ECLI:NL:GHSHE:2024:1982

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.338.885_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen kinderen en oudtante na overlijden van de moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding over de omgangsregeling tussen de kinderen van de vader en hun oudtante, na het overlijden van de moeder op 23 maart 2022. De vader heeft sinds het overlijden van de moeder het gezag over de kinderen en heeft de omgang met de oudtante stopgezet sinds september 2023. De oudtante heeft in eerste aanleg gevorderd dat de vader zijn medewerking verleent aan de omgangsregeling, waarbij de kinderen elke schooldag bij haar verblijven. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 6 februari 2024 de vader veroordeeld tot medewerking aan een voorlopige omgangsregeling. De vader is in hoger beroep gegaan en heeft vijf grieven aangevoerd, terwijl de oudtante in incidenteel hoger beroep twee grieven heeft ingediend. Het hof heeft de grieven van de vader en de oudtante gezamenlijk behandeld. Het hof oordeelt dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de kinderen en de oudtante, en dat het van belang is dat de kinderen contact hebben met hun familieleden. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en voegt daaraan toe dat de vader zijn medewerking moet verlenen aan een 'uitleggesprek' met de kinderen, en dat er dwangsommen worden opgelegd voor het geval hij hieraan geen medewerking verleent.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.338.885/01
arrest van 18 juni 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vader,
advocaat: mr. M.H.J.M. Stassen te VALKENBURG,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] (België),
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de oudtante,
advocaat: mr. I.F.H. Nelissen te VALKENBURG,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 maart 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 6 februari 2024, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen de vader als gedaagde en de oudtante als eiseres.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/323465 / KG ZA 23-392)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven, tevens houdende een incident tot schorsing ex artikel 351 Rv;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep en memorie van antwoord in het incident, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties,
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties;
  • de mondelinge behandeling op 27 mei 2024;
  • de bij brief van 17 mei 2024 door de advocaat van de oudtante toegezonden producties (6 tot en met 9c), die de advocaat van de oudtante bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht en waarvan akte is verleend.
  • het bericht met bijlagen van de advocaat van de vader van 27 mei 2024, zoals tijdens de mondelinge behandeling was afgesproken, waarvan akte is genomen op de rol van 4 juni 2024;
  • de ambtshalve door het hof bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, opgevraagde beschikking ondertoezichtstelling van 22 mei 2024, ontvangen op 6 juni 2024.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 mei 2024 zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de oudtante, bijgestaan door haar advocaat;
  • [persoon A] , namens de raad.
Aan de partner van de vader ( [persoon B] , hierna: [persoon B] ) en de partner van de oudtante ( [persoon C] ) is toestemming verleend de (besloten) mondelinge behandeling als toehoorders bij te wonen.
2.3.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
De vader was gehuwd met [ex-partner] , hierna te
noemen: de moeder. Op 23 maart 2022 is de moeder overleden. Het huwelijk van de vader
en de moeder is daardoor van rechtswege geëindigd.
3.1.2.
Uit huwelijk van de vader en de moeder zijn de volgende (thans nog minderjarige)
kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , België;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , België.
3.1.3.
Sinds het moment van overlijden van de moeder, oefent de vader van rechtswege
alleen het gezag uit over de kinderen.
3.1.4.
De oudtante is een tante van de moeder en derhalve een oudtante van de kinderen.
3.1.5.
De kinderen hadden vanaf hun geboorte intensief contact met de oudtante en de laatste jaren waren de kinderen wekelijks op alle doordeweekse dagen behalve woensdag uit school tot etenstijd bij de oudtante, waarbij [minderjarige 2] op maandag en vrijdag ook danslessen volgde bij de oudtante.
Sinds september 2023 is iedere vorm van contact tussen de kinderen en oudtante gestopt.
3.1.6.
De vader en de kinderen wonen vanaf juli 2023 samen met [persoon B] en haar vijf kinderen, aanvankelijk in de woning van de vader en vanaf augustus 2023 in de woning van [persoon B] .
