3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende – enerzijds gestelde en anderzijds niet of niet voldoende betwiste – feiten.
3.1.1.[appellanten] hebben een woning aan de [adres] te [plaats] aangekocht. Zij wilden de woning na aankoop laten vergroten en verbouwen, onder andere om de woning rolstoeltoegankelijk te maken voor hun zoon [persoon A] die lijdt aan de spierziekte van Duchenne. [appellanten] hebben dit als klus op www.werkspot.nl geplaatst. [ZZZ] Bouwservice (hierna: [ZZZ] ) heeft op deze oproep gereageerd.
3.1.2.[ZZZ] is de eenmanszaak van [persoon B] (hierna: [persoon B] ). [persoon B] is de vader van [geïntimeerde] (hierna: [geïntimeerde] ). [XXX] is de eenmanszaak van [geïntimeerde] . [ZZZ] en [XXX] zijn beide bouwbedrijven.
3.1.3.[appellanten] zijn akkoord gegaan met de als productie 4 bij de inleidende dagvaarding overgelegde offerte d.d. 8 maart 2021 voor een totaalbedrag van € 160.532,70. Vervolgens zijn de werkzaamheden gestart op 5 april 2021. Daarnaast zijn meerwerkfacturen d.d. 4 april 2021 en d.d. 17 mei 2021 gestuurd aan [appellanten] (producties 6 en 7 bij de dagvaarding in eerste aanleg).
3.1.4.Omdat de oplevertermijn was overschreden, hebben [appellanten] zich eind oktober 2021 tot hun rechtsbijstandsverzekeraar gewend. Deze heeft [ZZZ] en [XXX] in gebreke gesteld en tot 19 november 2021 de tijd gegeven om het werk op te leveren. Daarna zijn in november en december 2021 werkzaamheden verricht. Ook is op 26 november 2021 een meerwerkofferte verstrekt ten aanzien van, kort gezegd, raamdorpels à € 7.508,53 (productie 9 bij de dagvaarding in eerste aanleg). [appellanten] hebben deze offerte niet getekend.
3.1.5.Op 11 januari 2022 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten] [XXX] en [ZZZ] gesommeerd het werk voor 1 maart 2022 af te ronden en om bepaalde gebreken in het werk te herstellen. De verbouwing naderde rond maart 2022 haar einde. Daarna hebben [appellanten] het werk laten keuren door een deskundige van Dekra. Het rapport van Dekra d.d. 27 juni 2022 is overgelegd als productie 16 bij de dagvaarding in eerste aanleg. Dekra heeft gebreken geconstateerd. Volgens een herstelofferte van het bouwbedrijf [YYY] d.d. 28 september 2022 (productie 25 bij de dagvaarding in eerste aanleg) bedragen de kosten voor herstel van de gebreken € 45.650,- inclusief BTW.
3.1.6.[ZZZ] is niet bereid gebleken tot het verhelpen van de gebreken, terwijl [XXX] heeft gesteld slechts in dienst te zijn bij [ZZZ] en het werk niet te hebben aangenomen. Daarop hebben [appellanten] zowel [ZZZ] als [XXX] bij de dagvaarding in eerste aanleg als gedaagden in rechte betrokken.
3.2.1.In eerste aanleg hebben [appellanten] in de dagvaarding in eerste aanleg – verkort weergegeven – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk ontbindt voor wat betreft de werkzaamheden tot het plaatsen van de raamdorpels en/of vensterbanken die door gedaagden (hof: [ZZZ] en [XXX] ) niet zijn uitgevoerd;
II. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 7.508,53 te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van vervangende schadevergoeding à € 46.650,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de deskundigenkosten à € 1.678,06, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten à € 1.580,97;
VI. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten.
Ter zitting in eerste aanleg hebben [appellanten] hun vordering onder III vermeerderd van € 46.650,- tot € 46.930,-.
3.2.2.[XXX] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] jegens [XXX] afgewezen. De rechtbank heeft jegens [ZZZ] de vorderingen in de dagvaarding in eerste aanleg toegewezen (dus niet de vordering onder III voor zover vermeerderd ter zitting in eerste aanleg).
3.3.1.[appellanten] hebben in hoger beroep (niet genummerde) grieven aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep. [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep (voor zover jegens [XXX] gewezen). Hun hoger beroep strekt ertoe dat hun vorderingen ook jegens [XXX] worden toegewezen, met veroordeling van [XXX] in de kosten van beide instanties.
3.3.2.[XXX] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van beide instanties.
Wie zijn contractspartij?
