ECLI:NL:GHSHE:2024:1932

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
200.339.134_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging van minderjarigen door de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsbeëindiging van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht stonden van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was eerder belast met het ouderlijk gezag, maar dit was door de rechtbank Limburg beëindigd. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om deze beslissing te vernietigen, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om de beschikking in stand te laten. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2024 was de moeder aanvankelijk niet aanwezig, maar is later alsnog gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in een onveilige en instabiele omgeving opgroeiden, met een moeder die worstelde met verslavingsproblemen en psychische problematiek. De moeder heeft niet aangetoond dat zij in staat is om binnen een aanvaardbare termijn voor de kinderen te zorgen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd en de GI tot voogd is benoemd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 juni 2024
Zaaknummer : 200.339.134/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/321821 / FA RK 23-3352
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie 1] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1]
  • [minderjarige 2], geboren [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2]
hierna samen te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende merkt het hof aan:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 maart 2024, heeft de moeder verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 april 2024, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroepschrift van de moeder.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Kreutzkamp namens de moeder;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 november 2023;
  • het V8-formulier met bijlagen d.d. 11 april 2024 van de zijde van de moeder;
  • de brief d.d. 25 april 2024 van de zijde van de GI.
2.5.
Gelet op de onderlinge samenhang van de onderhavige zaak en de ter griffie onder zaaknummer 200.339.130/01 ingeschreven zaak, heeft het hof beide zaken gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld. Het hof in de onder zaaknummer 200.339.130/01 ter griffie ingeschreven zaak bij afzonderlijke beschikking d.d. 13 juni 2024 beslist.
2.6.
Kort na het sluiten van de mondelinge behandeling en nadat de aanwezigen de zittingszaal hadden verlaten, is het hof gebleken dat de moeder alsnog was verschenen. Dit was voor het tijdstip waarop zij voor de zaak met nummer 200.339.134/01 was opgeroepen. Het hof heeft de mondelinge behandeling vervolgens heropend en de moeder, in aanwezigheid van mr. Kreutzkmap, alsnog in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. De overige partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het proces-verbaal van deze (voortgezette) mondelinge behandeling.
2.6.1.
De GI heeft bij brief d.d. 16 mei 2024 gereageerd op het proces-verbaal. De overige partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de reactie van de GI te reageren. Hiervan hebben zij geen gebruik gemaakt, waarbij de advocaat van de moeder bij e-mail van 6 juni 2024 het hof heeft laten weten dat de moeder naar hem toe niet meer heeft gereageerd.

3.De feiten

3.1.
De moeder was tot aan de bestreden beschikking belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 augustus 2020 is [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 30 november 2020. Daarbij is tevens een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor de duur van twee weken, tot 14 september 2020, in een crisispleeggezin.
3.3.
[minderjarige 1] is vervolgens bij beschikking van 19 november 2020, met ingang van 30 november 2020, onder toezicht gesteld. Deze maatregel is steeds verlengd, laatstelijk tot 30 november 2024.
3.4.
Bij beschikking van 20 oktober 2020 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor de duur van vier weken, tot 17 november 2020, in een crisispleeggezin. Bij beschikking van 30 oktober 2020 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] met ingang van 17 november 2020 tot 30 november 2020 in een crisispleeggezin. Deze maatregel is daarna bij beschikking van 19 november 2020 verlengd tot 30 mei 2021. [minderjarige 1] is daarna weer bij de moeder gaan wonen.
3.5.
Bij beschikking van 7 oktober 2022 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregel is vervolgens telkens verlengd, laatstelijk tot 30 november 2024.
3.6.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 oktober 2022 is [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 7 januari 2023. Bij beschikking van 22 december 2022 is [minderjarige 2] vervolgens met ingang van 7 januari 2023 onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna telkens verlengd, laatstelijk tot 7 januari 2025.
3.7.