3.1.7.
In februari 2024 zijn de kinderen overgegaan naar een basisschool in [plaats] .
3.1.8.
Bij vonnis in kort geding van 1 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, bepaald dat de omgang tussen de grootmoeder van de kinderen (hierna: [oma] ) en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist of partijen in onderling overleg anders overeenkomen, zal plaatsvinden in het kader een begeleide omgang onder volledige leiding en regie van de betreffende professionals.
3.1.9.
Bij beschikking van 14 mei 2024 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is het verzoek van de vader en [persoon B] om ex artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek (BW) te bepalen dat de vader en [persoon B] voortaan samen het gezag zullen uitoefenen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , afgewezen.
3.1.10.
Bij mondelinge uitspraak van 22 mei 2024, op schrift gesteld op 5 juni 2024, heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 22 mei 2024 voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg.
De procedure in eerste aanleg
3.2.
In de onderhavige procedure heeft de oudtante in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis de vader te veroordelen om, binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, zijn medewerking te verlenen aan de jarenlang lopende omgangsregeling, waarbij de oudtante de kinderen elke schooldag (behalve op woensdag) uit school haalt en de
kinderen bij de oudtante verblijven tot 17.45 uur, waarbij [minderjarige 2] op maandag en vrijdag de dansles bij de oudtante inclusief optredens en toernooien kan doen, alsmede één a twee dagen omgang in de schoolvakanties, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, voor iedere dag dat de vader, na betekening van het in deze te wijzen vonnis, geen uitvoering hieraan geeft en de vader te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.3.
De vader heeft in eerste aanleg de stellingen van de oudtante weersproken en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de oudtante.
3.4.
In het vonnis van 6 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht:
de vader veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan een voorlopige omgangsregeling - die geldt totdat in rechte anders zal zijn beslist dan wel partijen andere afspraken hebben gemaakt - waarbij de kinderen met ingang van zaterdag 24 februari 2024 gedurende een middag per veertien dagen van 12.00 uur tot 16.00 uur, afwisselend op de zaterdag en de zondag, bij de oudtante zullen verblijven en waarbij de vader de kinderen bij aanvang van het omgangsmoment naar de oudtante brengt en de oudtante de kinderen na afloop van het omgangsmoment weer terugbrengt naar de vader;
bepaald dat tijdens de schoolvakanties van de kinderen de omgangsmomenten geen doorgang vinden;
bepaald dat, in het geval een omgangsmoment op de sterfdag van de moeder valt, dat omgangsmoment bij wijze van uitzondering op de andere dag van het betreffende weekend zal plaatsvinden;
bepaald dat, in het geval een omgangsmoment op een feestdag valt, dat omgangsmoment bij wijze van uitzondering op de andere dag van het betreffende weekend zal plaatsvinden; indien beide dagen van het betreffende weekend een feestdag betreffen, dan vervalt het omgangsmoment tijdens dat weekend;
de beslissingen onder 1 tot en met 4 uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
de kosten van de procedure gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
hetgeen meer of anders is gevorderd afgewezen.
De procedure in het onderhavige hoger beroep
3.5.
De vader heeft in principaal hoger beroep vijf grieven aangevoerd. De vader heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog niet-ontvankelijk verklaren dan wel afwijzen van de vorderingen van de oudtante en in het incident te bepalen dat wordt bevolen de schorsing van de werking van het vonnis van 6 februari 2024.
3.6.
De oudtante heeft in principaal hoger beroep de grieven van de vader weersproken en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis te schorsen en de grieven van de vader in principaal hoger beroep ongegrond te verklaren.