3.4.1.Niet in geschil tussen partijen is dat er tussen [appellanten] en [ZZZ] een overeenkomst van aanneming van werk tot stand is gekomen door accordering van de offerte d.d. 8 maart 2021 door [appellanten]
3.4.2.Partijen verschillen van mening of ook [XXX] partij is geworden bij deze overeenkomst. Volgens [appellanten] is dat het geval. [XXX] betwist dit.
3.4.3.Dit geschil moet worden bezien in de volgende context. Zoals hiervoor in rov. 3.1.1 is vermeld, heeft [ZZZ] op het bericht op werkspot.nl van [appellanten] gereageerd. Daarna is er een ontmoeting geweest tussen [appellanten] en [persoon B] om de woning te inspecteren. Daarbij was ook [geïntimeerde] meegekomen. Afgesproken is dat er een offerte uitgebracht kon worden. Voordat [appellanten] de offerte tekenden, hebben zij een gesprek bij [persoon B] thuis gehad. Dit gesprek ging over de betalingsvoorwaarden. De reden daarvoor was dat [appellanten] hadden gezien dat [ZZZ] eerder failliet was gegaan. Zij waren daarom niet akkoord met een aanbetaling van 40% van de totaalsom. [geïntimeerde] was bij dat gesprek over de betalingsvoorwaarden aanwezig. In dat gesprek zijn [appellanten] akkoord gegaan met de offerte.
3.4.4.Voorts is van belang dat [appellanten] hebben verklaard dat, nadat zij akkoord waren gegaan, [appellant] een ‘vuist’ of ‘boks’ heeft gegeven aan [geïntimeerde] (vanwege corona werden geen handen geschud). Mede op basis van het tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verhandelde acht het hof aannemelijk dat [appellant] inderdaad een boks heeft gegeven aan [geïntimeerde] ter bekrachtiging van de overeenkomst. [appellant] heeft stellig verklaard dat hij dit heeft gedaan, en [appellante] heeft verklaard dat zij dit heeft gezien. Aan de ontkenning van [geïntimeerde] gaat het hof daarom voorbij. De rechtbank heeft aangenomen dat [persoon B] [appellant] een boks heeft gegeven, maar die aanname berust naar het oordeel van het hof op een verkeerde interpretatie van de uitlatingen van [appellanten] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg.
3.4.5.Tegen deze achtergrond stelt het hof vast dat [geïntimeerde] de verwachting heeft gewekt dat hij ( [XXX] ) naast [ZZZ] contractspartij zou worden van [appellanten] bij de overeenkomst van aanneming. [appellanten] hebben aangegeven dat dit voor hen van doorslaggevend belang was om deze overeenkomst te sluiten, wetende van de kwetsbare financiële positie van [ZZZ] . Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan dit motief van [appellanten] om [XXX] bij de overeenkomst te betrekken. Overigens is het ook terecht gebleken dat [appellanten] dit gedaan hebben. [persoon B] is op 20 mei 2021 onder bewind gesteld (het verzoek daartoe is al op 5 februari 2021 door de rechtbank ontvangen), en gaandeweg is [XXX] het werk alleen gaan doen.
3.4.6.Ter onderbouwing van hun standpunt dat de overeenkomst (ook) met [XXX] is gesloten, hebben [appellanten] aangevoerd dat ook de naam, het logo, het KvK-nummer, het IBAN-nummer en de contactgegevens van [XXX] op de definitieve offerte (de als productie 4 bij de inleidende dagvaarding overgelegde offerte d.d. 8 maart 2021) staan. Naar het oordeel van het hof komt ook aan dit gegeven betekenis toe. Deze offerte is door [ZZZ] aan [appellanten] gemaild met [XXX] in de cc (productie 7 bij de memorie van grieven, de e-mail van 9 maart 2021 21:48). Mede daardoor mochten [appellanten] erop vertrouwen dat [ZZZ] en [XXX] gezamenlijk contractspartij zouden zijn. Het had op de weg van [XXX] gelegen om de indruk weg te nemen dat [XXX] ook contractspartij was, als die indruk verkeerd was. Dit heeft [XXX] evenwel niet gedaan. [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij hier zijn vader wel op heeft aangesproken. Uit het feit dat hij zijn vader hierop heeft aangesproken, blijkt dat hij zich ervan bewust was dat dit bij [appellanten] de indruk zou wekken dat [XXX] ook contractspartij was.