Bij beschikking van 7 oktober 2022 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg. Ook deze maatregel is vervolgens telkens verlengd, laatstelijk tot 7 januari 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogd benoemd over de kinderen.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogd benoemd. Een gezagsbeëindiging is volgens art. 8 EVRM een grote inmenging in het gezinsleven. Lichtere maatregelen verdienen de voorkeur, die reeds getroffen zijn in de vorm van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De moeder ondersteunt de plaatsing in het pleeggezin, maar zij wil op enig moment weer zelf voor haar kinderen zorgen. De moeder is binnen afzienbare tijd hiertoe in staat en zij krijgt van diverse kanten hulp en steun. Ze probeert het gesprek met de jeugdbeschermers aan te gaan. Dit is nog niet gelukt omdat deze jeugdbeschermer steeds een dag voorstelt waarop de moeder niet kan omdat zij op die dagen haar taakstraf moet uitvoeren. Er is geen sprake van een actuele verslaving en een stabiele woonsituatie zal op korte termijn gerealiseerd worden. De moeder kan belangrijke beslissingen over haar kinderen nemen en het is dus niet nodig om haar gezag te beëindigen. De kinderen groeien niet dusdanig op dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. De kinderen bevinden zich in pleeggezinnen waar het in beginsel goed gaat. Ook kan niet worden gezegd dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De rechtbank heeft derhalve in strijd met art. 1:266 BW beslist.
5.2.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. Een gezagsbeëindigende maatregel is nog altijd noodzakelijk. De raad heeft op 10 april 2024 telefonisch contact gehad met de GI om te informeren naar de huidige stand van zaken. De zorgen uit het raadsrapport van 29 augustus 2023 zijn onverminderd aanwezig en de moeder heeft op geen enkele wijze aangetoond dat zij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zij stelt dat ze binnen afzienbare tijd in staat is om in de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien. Uit niets blijkt hoe de moeder dit denkt te realiseren en wat de moeder concreet doet om haar persoonlijke situatie te verbeteren. De kinderen zijn sinds 7 oktober 2022 uit huis geplaatst, toentertijd in een crisis pleeggezin. Inmiddels wonen beide kinderen, afzonderlijk van elkaar, in een perspectief biedend pleeggezin. Vanwege gedragsproblemen van [minderjarige 1] is een meer toegespitste opvoedingsstijl noodzakelijk (meer structuur, duidelijkheid en het stellen van grenzen) hetgeen niet mogelijk was binnen het pleeggezin waar [minderjarige 2] verbleef.
De kinderen hebben lange tijd veel onduidelijkheid over hun toekomstperspectief gekend. Meermaals is geprobeerd om hen bij moeder te laten wonen en keer op keer heeft moeder de kinderen hierin teleurgesteld. Binnen de opvoedcontext bij moeder hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] grote onveiligheid, instabiliteit en onvoorspelbaarheid gekend. Ze zijn getuige geweest van hoogoplopende spanningen tussen moeder en de vader van de kinderen. Tijdens de zwangerschap van [minderjarige 2] is de moeder ernstig mishandeld door vader waarbij hij haar in haar buik heeft getrapt en de moeder in de vrouwenopvang is opgenomen. Er is sprake geweest van jarenlang middelengebruik bij de moeder waardoor zij praktisch en
emotioneel onvoldoende beschikbaar was voor [minderjarige 1] en later ook voor [minderjarige 2] . Het lukt de moeder niet om langdurig hulp te accepteren, om zich aan afspraken te houden of om haar leven duurzaam te verbeteren. Er is sprake van een jarenlang patroon dat zelfs met inzet van hulpverlening en de jeugdbescherming niet doorbroken kan worden. De leefsituatie van de moeder blijft zeer onstabiel en moeder blijft keuzes maken die haarzelf en haar omgeving schaden. De moeder maakt keuzes die worden ingegeven door impulsiviteit, beïnvloeding van derden of eigen behoeften. Ze ziet onvoldoende oorzaak-gevolg en komt toezeggingen en beloften om haar leven te beteren niet na. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen niet bouwen op hun moeder en ervaren beide grote onzekerheid over de mogelijkheden van hun moeder. De moeder weigert in gesprek te gaan met de GI.
De aanvaardbare termijn om onzekerheid te kunnen ervaren over hun toekomstperspectief is ruimschoots verstreken. Een lichtere maatregel dan een gezagsbeëindiging is niet passend. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten in staat worden gesteld om verder te groeien en zichzelf te ontwikkelen als evenwichtige peuters en kleuters.
5.3.