De oudtante heeft in incidenteel hoger beroep twee grieven aangevoerd. De oudtante heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van de grieven van de oudtante en tot:
I. Omgang
  • primair: het alsnog veroordelen van de vader om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest in kort geding, zijn medewerking te verlenen aan de omgangsregeling, waarbij de oudtante de kinderen elke schooldag (behalve op woensdag) uit school haalt en de kinderen bij de oudtante verblijven tot 17.45 uur, waarbij [minderjarige 2] op maandag en vrijdag de dansles bij de oudtante inclusief optredens en toernooien kan doen;
  • subsidiair: het alsnog veroordelen van de vader om, binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest in kort geding, zijn medewerking te verlenen aan een door het hof in goede justitie te bepalen ruimere omgangsregeling dan een middag per veertien dagen van 12.00 uur tot 16.00 uur afwisselend op de zaterdag en de zondag;
  • het alsnog te veroordelen van de vader tot nakoming van de door de oudtante gevorderde omgangsregeling op straffe van een dwangsom van € 250,- per omgangsmoment, voor iedere dag dat vader, na betekening van het in deze te wijzen arrest in kort geding, geen uitvoering hieraan geeft, althans een bedrag door het hof in goede justitie te bepalen.
3.6.1.
De vader heeft de grieven in het incidenteel hoger beroep weersproken.
De standpunten in het onderhavige hoger beroep
3.7.
Het hof zal eerst de grieven en weren in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk, per onderwerp, behandelen.
De schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad
3.8.
Nu het hof in dit arrest tevens uitspraak doet ten aanzien van de hoofdvordering heeft de vader geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn vordering in het incident. Dit brengt met zich dat zijn incidentele vordering dient te worden afgewezen.
De omgang
3.9.
De vader heeft – samengevat – het volgende aangevoerd in principaal en incidenteel hoger beroep.
De vader erkent dat er vanaf de geboorte van de kinderen omgang is geweest tussen de kinderen en de oudtante. Ook rondom de ziekte en na het overlijden van de moeder heeft de oudtante het gezin waar nodig bijgestaan en de helpende hand toegestoken. De oudtante is zich echter te veel gaan bemoeien met de rouwverwerking van de kinderen, met het reilen en zeilen in het nieuwe gezin van de vader en met de keuze van de vader om te gaan samenwonen met [persoon B] . De vader heeft op 15 september 2023 de oudtante en andere familieleden een bericht gestuurd waarin hij om rust en ruimte heeft gevraagd, waarop de verhoudingen grimmig werden. De oudtante en andere familieleden hebben dreigementen geuit en valse meldingen bij Veilig Thuis gedaan. De vader is herhaaldelijk ‘getreiterd’ door de politie in België, waar de partner van de oudtante en andere familieleden van de moeder werkzaam zijn (geweest). De vader en zijn partner ontvangen anonieme dreigbrieven en hun auto’s worden beschadigd en in brand gestoken. Zij hebben het ernstige vermoeden dat de familie van de moeder hierachter zit.
De kinderen hebben veel last gehad van het gedrag van de oudtante en andere familieleden.
De kinderen zijn het contact met de oudtante en haar partner als emotioneel belastend en onprettig gaan ervaren. Zij laten nu ook grote weerstand tegen hen zien. Meegenomen dient te worden dat de oudtante geen ouder is van de kinderen; de familieband ligt verder weg.
De vader is van mening dat in de aanstaande bodemzaak een onderzoek zal moeten plaatsvinden door de raad. Tot die tijd dient er geen omgang te zijn tussen de oudtante en de kinderen. Hooguit kan er een begeleid contact zijn, zoals ook in het kader van de kortgedingprocedure met [oma] is bepaald. De vader is bang dat als de omgang in de thuissituatie bij de oudtante plaatsvindt ook andere familieleden zullen opduiken, aangezien zij buren zijn van elkaar en elkaar dagelijks zien.
Nog afgezien van het voorgaande is wat de oudtante vordert te intensief, gezien het drukke gezinsleven in het gezin van de vader, de activiteiten van de kinderen na school en het feit dat de vader en zijn partner de hoofdverzorgers van de kinderen behoren te zijn.