3.4.7.Verder dienden [appellanten] de overeengekomen bedragen te betalen op een rekening op naam van [geïntimeerde] en hebben zij dit ook gedaan. Nog voor de start van de werkzaamheden hebben [appellanten] een e-mail van [persoon B] gekregen (productie 8 bij de memorie van grieven), waarin hij schrijft dat ‘ik (hof: [persoon B] ) en [geïntimeerde] nu samen doen en nu samen 1 rekeningnr. hebben’. Dit rekeningnummer blijkt van [geïntimeerde] privé te zijn (het is dus niet zijn zakelijke rekening, en ook geen gezamenlijk rekening van [ZZZ] en [XXX] ). Hoe dan ook, de betalingen verliepen via een rekening van [geïntimeerde] . Van de ontvangen bedragen werden ook materialen gekocht, ook door [XXX] . Ook deze gang van zaken draagt bij aan het oordeel dat [appellanten] ervan mochten uitgaan dat [XXX] , naast [ZZZ] , contractspartij was. [XXX] had kunnen voorkomen dat deze indruk zou ontstaan, maar heeft dat niet gedaan.
3.4.8.Als [XXX] onderaannemer was (zoals [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard), had hij dit in de gegeven omstandigheden in elk geval vóór de start van de werkzaamheden naar het oordeel van het hof duidelijk moeten maken aan [appellanten] Dat heeft hij niet gedaan. Na het sluiten van de aannemingsovereenkomst zijn meerwerkoffertes en facturen verstuurd mede uit naam van [XXX] . Dit geldt reeds voor meerwerkfacturen d.d. 4 april 2021 en d.d. 17 mei 2021 (producties 6 en 7 bij de dagvaarding in eerste aanleg). Hiervan heeft [XXX] ook een afschrift gekregen. Ook toen heeft [geïntimeerde] [appellanten] niet laten weten dat [XXX] geen partij was. Dit dient voor rekening en risico van [XXX] te komen. Daarbij heeft het hof er ook rekening mee gehouden dat [appellanten] consumenten zijn en [XXX] een professionele partij.
3.4.9.Op grond van al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat [appellanten] uit de gedragingen van [geïntimeerde] hebben afgeleid en ook hebben mogen afleiden dat [XXX] contractspartij is bij de overeenkomst van aanneming en de nadien gesloten meerwerkovereenkomsten. [XXX] had dit ook redelijkerwijze moeten begrijpen. [appellanten] hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat [XXX] contractspartij is. [XXX] heeft dit standpunt onvoldoende betwist. Aan bewijslevering komt het hof dan ook niet toe. Bij de beoordeling van de onderhavige vorderingen van [appellanten] dient [XXX] daarom ook te worden aangemerkt als contractspartij.
3.5.1.De vorderingen onder I en II (zie hiervoor rov. 3.2.1) lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Zoals hiervoor in rov. 3.1.4 is vermeld, is op 26 november 2021 een meerwerkofferte verstrekt ten aanzien van, kort gezegd, raamdorpels à € 7.508,53 (productie 9 bij de dagvaarding in eerste aanleg) en hebben [appellanten] deze offerte niet getekend. De onderhavige vorderingen hebben hierop betrekking.
3.5.2.Aan deze vorderingen hebben [appellanten] ten grondslag gelegd dat partijen zijn overeengekomen dat [ZZZ] en [XXX] een nieuw buitenspouwblad zouden aanbrengen bij de woning en ook dat nieuwe kozijnen in deze muur zouden worden aangebracht. Hierbij hoort volgens [appellanten] ook het aanbrengen van raamdorpels dan wel vensterbanken. Deze materialen zijn door [ZZZ] en [XXX] echter niet geleverd en de raamdorpels zijn niet aangebracht. Aldus – steeds – [appellanten]
3.5.3.Het hof volgt [appellanten] in hun uitleg van de aannemingsovereenkomst dat raamdorpels zouden worden aangebracht. Gezien de offerte d.d. 8 maart 2021 mochten [appellanten] daarop rekenen. [geïntimeerde] heeft blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg verklaard dat ramen en deuren zonder dorpels niet te doen is en dat dorpels horen bij de bouw van een woning, maar dat hij van zijn vader heeft begrepen dat dit een stelpost was. Dit blijkt evenwel niet uit het als productie 26 bij de dagvaarding in eerste aanleg overgelegde WhatsAppgesprek tussen [persoon B] en [appellanten] over raamdorpels. Dit gesprek heeft plaatsgevonden voordat de meerwerkfactuur van [XXX] was verstrekt. Daaruit kan worden afgeleid dat [appellanten] gekozen hebben voor raamdorpels voor de prijs die begroot is in de offerte (en niet voor raamdorpels die een stukje duurder zijn en waarvoor zij dus zouden moeten bijbetalen). Gelet daarop heeft [XXX] onvoldoende onderbouwd dat de raamdorpels een stelpost waren. Ook op dit punt is bewijslevering dus niet aan de orde.
