ECLI:NL:GHSHE:2024:2041

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
20-002036-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belaging en opzettelijk handelen in strijd met gedragsaanwijzing

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte was veroordeeld voor belaging en opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een proeftijd van drie jaar, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank had ook een maatregel opgelegd die de vrijheid van de verdachte beperkte, met een vervangende hechtenis van twee weken voor elke overtreding van deze maatregel.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een geheel voorwaardelijke straf gevraagd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de beslissing over de strafbaarheid van de verdachte en de opgelegde straf en maatregel herzien.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een waanstoornis, wat van invloed is op haar gedrag. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor haar daden. Het hof heeft daarom besloten de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, maar heeft wel een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien het hoge recidiverisico. Daarnaast zijn er gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en zijn ouders, en een gebiedsverbod voor bepaalde locaties. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002036-23
Uitspraak : 25 juni 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 13 juli 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-235638-22 en 01-006403-23, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in de [penitentiaire inrichting] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van ‘belaging’ (parketnummer 01-235638-22) en het ‘opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegevens krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering’ (parketnummer 01-006403-23) tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaren en met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij Reclassering Nederland, zich laten begeleiden en behandelen bij de forensische GGZ de Omslag of een soortgelijke zorgverlener, zich inspannen voor het vinden en behouden van werk met een vaste structuur en reclasseringstoezicht. De bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. Voorts is een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid opgelegd, voor een periode van 3 jaren, inhoudende een gebiedsverbod en een contactverbod met het slachtoffer. De vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Ook deze maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard. Verder is het verzoek om de gedragsaanwijzing (die op 4 juni 2023 is verlengd) op te heffen, afgewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • het tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
  • de verdachte
  • aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal opleggen met een totale duur van maximaal vier jaren;
  • aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen.
Tevens heeft de advocaat-generaal ook de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
Door de verdediging is primair bepleit dat de verdachte integraal wordt vrijgesproken van het haar tenlastegelegde. Subsidiair is bepleit om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte en de opgelegde straf en maatregel. Voorts zal het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aanvullen met de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en zal het hof de toepasselijke wetsartikelen vervangen.
Aanvulling bewijsmiddelen
Naast de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, welke het hof overneemt en tot de zijne maakt, komt de bewezenverklaring te rusten op:
Het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof van 19 januari 2024, voor zover inhoudende:
(pag. 3)
Ik heb de werkgever van aangever benaderd om hulp te vragen. (…) U houdt mij voor dat in de stukken in het dossier staat dat ik de werkgever van aangever op 25 augustus 2022 heb benaderd, maar dat er op dat moment al een verzoek van aangever lag dat ik de woning zou verlaten en dat ik hem verder met rust moest laten en dat aangever mij hierover ook een brief heeft overhandigd in het bijzijn van de politie. Ik heb een collega van aangever gesproken en hij stelde mij in het gelijk.
U houdt mij voor dat ik op 31 augustus 2022 over de schutting van aangever ben
geklommen. (…) Dat was op 31 augustus 2022, op de dag dat ik over de schutting sprong.
Strafbaarheid van de verdachte
Om te bepalen of en, zo ja, in welke mate het bewezenverklaarde aan de verdachte is toe te rekenen, is een multidisciplinair onderzoek Pro Justitia d.d. 31 mei 2024 uitgebracht door de deskundigen C.M.A. Matton (psychiater), R.J.A. van Helvoirt (GZ-psycholoog) en J. Veel (forensisch milieuonderzoeker).
I.