De kinderen zijn in het nieuwe gezin gelukkig. De vader heeft echter ook zorgen over de trauma’s van de kinderen. [minderjarige 2] laat ernstige gedragsproblematiek zien en is daarom een week uit huis geplaatst geweest. De vader en de partner omarmen de hulpverlening die hen in het kader van de ondertoezichtstelling geboden zal worden.
3.10.
De oudtante heeft – samengevat – het volgende aangevoerd in principaal en incidenteel hoger beroep.
De oudtante heeft de kinderen vanaf hun geboorte vrijwel iedere dag verzorgd. Het contact tussen de oudtante en de kinderen is altijd fijn geweest en de band was hecht. Met de vader was het contact ook goed. De oudtante bood de kinderen rust, duidelijkheid en structuur. De oudtante heeft de herinnering aan moeder levend gehouden door over haar te praten en foto’s van haar te laten zien aan de kinderen. De dansles die de oudtante aan [minderjarige 2] en haar vriendinnen gaf was ook heel waardevol voor [minderjarige 2] en de oudtante.
Sinds het overlijden van de moeder zijn de kinderen geconfronteerd met vele wijzigingen en verlieservaringen en ontbreekt het hen aan rust, duidelijkheid en structuur. De oudtante heeft zich genoodzaakt gezien haar zorgen over de kinderen bij Veilig Thuis kenbaar te maken.
De oudtante denkt dat [persoon B] heeft aangezet tot de contactbreuk met de familie van moederszijde. Zij gedraagt zich ten onrechte als de moeder van de kinderen en heeft de hele familie van de moeder weggegumd.
De vader schetst een beeld van de oudtante en het milieu waarin zij zich zou begeven, waarin zij zich in het geheel niet herkent. Uit de aangiftes blijkt ook dat er een vermoeden is dat anderen achter de dreigementen en acties zitten.
De oudtante heeft signalen gekregen van de kinderen dat zij de oudtante missen en de familie graag weer willen zien. De kinderen zitten klem in hun loyaliteiten doordat de vader hen geen emotionele toestemming geeft voor een fijn contact met de oudtante. Het klopt dat de oudtante geen ouder is van de kinderen, maar zij staat wel in een nauwe persoonlijke betrekking tot hen. Het is in het belang van de kinderen om weer omgang te krijgen met de familieleden waar zij een goede band mee hebben en dat het prettige contact dat zij hadden weer wordt hervat. Zij hebben daar ook recht op. De oudtante begrijpt dat de kinderen eerst een neutraal verhaal over de gebeurtenissen dienen te horen, voordat het contact weer kan worden hervat.
De oudtante maakt zich grote zorgen over de omstandigheden waarin de kinderen leven.
De oudtante kan garanderen dat er geen andere familieleden zullen langskomen als de kinderen in het kader van de omgangsregeling bij haar zijn. Voor begeleide omgang is er geen aanleiding. De voorzieningenrechter heeft ook terecht bepaald dat er zo snel mogelijk weer normale omgang moet komen.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
De raad heeft verzocht de kinderen onder toezicht te stellen vanwege de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. Zij hebben veel ingrijpende levensgebeurtenissen meegemaakt: het overlijden van hun moeder, het verlies van contact met de familie van de moeder, de verhuizing, de wisseling van school. [minderjarige 2] is daarnaast een week uit huis geplaatst geweest. Er is ook sprake van fors schoolverzuim.
De vader heeft het beste voor met de kinderen en hij heeft na het overlijden van de moeder alleen voor hen zorggedragen. De kinderen hebben thuis echter moeilijk hanteerbaar gedrag laten zien. De vader en [persoon B] vragen daar ook hulp bij. Er zijn echter zorgen over mogelijke kindermishandeling en verwaarlozing. De vader is onvoldoende in staat gebleken de ontwikkelingsbedreigingen zelf weg te nemen en verantwoordelijkheid te nemen.
In gesprek met de raad hebben de kinderen zeer negatief gesproken over de familie van de moeder. Zij laten daarin zien dat zij negatief beïnvloed zijn en dat zijn belast zijn met volwassenproblematiek. De vader had hun daarvan weg moeten houden.