De GI brengt – samengevat – het volgende naar voren. De kinderen maken een gezonde ontwikkeling door in de betreffende pleeggezinnen. De moeder heeft eenmaal per zes weken gedurende twee uur begeleide omgang met de kinderen. Gezien wordt dat de moeder hierbij steeds aanwezig is, maar dat een afspraak van twee uur te lang is voor zowel de moeder als de kinderen. De moeder gaat niet in op uitnodigingen tot een gesprek met de jeugdbeschermer. Ze maakt de afspraak wel, maar komt niet opdagen of belt af wegens ziekte. Er loopt een persoonsgerichte aanpak bij het Veiligheidshuis [locatie 2] . Uit dit overleg blijkt dat de moeder zich nog steeds niet heeft gemeld bij de gemeente [gemeente] om door een WMO-consulent te worden ondersteund. De moeder wordt daardoor niet ondersteund in haar zoektocht naar een sociale woning. Uit het overleg blijkt verder dat de moeder nog steeds een relatie heeft met de heer [betrokkene] .
De afgelopen jaren heeft de GI moeten vaststellen dat de moeder niet in staat is om zelfstandig voor de kinderen te zorgen, ook niet met zeer intensieve hulpverlening in de vrouwenopvang bijvoorbeeld. Zowel lichamelijke verzorging als het sensitief en emotioneel aansluiten bij de kinderen lukt haar niet (langdurig). Dit maakt dat de kinderen steeds in een onveilige situatie terecht komen. De moeder vindt het lastig om zelfstandig structuur in haar eigen leven aan te brengen en kan dit ook niet voor haar kinderen. Het volhouden van een gezonde levensstijl en veranderen van gedrag op lange termijn, evenals het kunnen reflecteren op haar gedrag en inzien van wat de kinderen van haar nodig hebben, vraagt te veel van de moeder.
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
5.4.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.4.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.4.3.
De kinderen verblijven sinds oktober 2022 niet meer bij de moeder. Ook voorafgaande aan deze periode heeft [minderjarige 1] al in verschillende (crisis)pleeggezinnen verbleven. De kinderen groeiden op in een onveilige, instabiele en onvoorspelbare opvoedingsomgeving, waarbij de moeder bekend was met verslavingsproblemen en psychische problematiek. Er is bij de moeder sprake van een jarenlang terugkerend patroon waarbij het haar niet lukt om, ondanks goede voornemens, hulp te zoeken en haar medewerking te (blijven) verlenen. De moeder heeft in hoger beroep niets naar voren gebracht op grond waarvan aannemelijk is geworden dat en zo ja, hoe zij inmiddels aan zichzelf werkt om haar situatie te verbeteren. Zij heeft nog steeds geen geschikte en stabiele woonruimte, zij heeft niet laten zien dat zij haar verslavingsproblematiek onder controle heeft en bovendien is er onduidelijkheid over haar relatie met de heer [betrokkene] . Na de bestreden beschikking was zij niet bereikbaar voor haar advocaat en ook de GI is het niet gelukt om een gesprek met de moeder aan te gaan.
Dat maakt dat de zorgen over de moeder nog niet zijn weggenomen en evenmin valt te verwachten dat de moeder binnen afzienbare tijd in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer op zich te nemen. Hoewel de moeder aangeeft de uithuisplaatsing van de kinderen te ondersteunen, heeft zij de (invoelbare) wens uitgesproken om de zorg voor de kinderen (op termijn) zelf weer te dragen. Dit leidt tot onzekerheid voor de kinderen, terwijl zij gelet op hun verleden een meer dan gemiddelde behoefte hebben aan duidelijkheid over hun perspectief. Daar komt bij dat de kinderen nog jong zijn, namelijk twee en drie jaar. [minderjarige 2] woont vanaf dat hij nog geen vijf maanden oud was niet meer bij de moeder. De aanvaardbare termijn als bedoeld in artikel 1:266 lid 1 BW is bij kinderen van deze leeftijd kort. Dit brengt met zich dat er snel duidelijkheid moet komen over het gezag. Het hof is van oordeel dat de moeder niet in staat is om binnen afzienbare tijd de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen. Dit maakt dat het in het belang van de kinderen is om het gezag van de moeder te beëindigen.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 december 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en M.A. Stammes en is op 13 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.