ECLI:NL:GHSHE:2024:1951

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
20-001999-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot 193,56 gram en 100 pillen MDMA en/of XTC, maar werd wel veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 12,28 gram cocaïne. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in dat deel van het hoger beroep, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar deze waren van langere tijd geleden. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat de verdachte deze inmiddels had ondergaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001999-23
Uitspraak : 10 mei 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 juli 2023 met parketnummer 02-314095-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer 03-211447-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Zuid Oost, locatie Roermond te Roermond.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde voor zover het betreft het handelen in strijd met de Opiumwet ten aanzien van de hoeveelheden van 193,56 gram en 100 pillen van een materiaal bevattende MDMA en/of XTC. Ter zake van het al dan niet in vereniging opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 12,28 gram cocaïne is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Voorts is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid en omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en daardoor ook gericht tegen de vrijspraak door de politierechter van het tenlastegelegde met betrekking tot de hoeveelheden van 193,56 gram en 100 pillen MDMA en/of XTC. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat deze vrijspraken zijn aan te merken als beschermde (deel)vrijspraken.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het beslag niet meer aan de orde is en het hof geen beslissing meer dient te nemen over het beslag, aangezien door de verdachte daarvan afstand is gedaan. Het beslag is aldus niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor wat betreft de hoeveelheden 193,56 gram en 100 pillen van een materiaal bevattende MDMA en/of XTC, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren.
De raadsvrouw heeft een strafmaatverweer gevoerd en ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging zich aangesloten bij de vordering van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 november 2021 te Tilburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(in totaal) ongeveer
12,28 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 november 2021 te Tilburg
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(in totaal) ongeveer
12,28 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht om aan de verdachte geen taakstraf op te leggen maar te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 2 weken met eventueel aanvullend een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid harddrugs (12,28 gram van een materiaal bevattende cocaïne). Daarmee heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale harddrugscircuit, welke vaak allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten bevordert onder meer de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Daarnaast is het algemeen bekend dat harddrugs grote gevaren voor de gezondheid opleveren.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 april 2024 waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden eerder voor overtreding van de Opiumwet onherroepelijk is veroordeeld. Deze feiten dateren evenwel van relatief lang geleden (2007 en eerder), zodat het hof daaraan bij de straftoemeting geen groot gewicht zal toekennen. Voorts heeft het hof kennis genomen van een reclasseringsrapport van 8 april 2024 uitgebracht in een andere lopende strafzaak tegen verdachte en een NIFP voorgeleidingsconsult van 9 april 2024, eveneens opgemaakt in een andere lopende strafzaak van verdachte. Tot slot heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de straf is door het hof enerzijds aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, en anderzijds bij de straffen die door dit hof in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Aangezien de verdachte heeft aangegeven niet te willen of kunnen werken ziet het hof daarin aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken zoals door de verdediging is bepleit. Een dergelijke afdoening doet onvoldoende recht aan de ernst van het bewezen verklaarde feit.
Alles afwegende acht het hof – met de advocaat-generaal - oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken passend en geboden.
Vordering tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Zeeland-West-Brabant van 9 maart 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen. De verdachte heeft de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf namelijk inmiddels ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen het tenlastegelegde handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot de hoeveelheden van 193,56 gram en 100 pillen van een materiaal bevattende MDMA en/of XTC;
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Roermond van 5 januari 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 maart 2021, parketnummer 03-211447-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Aldus gewezen door:
mr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 10 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.C. van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.