Wat de kinderen nodig hebben is uitleg over hun levensverhaal en over welke personen in hun leven belangrijk mogen zijn. Dat moet worden begeleid door een professional, zoals een psycholoog of een specialist in rouwverwerking. De kinderen hebben het ook nodig dat de familie aan beide kanten de strijd staken.
De vader en [persoon B] hebben het moeilijk en zij hebben hulp nodig. De familie van de moeder kan hen daarin ondersteunen. Het netwerk is er, maar voor de kinderen is het nu een mijnenveld: zij durven geen stap te zetten. Het is aan de volwassenen om dat voor hen te doen. Het bestreden vonnis dient volgens de raad bekrachtigd te worden. De raad is van mening dat het contact met de oudtante zo snel mogelijk hervat moet worden. De ondertoezichtstelling kan hierbij behulpzaam zijn. Er zal een stukje uitleg gegeven moeten worden aan de kinderen, vóór het eerste contactmoment. Als het contact is hervat zullen de kinderen snel zelf kunnen ervaren dat dit prettig is en kunnen zij terugvallen op de prettige momenten die ze in het verleden samen hebben gehad.
De raad adviseert geen begeleide omgang omdat het dan, gezien de wachtlijsten, lang kan duren voor de omgang hervat kan worden.
De dwangsommen
3.12.
De oudtante is van mening dat de vader alsnog op straffe van het verbeuren van dwangsommen veroordeeld moet worden tot nakoming van de omgangsregeling.
Ondanks de duidelijke overwegingen van de voorzieningenrechter en de motivering van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de omgangsregeling, heeft de vader geen uitvoering gegeven aan het bestreden vonnis. Eerst op 10 maart 2024 heeft de vader de oudtante laten weten aanvullende voorwaarden aan het contactherstel te verbinden, te weten het aanbieden van excuses aan [persoon B] en het herwinnen van het vertrouwen.
Op grond van het voorgaande acht de oudtante het onaannemelijk dat de vader zijn medewerking gaat verlenen aan de uitvoering van enige omgangsregeling.
3.13.
De vader voert het volgende aan.
De vader had gegronde redenen om niet aan de omgangsregeling mee te werken. Hij wijst op de bedreigingen en vernielingen. Hierbij past niet dat de vader veroordeeld wordt in het betalen van dwangsommen. Wanneer de vader dwangsommen wordt opgelegd, wordt dat opgeteld bij alle spanningen en problemen die hij al heeft.
De beoordeling
3.14.
Het hof komt tot de volgende beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.14.1.
Op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter) is de Nederlandse rechter bevoegd omdat op het moment van de procesinleiding, te weten 26 oktober 2023, de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is.
Aangezien de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is, en daartegen geen grieven zijn gericht, zal het hof eveneens Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
3.14.2.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter kan op grond van artikel 1:377a lid 2 BW, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststellen dan wel de omgang ontzeggen.
3.14.3.
Ingevolge artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan in spoedeisende zaken een onmiddellijke voorziening bij voorraad worden gevorderd.
3.14.4.
Voor het treffen van een voorziening in kort geding is ingevolge artikel 254 lid 1 Rv plaats in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist. Daarvan is onder meer sprake in het geval dat van een eiser niet kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht. De vraag of sprake is van een voldoende spoedeisend belang dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
Spoedeisendheid
3.14.5.
Een vordering tot nakoming van een zorgregeling is - naar het oordeel van het hof - naar haar aard spoedeisend. De onthouding van contact tussen een kind en degene tot wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft immers naar algemene opvatting nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van een kind. Vast staat dat er sinds september 2023 geen enkel fysiek contact meer tussen de kinderen en de oudtante heeft plaatsgevonden, terwijl de kinderen daarvóór gemiddeld vier dagen per week na school tot etenstijd daar verbleven. Het hof is daarom van oordeel dat de oudtante een voldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening.