De bruikbaarheid van het multidisciplinair onderzoek Pro Justitia d.d. 31 mei 2024
De verdachte is van mening dat dit rapport onwaarheden bevat en dat het hof derhalve geen acht moet slaan op dit rapport en dit terzijde moet schuiven. Daartoe heeft zij aangevoerd dat:
  • de deskundigen haar niet hebben medegedeeld dat zij niet verplicht is om mee te werken aan het onderzoek;
  • de forensisch milieuonderzoeker haar ouders onder druk heeft gezet om over haar te verklaren en haar ouders informatie over haar broer hebben opgegeven in plaats van over de verdachte;
  • zij vanwege bovenstaande punten lopende het onderzoek haar medewerking aan het onderzoek heeft ingetrokken en geen vragen van de deskundigen meer heeft beantwoord. Hierdoor heeft zij belangrijke informatie over haar persoon niet verteld en hebben de deskundigen geen goed en volledig beeld van haar kunnen krijgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De gedragsdeskundigen hebben over het beloop van het onderzoek en de medewerking van de verdachte als volgt gerapporteerd.
Verantwoording onderzoek en onderzoeksopzet.
(pag. 4) “Betrokkene is door alle drie de rapporteurs uitgebreid geïnformeerd over de werkwijze bij het Pro Justitia onderzoek. Zo is besproken dat zij niet verplicht is om mee te werken, en dat alles wat zij vertelt opgenomen kan worden in het rapport. Ook heeft zij uitleg gekregen over de vraagstelling, over het afwezige blokkeringsrecht en over het inzage- en beperkte correctierecht. Aan de betrokkene is de folder ‘Informatie voor betrokkenen: Psychologische en psychiatrische rapportage in strafzaken’ (NIFP, 2022) verstrekt, waarover zij nadien desgevraagd aangaf geen vragen te hebben. (…) Aanvankelijk werkte betrokkene redelijk goed mee aan het onderzoek, maar zij trok deze medewerking in nadat de milieurapporteur eind april 2024 haar deel van het rapport met betrokkene had besproken. (…) Hierdoor kon in de laatste gesprekken van zowel de psycholoog als van de psychiater niet over inhoudelijke zaken worden gesproken, waardoor op een aantal punten beperkte duidelijkheid is verkregen, zoals – zonder daarin volledig te zijn – over het tenlastegelegde, over haar eerdere relaties en bij het psychologisch onderzoek. Desondanks is er voldoende informatie vergaard om tot beantwoording van de vragen te komen.”
Forensisch milieuonderzoeker J. Veel
Daarnaast liet betrokkene weten dat de ouders niet wilden meewerken, omdat een gesprek te belastend voor hen zou zijn. Rapporteur maakte echter reeds een afspraak en bezocht de ouders conform afspraak bij hen thuis. De ouders lieten weten dat betrokkene een gesprek met hen wilde voorkomen. Ze vertelden dat betrokkene de situatie moeilijk vond en de ouders wilde ontlasten, terwijl zij juist hun verhaal wilden doen in de hoop dat betrokkene hulp kreeg.
GZ-psycholoog R.J.A. van Helvoirt
(Pag. 26-27) “Aan het begin van het onderzoek is aan betrokkene zoals te doen gebruikelijk uitleg gegeven over de gang van zaken rondom een Pro Justitia onderzoek en haar rechten daar in. Haar is uitleg gegeven over het recht op inzage en het correctierecht en dat het correctierecht toeziet op feitelijke onjuistheden. Verder is haar verteld dat ze niet verplicht is om mee te werken aan het onderzoek(…). (…) Tijdens het derde gesprek op 7 mei zei betrokkene niet verder mee te willen werken aan het onderzoek. (…) Betrokkene wilde het een en ander wel toelichten en zei dat het milieurapport waar zaken foutief in staan opgetekend (…) en haar huidige medische toestand (…), maken dat ze niet verder wil praten. Betrokkene gaat vervolgens wel uitgebreid in op een aantal voor dit onderzoek relevante zaken, waarna haar wederom is medegedeeld dat haar deelname vrijwillig is en dat wat ze vertelt opgenomen kan worden in het rapport.”
(pag. 36). “Betrokkene kan zich niet vinden in in ieder geval veel zaken die opgetekend staan in het milieurapport. Veel staat volgens haar verkeerd opgetekend, heeft nooit plaatsgevonden of heeft betrekking op haar broer, aldus betrokkene. Over betrokkenes levensloop is dan ook beperkt zich verkregen. Dit is een onderzoeksbeperking. Echter, dit gegeven staat niet in de weg dat ondergetekende wel conclusies kan trekken ten aanzien van de vraag of er sprake is van enige vorm van psychopathologie bij betrokkene.”
