ECLI:NL:GHSHE:2024:1948

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
20-002245-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor wederspannigheid en onbruikbaarmaking van politiecel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het niet opvolgen van een ambtelijk bevel, maar werd wel veroordeeld voor wederspannigheid en onbruikbaarmaking van een politiecel. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van drie dagen opgelegd, waarvan twee dagen voorwaardelijk, en een geldboete van €750,00. De benadeelde partij, een politieambtenaar, had een schadevergoeding van €150,00 toegewezen gekregen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 23 april 2023 in Roosendaal met geweld heeft verzet tegen de politie en daarbij letsel heeft toegebracht aan de verbalisant. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor het deel dat betrekking had op de vrijspraak, maar heeft de veroordeling voor de andere feiten bevestigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week en een geldboete van €250,00. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot €150,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002245-23
Uitspraak : 6 juni 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juli 2023 in de strafzaak met parketnummer 02-105955-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde onder 3 (kort gezegd: niet opvolgen van een ambtelijk bevel) en ter zake van - kort gezegd - wederspannigheid (feit 1) en onbruikbaarmaking (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen waarvan 2 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van voorarrest en een geldboete ter hoogte van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor wat betreft het tenlastegelegde onder 3 en bewezen zal verklaren het tenlastegelegde onder 1 en 2 en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij zal afwijzen.
Door de raadsvrouw is vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit en een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is het hof verzocht om deze af te wijzen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder 3 tenlastegelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 april 2023 te Roosendaal, althans in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [benadeelde partij] (verbalisant van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter vordering van het legitimatiebewijs en/of het vaststellen van de identiteit van verdachte, door
- zich in een andere richting te bewegen dan de richting waarin hij door die [benadeelde partij] werd getracht te brengen, en/of
- die [benadeelde partij] vast te pakken, en/of
- te proberen die [benadeelde partij] te schoppen en/of te slaan, en/of
- te proberen zich los te rukken,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een snee en/of een kras en/of een wond op de linker elleboog en/of linker knie bij die [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 23 april 2023 te Roosendaal, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Nationale Politie Eenheid Zeeland West Brabant, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar heeft gemaakt en/of weggemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 23 april 2023 te Roosendaal zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [benadeelde partij] (verbalisant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter vordering van het legitimatiebewijs van verdachte, door
- die [benadeelde partij] vast te pakken,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een wond op de linker elleboog en linker knie bij die [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op 23 april 2023 te Roosendaal opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel, die aan Nationale Politie Eenheid Zeeland West Brabant toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1:
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 april 2023 (dossierpagina’s 39 tot en met 43), voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij] :
Op 23 april 2023 reed ik, verbalisant [benadeelde partij] , surveillance in Roosendaal. Tijdens het lopen
probeerde de man mij vast te grijpen om zijn telefoon terug te krijgen. Wij vroegen hem om
zijn legitimatie. Ik zag en voelde dat hij met zijn rechterhand mijn veiligheidsvest beet pakte. Ik voelde dat de man met zijn volle gewicht op mij terecht kwam. Ik voelde dat hij zich nog vastgreep aan mij. Ik voelde pijn aan mijn linker knie en linker elleboog. Ik zag dat ik een bloedende schaafwond op mijn linker elleboog had. Toen ik mijn broekspijp oprolde zat ik dat ik een kleine bloedende schaafplek op mijn linker knie had. Bij de insluiting bleek de man te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] in Polen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2023 (dossierpagina's 17 tot en met 19), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :
Op 23 april 2023 ben ik samen met mijn collega [benadeelde partij] aangekomen in Roosendaal. De
man weigerde zijn legitimatiebewijs te overhandigen. Ik zag dat de man [benadeelde partij] met een
hand vastpakte bij zijn veiligheidsvest. De man bleek te zijn: [verdachte] . geboren [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] in Polen.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 april 2023 (dossierpagina’s 47 en 48), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik zag dat de telefoon van de man werd afgenomen. De man werd wild en liep achter de
politieman aan die de telefoon vast had. Ik liep met hen mee naar buiten. Ik hoorde dat de agent aangaf dat hij de telefoon terug ging geven. Toen zag ik dat de man de politieagent vast greep met één arm en met de ander greep naar de telefoon. Ze kwamen ten val. Ik zag
dat de agent onderop kwam te liggen.
Feit 2:
4.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 april 2023 (dossierpagina's 44 tot en met 46), voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 2] :
Op 23 april 2023 hadden collega's een man aangehouden te Roosendaal. Cel I werd in
gebruik genomen en ik zag dat deze cel schoon was. Ik zag dat de verdachte een hoofdwond
had. Ik liep naar cel I en keek erin. Ik zag dat met bloed plekken waren aangebracht op de
muur. Vanwege het aanbrengen van biomateriaal aan de wanden is de cel niet meer te
gebruiken totdat deze door een gespecialiseerd bedrijf is gereinigd.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2023 (dossierpagina’s 27 en 28), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :
Op 23 april 2023 omstreeks 10:45 uur vond de insluiting van verdachte plaats op het
politiebureau in Roosendaal. Ik opende de deur van ophoudkamer 1 en zag dat
ophoudkamer I schoon en heel was. Omstreeks I 1:45 uur zag ik dat de ophoudkamer
volledig onder het bloed zat. Ik zag dat de verdachte met zijn handen en zijn bloed
afdrukken had gemaakt op de celmuren. De verdachte is uitgelegd dat het expres vervuilen
van de cel onder vernieling valt. De verdachte gaf aan dit te begrijpen. Omstreeks 13:30 uur
zag ik dat hij met zijn hand en bloed nog meer afdrukken had gemaakt op de celmuren.