3.5.4.Het vorenstaande brengt mee dat de vordering tot gedeeltelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst, namelijk voor wat betreft de werkzaamheden tot het plaatsen van de raamdorpels en/of vensterbanken die door [ZZZ] en [XXX] niet zijn uitgevoerd (de vordering onder I), kan worden toegewezen op grond van artikel 6:270 BW. Tussen partijen staat vast dat [ZZZ] noch [XXX] de raamdorpels hebben aangebracht. Zij hebben dus wat dat betreft geen uitvoering gegeven aan het werk. [appellanten] hebben onweersproken gesteld dat [ZZZ] en [XXX] in verzuim zijn.
3.5.5.Nu [appellanten] wel al voor het aanbrengen van de raamdorpels hebben betaald, ontstaat door de gedeeltelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst een verplichting tot ongedaanmaking van de door [ZZZ] en [XXX] ontvangen prestatie op grond van artikel 6:271 BW. Deze kan worden bepaald op het bedrag van de verstrekte meerwerkfactuur, zijnde € 7.508,53. [XXX] heeft geen verweer gevoerd tegen de omvang van de verschuldigde terugbetaling. Dat betekent dat ook de vordering onder II toewijsbaar is als in het dictum vermeld.
3.6.1.De vordering onder III houdt na de eisvermeerdering ter zitting in eerste aanleg in dat [XXX] wordt veroordeeld tot betaling van € 46.930,-. Aan deze vordering ligt ten grondslag dat het werk gebreken bevat en dat deze gebreken een tekortkoming in de nakoming van de aannemingsovereenkomst opleveren. [appellanten] hebben hun vordering tot herstel van de gebreken omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding ex artikel 6:87 BW.
3.6.2.[appellanten] baseren hun standpunt dat het werk gebreken bevat op het rapport van Dekra d.d. 27 juni 2022 (productie 16 bij de dagvaarding in eerste aanleg). In dat rapport worden gebreken geconstateerd ten aanzien van:
a. tegelvoer begane grond: afwijkende voegbreedte en hol klinkende tegels;
b. schuifdeuren: uit de geleiding gevallen en muuropeningen niet haaks aangebracht;
c. voor- en achterdeur: scheef gehangen en sluiten niet goed en bij de voordeur kan regenwater aan de onderzijde doorslaan;
d. afvoer wastafel badkamer [persoon A] en afvoer toilet [persoon A] en scheuren in tegels: de afvoer van de wastafel ligt onvoldoende op afschot en de toiletafvoer is niet goed aangesloten; die lekt. Onder het toilet zijn twee wandtegels gescheurd.
e. montage leidingwerk cv-ruimte en radiatoren: zowel het aangebracht leidingwerk in de cv-ruimte als de aan- en afvoerleidingen naar diverse radiatoren is onvoldoende gebeugeld. Ook zijn diverse leidingen scheef geplaatst;
f. gaslek: tijdens de werkzaamheden is een gaslek ontstaan. Gas was ruikbaar.
g. metselwerk buitenzijde: bij ongeveer 6 vierkante meter is een steen gebruikt die afwijkend is qua kleur en structuur. Het voegwerk is bros en voldoet niet aan de eisen inzake de hardheid, porositeit, vochtbestendigheid en waterafstotendheid;
h. rabatdelen buitenzijde: rabatdelen zijn onvoldoende bevestigd en het hout is van slechte kwaliteit. Ook is al een flink deel van het hout gescheurd;
i. goot voorzijde: de goot heeft geen c.q. onvoldoende afschot;
j. dakbedekking platte dak en aansluiting pannendak: de dakbedekking op de aanbouw heeft onvoldoende afschot en de afvoeren zijn te hoog aangebracht. Hierdoor blijft hemelwater op het dak staan. Bovendien is onvoldoende kimfixatie aangebracht. Ook heeft het gootje bij de aansluiting tussen het platte dak en pannendak geen afwatering, waardoor hier altijd water in blijft staan. Bovendien is het gootje aangebracht in de isolatielaag waardoor sprake is van een koudebrug.
3.6.3.Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] voldoende gemotiveerd en gedocumenteerd dat het werk de hiervoor in rov. 3.6.2 genoemde gebreken bevat. Niet ter discussie staat dat Dekra deskundig is om het resultaat en de kwaliteit van de uitgevoerde (ver-)bouwwerkzaamheden te beoordelen. Blijkens haar rapport heeft Dekra haar onderzoek uitgevoerd op basis van de offerte d.d. 8 maart 2021 en de meerwerkfacturen d.d. 4 april 2021 en d.d. 17 mei 2021. Voorts heeft een inspectie in de woning plaatsgevonden. Dekra heeft aldus het onderzoek naar behoren uitgevoerd en haar bevindingen neergelegd in een gedegen rapport. Dat [XXX] (en [ZZZ] ) niet bij de inspectie aanwezig is geweest, doet niet af aan de bruikbaarheid van het rapport. [XXX] was hiervoor uitgenodigd, en heeft niet tijdig laten weten dat de dag niet schikte.