Omgang
3.14.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen de kinderen en de oudtante sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1:377a BW.
3.14.7.
Het hof neemt ook in overweging dat op de ouder die met het gezag is belast, de verplichting rust om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen, alsmede de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk welzijn en de persoonlijke ontwikkeling van het kind (art. 1:247 BW). Voor de persoonlijke en identiteitsontwikkeling van kinderen is het van belang dat zij contact hebben met beide ouders van wie zij afstammen.
In dit geval hebben de kinderen geen moeder meer. Zij kunnen zich in hun verdere ontwikkeling naar volwassenheid dus niet meer door middel van nieuwe ervaringen met haar identificeren. De kinderen dragen echter niet alleen het DNA van de moeder, maar ook van haar familieleden. De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft in vonnis in kort geding van 1 mei 2024 ook overwogen dat de plicht om de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen ook omvat de plicht om, wanneer de andere ouder is overleden, de banden van de kinderen met familieleden van die andere ouder te bevorderen. Dit klemt te meer nu de kinderen in de onderhavige situatie tot aan de contactbreuk in september 2023 intensief contact met de oudtante hadden en daarmee een meer dan gemiddeld hechte band.
Gelet hierop en op het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op respect voor privéleven en familie- en gezinsleven, acht het hof van groot belang dat de kinderen en de oudtante regelmatig en onbelast contact met elkaar kunnen hebben.
3.14.8.
De kinderen hebben in de afgelopen jaren veel ingrijpende levensgebeurtenissen meegemaakt, zoals de raad heeft aangegeven. Voor de vader en zijn partner enerzijds en voor de oudtante c.q. familie van de moeder anderzijds, is het ook een moeilijke en ingrijpende periode (geweest). De spanningen over en weer zijn opgelopen en dusdanig geëscaleerd dat het de betrokkenen niet meer lukt om constructief over oplossingen na te denken. Het is echter aan de volwassenen om hun verantwoordelijkheid nemen en het voor de kinderen wat gemakkelijker te maken.
Daarbij geeft het hof de vader in overweging dat er geen enkel objectief bewijs is overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de oudtante of andere familieleden van de moeder achter de anonieme dreigementen en acties, zoals het in brand steken van de auto van [persoon B] , zouden zitten. Ook dient te vader zich te realiseren dat, zoals hiervoor is overwogen, de kinderen deel uitmaken van de familie van de moeder en dat het dus belangrijk is voor de ontwikkeling van hun eigen identiteit en zelfbeeld dat zij zich met hen kunnen blijven identificeren en de herinnering aan hun moeder levend kunnen houden. Tot slot weegt het hof ook mee dat de zorgen van de oudtante over de opvoedsituatie van de kinderen bij de vader en [persoon B] , gezien de tijdens de mondelinge behandeling door de raad geschetste ernstige zorgen en de recente rechterlijke beslissingen zoals hiervoor vermeld, niet ongegrond zijn gebleken.
De oudtante dient zich echter wel te realiseren dat de vader vrij is om zijn eigen keuzes te maken en een nieuw gezin te stichten en dat bij dat nieuwe, drukke, gezinsleven een ruime omgangsregeling met de oudtante, zoals die voorheen gold, niet meer passend is.
3.14.9.
Het hof stelt vast dat de vader de ondertoezichtstelling van de kinderen ondersteunt en de hulpverlening die in dat kader kan worden gerealiseerd, aanvaart. De vader is er in de kern ook wel van overtuigd dat er contact moet zijn tussen de kinderen en de familie van de moeder. Hij heeft er alleen geen vertrouwen in dat dit contact veilig en onbelast kan plaatsvinden.
Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is voorts gebleken dat de vader en de oudtante ervoor openstaan dat er professionele begeleiding wordt ingezet om een onbelast contact tussen de kinderen en de oudtante te realiseren.