Verdachte: [verdachte] .
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit. Daartoe is primair aangevoerd dat het onaannemelijk te noemen is dat de verdachte verbalisant heeft vastgegrepen, gelet op de ter zitting getoonde camerabeelden en de ontkennende verklaring van de verdachte. Daarnaast is er reden te twijfelen aan de verklaring van de verbalisanten omdat in de door hen opgemaakte processen-verbaal een aantal zaken niet zijn benoemd die wel op de camerabeelden te zien zijn. Subsidiair is aangevoerd dat de causaliteit ontbreekt en dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van letsel. Het letsel is niet ontstaan door het vastpakken maar door het verliezen van balans en het daardoor gezamenlijk ten val komen. Uiterst subsidiair is bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren omdat niet kan worden vastgesteld dat de vordering van het legitimatiebewijs is gedaan.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 23 april 2023 is door de verdachte overlast veroorzaakt in het ziekenhuis te Roosendaal. De verdachte, die met zijn telefoon in het ziekenhuis aan het filmen was, is verzocht daarmee te stoppen. Om het filmen te stoppen hebben verbalisanten vervolgens de telefoon afgenomen en zijn met de verdachte buiten in gesprek gegaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, toen verzet heeft gepleegd door het vastpakken van verbalisant [benadeelde partij] . Als gevolg van dit vastgrijpen zijn de verdachte en [benadeelde partij] ten val gekomen. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verbalisant [benadeelde partij] nu deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] .
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van enig lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van het hof is het ontstaan van letsel als een gevolg van het verzet in de tenlastelegging opgenomen. Voor dit onderdeel is geen afzonderlijk (voorwaardelijk) opzet vereist. Wel moet er een causaal verband zijn tussen het verzet en het letsel dat is ontstaan.
De verdachte heeft verbalisant [benadeelde partij] vastgegrepen bij zijn veiligheidsvest, waardoor zij zijn gevallen en de verdachte bovenop verbalisant terecht is gekomen. Ten gevolge daarvan heeft [benadeelde partij] lichamelijk letsel, te weten een wond op de linker elleboog en linker knie opgelopen. Dit letsel is een voorzienbare omstandigheid bij dergelijk verzet en kan aan de verdachte worden toegerekend. Het is immers het verzet van de verdachte waardoor beiden zijn gevallen en de verdachte bovenop [benadeelde partij] terecht is gekomen, waardoor [benadeelde partij] letsel heeft opgelopen. Het hof acht het causale verband dus wel aanwezig.
Gelet op het aanvullend proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 18 juli 2023 wordt het verweer, dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren omdat de vordering van het legitimatiebewijs niet zou zijn gedaan, afgewezen.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen en acht op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel vanwege het disproportionele geweld dat door verbalisant op de verdachte is toegepast.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid, letsel ten gevolge hebbend voor politieambtenaar [benadeelde partij] . Daarmee heeft de verdachte hinderlijk gedrag getoond, het werk van verbalisanten bemoeilijkt en [benadeelde partij] bovendien lichamelijk letsel toegebracht. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een ophoudcel in het politiebureau. Daardoor heeft de verdachte schade toegebracht aan de eigenaar van de cel en heeft hij geen respect getoond voor andermans bezit.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit het Justitiële Documentatie d.d. 9 april 2024, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken.
Het hof houdt voorts in strafmatigende zin rekening met het feit dat de verdachte ten gevolge van het incident zelf ook letsel aan zijn hoofd, te weten een hoofdwond, heeft opgelopen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete ter hoogte van € 250,00 met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij het opleggen van de geldboete zal het hof op de voet van artikel 27, derde lid, Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 1 dag, bij de uitvoering van de op te leggen geldboete daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van vijftig euro per dag.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 280,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering is daardoor, van rechtswege, alleen voor het toegewezen gedeelte van de vordering aan het oordeel van het hof onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte (objectief waarneembaar) letsel heeft bekomen in de zin van artikel 6:106, eerste lid, sub b, eerste volzin, van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van verwondingen aan elleboog en knie. Het hof zal de immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 150,00.
Voor zover de verdediging heeft gesproken over eigen schuld c.q. medeschuld van de benadeelde partij overweegt het hof dat het handelen van de verdachte, als hiervoor overwogen, bewezen en dus in de zin van het Burgerlijk Wetboek als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd. Het handelen van de benadeelde partij is het directe gevolg geweest van het onrechtmatige handelen van de verdachte. Bij deze stand van zaken komt de verdachte geen beroep toe op het verweer dat er sprake is geweest van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Het hof zal derhalve geen aftrek (in de vorm van een percentage) toepassen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 57, 181 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week;

bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 april 2023.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. G.C. Bos en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 6 juni 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S. Riemens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hiernavolgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het eindproces-verbaal van politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2023100465, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften, gesloten op 9 mei 2023, doorgenummerde dossierpagina's 1-56.