Psychiater C.M.A. Matton
(pag. 37-38). “Aan het begin van het eerste gesprek heeft rapporteur uitgebreid uitleg gegeven over de gang van zaken bij een Pro Justitia onderzoek (…). Hierbij is expliciete aandacht besteed aan het feit dat betrokkenes medewerking niet verplicht is, dat alles wat zij zegt opgenomen kan worden in het rapport, en dat het uitbrengen van het rapport niet kan worden geblokkeerd. Ook is gesproken over het inzage- en correctierecht. (…) In dit eerste ruim twee uur durende gesprek heeft rapporteur betrokkene vooral haar verhaal laten doen, omdat dit voor haar heel belangrijk bleek. Er zijn wel meerdere verklarende vragen gesteld, maar de inconsistenties met de collaterale informatie zijn slechts beperkt besproken (…). Het was de bedoeling van rapporteur om deze inconsistenties in het tweede gesprek te bespreken, samen met de informatie uit het milieurapport. Betrokkene trok echter haar medewerking in tijdens het gesprek met de rapporterend psycholoog in mei 2024, dit nadat zij de conceptversie van het milieurapport had gelezen. (…) Drie dagen later vertelde zij op 10 mei 2024 aan rapporteur dat zij niet meer wilde meewerken, waardoor zij geen vragen van rapporteur wilde beantwoorden. Wel wilde zij uitleggen wat er allemaal verkeerd was gegaan in haar rechtsgang. Volgens betrokkene had de milieurapporteur de dingen niet correct opgeschreven, en wilde zij deze onjuistheden niet verwijderen. Het milieurapport ging volgens betrokkene over haar broer, en haar ouders hebben verkeerde informatie verstrekt. Betrokkene verklaart aanvankelijk deze onjuiste informatie doordat de milieurapporteur haar ouders angst heeft aangejaagd door te zeggen dat betrokkene niet uit de PI zou komen als zij geen informatie zouden geven. Wanneer rapporteur bespreekt dat de milieurapporteur navraag bij haar ouders heeft gedaan en dat zij hebben aangegeven dat zij het gesprek als prettig hebben ervaren, heeft zij geen verklaring voor de volgens haar zeggen foutieve informatieverstrekking.”
(pag. 48). “Hoewel rapporteur betrokkene graag langer had willen spreken en de collaterale informatie beperkt is, is er wel voldoende informatie om haar problematiek te beschrijven en een diagnose te stellen.”
Multidisciplinaire forensische gedragsdeskundige beschouwing (R.J.A. van Helvoirt en C.M.A. Matton)
(pag. 50) “Zij werkte beperkt mee aan het onderzoek, doordat zij geen toestemming aan alle partijen gaf om medische informatie te verstrekken en zij verstrekte aan de milieurapporteur geen contactgegevens van referenten. Zij werkte wel goed mee aan het testpsychologisch onderzoek, en aanvankelijk ook aan de gesprekken met de rapporteurs. Nadat zij het milieurapport had gelezen en zij concludeerde dat dit rapport “een grote leugen” was, weigerde zij in het laatste gesprek van de psycholoog en van de psychiater inhoudelijke vragen te beantwoorden. Opmerkelijk in dit onderzoek zijn de vele inconsistenties in het verhaal van betrokkene zelf en ten opzichte van de collaterale informatie, zowel betreffende de tenlastegelegde feiten als (grote delen van) haar levensloop. Desondanks was het wel mogelijk om de vragen te beantwoorden.
Oordeel hof ten aanzien van de bruikbaarheid van het multidisciplinair onderzoek Pro Justitia d.d. 31 mei 2024
Het hof stelt op basis van bovenstaande vast dat de deskundigen de bewering van de verdachte, dat haar niet is medegedeeld dat zij niet verplicht was om mee te werken aan het onderzoek, tegenspreken. Het hof gaat uit van de professionaliteit van de gedragsdeskundigen en de juistheid van hetgeen zij hebben opgeschreven. Het hof ziet geen reden om daaraan te twijfelen en gaat er dan ook vanuit dat de verdachte er wel op is gewezen dat haar medewerking niet verplicht is.