Partijen verschillen van mening over hoe dat contact er concreet uit moet komen te zien, in afwachting van de door de vader nog aanhangig te maken bodemprocedure over het contact tussen de kinderen en de oudtante, en gezien de vastgestelde begeleide omgangsregeling tussen de kinderen en [oma] .
Het hof is met de raad van oordeel dat het contactherstel zo spoedig mogelijk moet worden gerealiseerd, conform het bestreden vonnis. Wel dient het (negatieve) beeld dat de kinderen van de oudtante en overige familieleden hebben te worden genuanceerd, vóórdat het eerste contactmoment plaatsvindt, zoals de raad heeft geadviseerd.
3.14.10.
Met de raad is het hof van oordeel dat er enerzijds onder begeleiding van een professional uitleg moet worden gegeven aan de kinderen over de huidige situatie en waarom er lange tijd geen contact met de oudtante is geweest, maar dat er anderzijds geen belemmeringen (meer) zijn voor de hervatting van het contact. Na het geven van de uitleg aan de kinderen dient het eerste contactmoment tussen de kinderen en de oudtante zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na dat “uitleggesprek”, plaats te vinden.
Het hof verwacht van de GI, nu er recent een ondertoezichtstelling is uitgesproken, dat de gezinsvoogd hierin het voortouw gaat nemen en het “uitleggesprek” met de kinderen op korte termijn gaat organiseren.
Dwangsommen
3.14.11.
Het hof is verder, anders dan de voorzieningenrechter in eerste aanleg, van oordeel dat aan de nakoming van de omgang tussen de kinderen en de oudtante, zoals is bepaald in dit arrest, dwangsommen dienen te worden verbonden.
Het hof overweegt in dit kader dat de vader, ondanks het veroordelend vonnis in eerste aanleg en de uitvoerbaarheid bij voorraad van de daarin opgenomen omgangsregeling, zijn medewerking aan de tenuitvoerlegging heeft geweigerd. De vader is ook niet in gegaan op het mediationaanbod en de pogingen van de oudtante om tot afspraken te komen waar de vader wel mee zou kunnen leven. Het hof heeft daarom niet het vertrouwen dat de vader, zonder (financiële) prikkel, tot naleving van onderhavig arrest zal overgaan terwijl het hof dat voor de kinderen wel van groot belang acht.
3.14.12.
Dat wil zeggen dat als de vader:
  • weigert zijn medewerking te verlenen aan het gesprek van de kinderen met de nog aan te wijzen professional zoals hiervoor bedoeld onder rov. 3.14.10;
  • weigert zijn medewerking te verlenen aan de totstandkoming van het eerste contactmoment tussen de kinderen en de oudtante binnen twee weken na voornoemd gesprek;
  • dan wel weigert zijn medewerking te verlenen aan ieder omgangsmoment dat daarop volgt,
hij een dwangsom zal verbeuren van € 250,- per keer, met een maximum van € 10.000,-.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis 6 februari 2024 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht;
4.2.
met dien verstande dat het hof in aanvulling daarop bepaalt dat de vader zijn medewerking dient te verlenen aan het “uitleggesprek” van de kinderen met de nog aan te wijzen professional zoals hiervoor bedoeld onder rov. 3.14.10;
4.3.
veroordeelt de vader tot betaling van een dwangsom aan de oudtante van € 250,- per dag of dagdeel dat hij vanaf één week na de betekening van dit arrest in gebreke blijft:
  • zijn medewerking te verlenen aan het gesprek van de kinderen met de nog aan te wijzen professional zoals hiervoor bedoeld onder rov. 3.14.10;
  • zijn medewerking te verlenen aan de totstandkoming van het eerste contactmoment tussen de kinderen en de oudtante binnen twee weken na voornoemd gesprek;
  • zijn medewerking te verlenen aan ieder omgangsmoment dat daarop volgt;
met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-;
4.4.
verklaart de beslissingen onder 4.1. tot en met 4.3. uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, A.M. Bossink en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 juni 2024.
griffier rolraadsheer