Uitspraak
1.[het pensioenfonds] ,
[Stichting]
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het faillissement van [appellante] B.V., een bedrijf dat zich bezighoudt met goederenvervoer over de weg. Het faillissement was eerder uitgesproken door de rechtbank Oost-Brabant op 14 mei 2024, op verzoek van het Pensioenfonds en [Stichting], die vorderingen hadden op [appellante] wegens onbetaalde pensioenpremies. In hoger beroep heeft [appellante] verzocht het faillissementsvonnis te vernietigen en het faillissement op te heffen, stellende dat zij niet in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2024 zijn de bestuurder en boekhouder van [appellante] gehoord, evenals de curator. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder correspondentie van de advocaat van het Pensioenfonds en [Stichting].
Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] meerdere schulden heeft, waaronder een aanzienlijke vordering van de Belastingdienst. Ondanks dat [appellante] stelt dat zij in staat is om haar schulden te betalen, heeft het hof geconcludeerd dat er geen afdoende betalingsregelingen zijn getroffen met alle crediteuren. De vorderingen van het Pensioenfonds en [Stichting] zijn voldoende aannemelijk, en de pluraliteit van schuldeisers is vastgesteld. Het hof oordeelt dat [appellante] nog steeds verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het faillissement van [appellante] in stand blijft.