Voorts ziet het hof in hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te veronderstellen dat er informatie in het rapport is opgenomen die abusievelijk niet over haar, maar over haar broer gaat.
Dat de milieurapporteur de ouders van de verdachte zou hebben gedreigd dat de verdachte niet vrij komt indien de ouders niet zouden meewerken, wordt weersproken door de milieurapporteur die ouders van de verdachte na het gesprek nog heeft gebeld om te vragen hoe zij het gesprek hebben ervaren.
Verder heeft de verdachte bepleit dat het rapport niet bruikbaar is omdat zij informatie over zichzelf voor de gedragsdeskundigen heeft achtergehouden. Het hof overweegt hieromtrent dat de gedragsdeskundigen blijkens bovenstaande zelf van oordeel zijn dat zij, ondanks het afgekorte onderzoek vanwege de weigering van de verdachte om verder mee te werken aan gesprekken, over voldoende informatie beschikten om een diagnose te stellen en de onderzoeksvragen te beantwoorden. Verder stelt het hof vast dat de gedragsdeskundigen hun conclusies ten aanzien van de onderzoeksvragen voldoende hebben kunnen onderbouwen. De conclusies en de onderbouwing daarvan zijn naar het oordeel van het hof overtuigend.
Nu de gedragsdeskundigen zelf van oordeel zijn dat zij ondanks de onderzoeksbeperking de onderzoeksvragen hebben kunnen beantwoorden en zij naar het oordeel van het hof een overtuigende onderbouwing aan hun conclusies ter grondslag hebben gelegd, verwerpt het hof het verweer dat het rapport niet bruikbaar is, omdat het onderzoek te beperkt zou zijn geweest.
Het hof acht het rapport multidisciplinair onderzoek Pro Justitia d.d. 31 mei 2024 derhalve bruikbaar.
II.
De inhoud van het multidisciplinair onderzoek Pro Justitia d.d. 31 mei 2024
Uit het rapport multidisciplinair onderzoek Pro Justitia d.d. 31 mei 2024 volgt dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een waanstoornis. Deze diagnose wordt zowel gesteld door zowel de GZ-psycholoog (R.J.A. van Helvoirt) als de psychiater (C.M.A. Matton). In hun multidisciplinaire forensische gedragsdeskundige beschouwing stellen zij het volgende vast:
“(pag. 50-51) Vanuit haar waanstoornis heeft betrokkene de overtuiging dat anderen haar benadelen waaronder aangever die, onder druk van zijn moeder, een valse aangifte van belaging heeft gedaan. Deze aangifte wordt volgens betrokkene ondersteund door meerdere valse aangiftes van aangevers ouders, van zijn buurman en van zijn vrienden. De tweede aangifte van aangever in december 2022 van belaging tijdens het contact- en gebiedsverbod
en de veroordeling voor beide feiten door de rechtbank verklaart betrokkene - vanuit
haar waanstoornis - (ook) door vele misstanden die gedurende haar rechtsgang hebben
plaatsgevonden, onder meer veroorzaakt door corrupte politieagenten, en leugens van de
officier van justitie en van de rechters.