3.6.4.Gelet op het voorgaande volgt het hof [appellanten] in hun standpunt dat het werk de door Dekra geconstateerde gebreken bevat. In de conclusie van antwoord is [XXX] op deze gebreken ingegaan (randnummers 28 tot en met 72). Daarbij heeft [XXX] weliswaar veel opmerkingen geplaatst, maar voor het grootste deel de constateringen van Dekra niet of niet voldoende betwist. In zijn spreekaantekeningen in eerste aanleg heeft de advocaat van [appellanten] uiteengezet dat de beweringen van [XXX] in dezen niet opgaan (randnummers 12 tot en met 32). [XXX] heeft daarop niet althans onvoldoende gereageerd hoewel daartoe wel de gelegenheid bestond, ook in hoger beroep. Vastgesteld kan worden dat doordat het werk deze gebreken bevat, [XXX] tekortgeschoten is in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Voorts dient de schade van [appellanten] aan dit tekortschieten van [XXX] te worden toegerekend. Van eigen schuld van [appellanten] is niet gebleken. Het vereiste causaal verband is dus aanwezig. Het hof ziet geen aanleiding voor nadere bewijslevering, in het bijzonder niet door middel van een descente of een deskundigenonderzoek.
3.6.5.De onderhavige vordering is als volgt samengesteld. Ten eerste de kosten voor herstel van de gebreken van € 45.650,- inclusief BTW volgens de herstelofferte van het bouwbedrijf [YYY] d.d. 28 september 2022 (productie 25 bij de dagvaarding in eerste aanleg). Ten tweede de kosten voor het verhelpen van het gaslek – het gebrek hiervoor in rov. 3.6.2 genoemd onder f. [appellanten] stellen dat zij dit gebrek door een derde hebben laten herstellen omdat [ZZZ] en [XXX] dat ondanks herhaald verzoek van [appellanten] niet hebben gedaan (zie het als productie 17 bij de dagvaarding in eerste aanleg overgelegde WhatsAppgesprek tussen [geïntimeerde] en [appellanten] ) en dat zij hiervoor c.s. € 280,- hebben betaald. Op dit tweede bedrag ziet de eisvermeerdering ter zitting in eerste aanleg. De advocaat van [appellanten] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij deze kosten per abuis niet in de dagvaarding in eerste aanleg heeft opgenomen.
3.6.6.Het hof merkt allereerst op dat het gevorderde bedrag van € 46.930,- kennelijk berust op een verschrijving. Immers, het bedrag van de offerte van bouwbedrijf [YYY] van € 45.650,- inclusief BTW opgeteld met het door [appellanten] aan een derde betaalde bedrag voor het verhelpen van het gaslek van € 280,- maakt € 45.930,-. Voor het meerdere van € 45.930,- is de vordering dan ook niet toewijsbaar bij gebrek aan nadere onderbouwing.
3.6.7.Naar het oordeel van het hof kan de schade als gevolg van de gebreken worden begroot op voormeld bedrag van € 45.930,-. Nu [ZZZ] en [XXX] niet bereid waren tot herstel van de gebreken, kunnen [appellanten] aanspraak maken op (vervangende) schadevergoeding. Gelet op de hoeveelheid alsmede de aard en de omvang van de geconstateerde gebreken komt het hof de begroting van het herstel van de gebreken (met uitzondering van het gaslek) door bouwbedrijf [YYY] op € 45.650,- niet bovenmatig voor. Dat Dekra de herstelkosten op een lager bedrag heeft geraamd, maakt dat niet anders. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat Dekra geen bouwbedrijf is, en bouwbedrijf [YYY] wel . Ook leidt niet tot een ander oordeel dat de offerte van bouwbedrijf [YYY] niet volledig gespecificeerd is. Kennelijk heeft zij de offerte gebaseerd op de specificatie van het rapport van Dekra op bladzijde 6. Voorts heeft [XXX] niet betwist dat [appellanten] € 280,- hebben betaald voor het verhelpen van het gaslek door een derde (dit bedrag is ook genoemd in het rapport van Dekra op bladzijde 6). De vordering onder III zal dan ook worden toegewezen als in het dictum vermeld.