pleisterwerk van de buitengevels, zo schrijft Bureau voor Bouwpathologie. Het hof laat de discussie tussen partijen over de totstandkoming van dit rapport onbesproken. Ook als de bevindingen en conclusies van Bureau voor Bouwpathologie zouden worden gevolgd geldt dat er volgens dat Bureau een andere oorzaak voor de vochtschade moet zijn geweest dan een constructiefout in verband met ondeugdelijk (aangebracht) pleisterwerk. Bureau voor Bouwpathologie heeft echter geen onderzoek naar een andere oorzaak gedaan en geen andere oorzaak genoemd. ZNEB, die evenals Bureau voor Bouwpathologie geen constructiefout met betrekking tot het pleisterwerk heeft aangenomen, heeft dat wel gedaan en de kozijnen als oorzaak genoemd.
6.7.13.Uit al het voorgaande volgt dat, gegeven het uitgangspunt dat een buitengevel van een woning bestand dient te zijn tegen blootstelling aan regen en wind en dat ook, mede gelet op het bouwbestek van de woning van [appellant] het pleisterwerk waterdicht dient te zijn, de omstandigheid dat desondanks vocht in en door de buitengevel is gedrongen, naar het oordeel van het hof is veroorzaakt hetzij door een constructiefout met betrekking tot (het aanbrengen van) het pleisterwerk, hetzij door een constructiefout met betrekking tot (de plaatsing van) de aluminium kozijnen. Daarmee komt Nationale-Nederlanden een beroep toe op de uitsluitingsclausule van artikel 7.6 van de polisvoorwaarden.
6.7.14.De slotsom is dat de grieven van [appellant] falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] wordt als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Nationale-Nederlanden veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente en uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd.
6.7.15.De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Nationale-Nederlanden zullen vastgesteld worden op:
- Griffierechten € 2.135,-
- Salaris advocaat € 4.426,- (2 punt(en) x tarief IV)
- Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de uitspraak)