Door de oordeel- en kritiekstoornissen ten gevolge van haar verstoorde realiteitstoetsing
– voortkomend uit de waanstoornis – was betrokkene ervan overtuigd dat er weinig mis
was in haar relatie met aangever en wilde zij deze herstellen. Daarom zocht zij contact
met aangever en diens sociale omgeving door hen op te zoeken, kaarten en brieven te
sturen, cadeaus te geven, te bellen en berichten te sturen. Hierbij probeerde zij hen te
overtuigen van de fijne relatie die zij met aangever heeft (gehad), zodat de aangifte kon
worden ingetrokken en de relatie kon worden hersteld. Aangever wilde volgens betrokkene namelijk zelf helemaal geen aangifte doen, maar werd daartoe aangezet door zijn moeder, die haar zoon wilde beschermen tegen een veroordeling voor een mishandeling van betrokkene waar hij zichzelf voor aan wilde geven. Dat haar realiteitstoetsing ten aanzien van haar relatie met aangever gestoord is, blijkt ook uit haar overtuiging dat het contact met hem goed was en bleef in de periode van de – mits bewezen – stalking. Ze zagen elkaar immers bij onder andere de sportschool waar zij normaal met elkaar omgingen. Niets wees volgens haar dan ook in de richting van dat aangever de relatie met haar wilde verbreken. Het was zijn familie, en dat hebben ze ook tegen haar gezegd in persoon, die een fout hadden gemaakt door aangever aan te zetten tot het doen van een valse aangifte. Betrokkene probeerde enkel betrokkene (
het hof begrijpt: aangever) zijn ‘fout’ in te laten zien door hem telkens te wijzen op hoe fijn hun relatie was en hoe gelukkig ze waren. Dit in de hoop dat hij zijn valse aangifte in zou willen trekken.
Dat betrokkene zich – mits bewezen – herhaaldelijk niet heeft gehouden aan het contact-
en locatieverbod komt voort uit dezelfde oordeel- en kritiekstoornissen veroorzaakt door
de waanstoornis. Tot slot is nog vermeldenswaardig dat betrokkene vermoedelijk weinig
waarde zal hechten aan een gedragsaanwijzing, omdat deze volgens haar overtuiging
onterecht is opgelegd om haar te benadelen.”
Vervolgens komen beide gedragsdeskundigen tot het advies om de beide tenlastegelegde feiten, mits bewezen, niet aan haar toe te rekenen omdat betrokkenes gedragingen volledig gestuurd werden door haar waanstoornis en zij hierin zelf geen enkele keuzevrijheid had (pag. 51).
Het hof kan zich verenigen met de bevindingen van de deskundigen, zoals die hiervoor zijn weergegeven, en maakt deze tot de zijne.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de bewezenverklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De verdachte is dan ook geen strafbare dader. Het hof zal de verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvolging.
Op te leggen maatregelen
De vraag is aan de orde of de verdachte een tbs-maatregel opgelegd moet worden zoals de deskundigen adviseren, en zo ja, in welke vorm.
De deskundigen (psychiater C.M.A. Matton en GZ-psycholoog R.J.A. van Helvoirt) hebben over het risico op recidive als volgt gerapporteerd:
“(pag. 54) Er is een naar inschatting
hoog risico op volhardingvan de belaging van aangever omdat betrokkene (mede) vanuit haar waanstoornis ervan overtuigd is dat zij een goede relatie had met aangever die verstoord is geraakt doordat anderen haar hebben benadeeld, dat zij met hem wil uitpraten om mogelijk de relatie te herstellen.
Het risico op fysiek geweld wordt als laag tot matig ingeschat naar aangever en naar zijn dierbaren. Mocht betrokkene overgaan tot fysiek geweld, dan zal dit vermoedelijk impulsief plaatsvinden op het moment dat zij wanhoop en uitzichtloosheid ervaart, doordat zij het door haar ervaren onrecht niet meer kan keren en hierdoor de relatie met aangever
niet meer kan herstellen.
Interventieadvies
Om het hoge recidiverisico te verminderen is behandeling van de waanstoornis noodzakelijk, welke kan bestaan uit het gebruik van een antipsychoticum, psychotherapeutische behandeling en verbetering van haar maatschappelijke inbedding. De verwachting is dat deze behandeling langere tijd – mogelijk meerdere jaren – in beslag zal nemen, ondanks dat betrokkene nog niet eerder voor deze problematiek is behandeld. Complicerend is namelijk dat bij een waanstoornis het effect van antipsychotica veelal beperkt is, en dat het effect van psychotherapeutische behandeling wellicht ook beperkt zal zijn door betrokkenes afwezige probleembesef. Een op den duur betere maatschappelijke inbedding met een strakke dagstructuur met dagbesteding en een woonsetting onder toezicht zal in de toekomst mogelijk helpen om de waanstoornis naar de achtergrond te laten gaan. In ieder geval zal een passende daginvulling betrokkene voldoening en zingeving kunnen brengen. Ook dient onderzocht te worden of en hoe haar sociale netwerk (ouders, vriendinnen) een positieve invloed op haar gedrag kan hebben.”
“(pag. 55) Om de kans op succesvolle behandeling en daarmee vermindering van het recidiverisico te optimaliseren is het noodzakelijk dat een dergelijke behandeling klinisch op een gesloten afdeling zal starten, waardoor zij ook fysiek beperkt zal worden om contact met aangever te zoeken. Complicerend is de afwijzende houding van betrokkene naar behandeling, wat past bij en vermoedelijk mede voortkomt uit het afwezige ziektebesef en ziekte-inzicht vanuit de waanstoornis.
7.4
Strafrechtelijke (juridische) kader(s)
Een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt geadviseerd vanwege de hierboven beschreven ernstige psychopathologie, het als hoog ingeschatte recidiverisico op het voortduren van de belaging van aangever en de afwijzende houding van betrokkene ten aanzien van behandeling. Geadviseerd wordt om tevens een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) op te leggen vanwege de vermoedelijke lange behandelduur door de complexheid van de problematiek. De belaging leidt tot psychische klachten bij aangever, en geeft overlast bij meerdere van zijn dierbaren. Het risico op fysiek geweld naar aangever en naar zijn dierbaren wordt als laag tot matig ingeschat. Een tbs-maatregel met voorwaarden is niet haalbaar omdat betrokkene (mede) vanuit een gebrek aan ziektebesef behandeling afwijst, en zij zich eerder niet aan voorwaarden hield waardoor in oktober 2023 het reclasseringstoezicht voortijdig negatief is beëindigd.”
Het hof volgt de conclusies en het advies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing zoals hierna vermeld.
Het recidiverisico
Zowel de psychiater als de psycholoog schatten het risico op recidive in als hoog omdat de verdachte vanuit haar waanstoornis ervan overtuigd is dat zij een goede relatie had met aangever die verstoord is geraakt doordat anderen haar hebben benadeeld en dat zij het (slechts) met hem wilde uitpraten om mogelijk de relatie te herstellen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het risico op recidive bepleit dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 11 juni 2024 heeft verklaard dat zij weet dat de relatie met aangever is beëindigd. Het hof is echter door deze uitspraak van de verdachte ter terechtzitting, mede in het licht van de bevindingen en conclusies in het multidisciplinair onderzoek Pro Justitia d.d. 31 mei 2024 en de overige bevindingen van het hof tijdens het onderzoek ter terechtzitting gedaan, er niet van overtuigd dat enkel op basis van die uitspraak kan worden geconcludeerd dat het recidiverisico zoals dat door de deskundigen is vastgesteld niet meer aanwezig is.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de onherroepelijke veroordeling op het strafblad van de verdachte voor poging doodslag in 2008. In die zaak heeft de verdachte haar ex-vriend met een mes in de rug gestoken toen hij de relatie wilde verbreken. De deskundigen zien een verband met het huidige feitencomplex, omdat de verdachte toen ook niet kon geloven/accepteren dat de relatie met haar ex-vriend beëindigd was. De psychiater schrijft hierover:
(pag. 40): “In het milieurapport staat te lezen dat betrokkene volgens ouders met vier mannen een relatie had, voordat zij aangever ontmoette. (…)
De eerste twee relaties werden door de desbetreffende man verbroken dat zij volgens vader moeilijk kon accepteren, maar wat door betrokkene bij de milieurapporteur wordt ontkend. Na de relatiebreuk met haar tweede vriend werd zij in 2008 veroordeeld voor poging doodslag. Volgens ouders kon betrokkene hem nadien niet loslaten en bleef zij contact zoeken. In het milieurapport staat dat deze ex-vriend in maart 2008 aan Slachtofferhulp vertelde dat betrokkene contact met hem en met zijn ouders bleef zoeken, dat hij beangstigend vond.”
(pag. 49): “De aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis kan niet worden vastgesteld maar ook niet worden uitgesloten, voornamelijk doordat haar gedrag voortkomend uit de waanstoornis zo bepalend is en de beschikbare informatie over haar levensloop beperkt is. Opmerkelijk is wel betrokkenes sterk vermijdende copingstijl, met loochening en narcistische afweer, welke de rapporterend psycholoog in 2008 reeds vermeldt.”
Ook de psycholoog rapporteert hierover (pag. 32): “Daarnaast is betrokkene ervan overtuigd dat aangever nog steeds verder met har (Hof begrijpt: ‘haar’) zou willen in een relatie. Deze opvattingen zijn rigide en vinden geen bevestiging, hebben geen grondslag in de realiteit. Opvallend is dat betrokkene blijkens de verkregen stukken over de strafzaak uit 2008, toen ook dergelijke opvattingen had, namelijk dat het slachtoffer destijds ook nog steeds met haar verder wilde in de relatie die ze hadden; de relatie die hij had beëindigd waarna betrokkene hem met een mes heeft gestoken.”
Dat de verdachte reeds in 2008 vergelijkbaar gedrag liet zien tegenover haar ex-vriend na het beëindigen van de relatie door hem (waarbij zij hem met een mes heeft gestoken) en nu weer ten aanzien van een ander slachtoffer, wijst naar het oordeel van het hof op herhaling van de problematiek van de verdachte. Dit verhoogt naar het oordeel van het hof het recidiverisico en de noodzaak van behandeling.
Gedragsdeskundigen over behandelkader
Zowel de psychiater als de psycholoog concluderen dat een langdurige klinische behandeling nodig is voor de behandeling van de waanstoornis van de verdachte. Toegelicht is in het Pro Justitia onderzoek dat het bij de behandeling van ernstige waanstoornissen om zeer langdurige, meerjarige behandeltrajecten gaat. Complicerend is dat bij een waanstoornis het effect van antipsychotica veelal beperkt is en dat het effect van psychotherapeutische behandeling wellicht ook beperkt zal zijn door het afwezige probleembesef bij verdachte. Om de kans op succes bij een behandeling en daarmee het recidiverisico te optimaliseren is het noodzakelijk dat een dergelijke behandeling klinisch op een gesloten afdeling zal starten.
Een tbs-maatregel met voorwaarden is niet haalbaar, omdat de verdachte (mede) vanuit een gebrek aan ziektebesef behandeling afwijst, en zij zich eerder niet aan voorwaarden heeft gehouden waardoor het reclasseringstoezicht in 2023 voortijdig negatief is beëindigd, aldus de deskundigen.
Tbs-maatregel
Het hof is op basis van de beschouwingen en conclusies van de deskundigen, zoals hierboven weergegeven, van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor – indien onbehandeld – een hoog recidiverisico blijft bestaan op volharding van de belaging. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een tbs-maatregel eist.
Daarbij weegt het hof ook de intensiteit en het effect mee dat de bewezenverklaarde belaging heeft gehad. Het slachtoffer raakte compleet geïsoleerd, terwijl de verdachte niet in zag wat haar gedrag teweeg bracht. De belaging ging verder dan het veelvuldig contact zoeken en het sturen van cadeaus en kaartjes. De verdachte heeft het slachtoffer ook fysiek belaagd. Zo is zij de woning van aangever binnen gerend en heeft zij zich naar binnen geduwd toen aangever zijn woning in wilde gaan. Aangever heeft haar toen weer naar buiten getrokken (politiedossier pagina 16). Voorts heeft zij aan de auto van het slachtoffer getrokken en op de spiegel aan de bestuurderskant geslagen. Vervolgens is zij aangever helemaal vanuit Tilburg naar Eindhoven gevolgd toen aangever naar het politiebureau vluchtte, tijdens welke rit verdachte aangever meerdere keren heeft klemgereden. Vervolgens heeft aangever zijn auto een stuk verder bij de kiss and ride geparkeerd en is hij het politiebureau binnengevlucht voor de verdachte, terwijl de verdachte achter hem aan gerend kwam. Aangever gaf aan dat hij toen erg bang was, ontzettend begon te trillen en ontzettend emotioneel werd (politiedossier pagina 17). De belaging zoals bewezenverklaard is aldus erg bedreigend voor het slachtoffer.
De bewezenverklaarde belaging is een misdrijf dat is genoemd in artikel 37a, lid 1, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Tevens beschikt het hof zoals hiervoor weergeven over de adviezen van twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte recent hebben onderzocht.
Het hof ziet geen mogelijkheid om een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Het hof wijst daarbij op de conclusies van de deskundigen dat de verdachte vanwege het afwezige ziektebesef en ziekte-inzicht vanuit de waanstoornis, behandeling afwijst en dat het noodzakelijk is dat een behandeling klinisch op een gesloten afdeling zal starten, waardoor zij ook fysiek beperkt zal worden om contact met aangever te zoeken. Het hof acht deze conclusies genoegzaam onderbouwd en neemt deze over.
Het hof zal de verdachte daarom ter beschikking stellen en bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Duur van de tbs-maatregel
Op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gaat de totale duur van de tbs-maatregel een periode van vier jaren niet te boven, tenzij de tbs-maatregel is opgelegd ter zake een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de
onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (een zogenoemd
geweldsmisdrijf). Daarvan is hier geen sprake. Hieruit volgt dat er in deze zaak sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling en dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar niet te boven mag gaan.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht
Naast het opleggen van de tbs-maatregel met verpleging hebben de gedragsdeskundigen geadviseerd om aan de verdachte tevens een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) op te leggen vanwege de vermoedelijke lange behandelduur door de complexheid van de problematiek. De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in combinatie met een tbs-maatregel is bedoeld om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen in aansluiting op een in duur gemaximeerde tbs-maatregel.
Het hof ziet, gezien de adviezen van de deskundigen, in dat de behandeling en resocialisatie van de verdachte lang zal duren en een periode van maximaal vier jaren daarvoor mogelijk te kort is. Over de behandelperspectieven hebben de gedragsdeskundigen gerapporteerd dat het effect van antipsychotica bij een waanstoornis beperkt is en dat het effect van psychotherapeutische behandeling wellicht ook beperkt zal zijn door verdachtes afwezige probleembesef.
Gelet op de maximering van de op te leggen terbeschikkingstelling, afgezet tegen het grote recidivegevaar en de overweging van de deskundigen dat het bij de behandeling van ernstige waanstoornissen om zeer langdurige, meerjarige behandeltrajecten gaat, acht het hof het noodzakelijk om, zoals de gedragsdeskundigen ook adviseren en door de advocaat-generaal is gevorderd, naast de tbs met dwangverpleging ook de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel is voldaan, nu de verdachte ter beschikking gesteld wordt én de veiligheid van anderen de oplegging van een dergelijke maatregel eist. Het hof zal daarom tot de oplegging van deze maatregel overgaan.
Maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht
Het hof zal aan de verdachte ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten voor de duur van vijf jaren een contactverbod met het [slachtoffer] , en zijn ouders opleggen en een gebiedsverbod voor het [gebied 1] en het [gebied 2] , althans het dan actuele adres van [slachtoffer] en/of zijn ouders, als vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Iedere keer dat de verdachte niet aan deze maatregel voldoet, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden. Daarbij zal het hof bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is nu er, gelet op de recidive en de psychische problematiek van de verdachte, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens voornoemd slachtoffer en/of zijn ouders.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 38e, 38v, 38w, 38z, 184a en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte en de opgelegde straf en maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart de verdachte
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat zij
van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de verdachte voor de duur van 5 jaren:
  • zich niet zal ophouden [gebied 1] en het [gebied 2] met een straal van 100 meter, dan wel het actuele adres van [slachtoffer] en/of zijn ouders;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de [slachtoffer] en/of zijn ouders.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. dr. M.M. Koevoets en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 25 juni 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.H. Klip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.