ECLI:NL:GHSHE:2024:190

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
20-000605-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen, meermalen gepleegd, met bewezenverklaring van het voorhanden hebben van geldbedragen afkomstig uit misdrijf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van schuldwitwassen, waarbij hij in de periode van 6 tot en met 8 juli 2020 op zijn bankrekening drie geldbedragen heeft ontvangen, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De bedragen betroffen € 9.800,00, € 7.903,39 en € 10.000,00. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze straf is lager dan de eerder opgelegde straf door de politierechter, omdat het hof schuldwitwassen bewezen acht en niet opzetwitwassen. De verdachte had in zijn verweer aangevoerd dat hij ten tijde van de feiten niet over zijn bankpas beschikte, omdat deze was gestolen, maar het hof achtte deze verklaring niet aannemelijk. Het hof concludeerde dat de verdachte, gezien de omstandigheden, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bedragen van misdrijf afkomstig waren. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de legale economie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-000605-23
Uitspraak : 17 januari 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 20 januari 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-203554-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘witwassen’ bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken met aftrek van de duur van het voorarrest waarvan 2 weken voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk en, dat het hof, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken met aftrek van de duur van het voorarrest waarvan 2 weken voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 juli 2020 tot en met 7 juli 2020 te Veldhoven, althans in Nederland, geldbedragen, te weten 9.800, 7.903,39 en/of 10.000 euro, althans een of meer voorwerpen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks de periode van 6 juli 2020 tot en met 7 juli 2020 in Nederland geldbedragen, te weten 9.800, 7.903,39 en 10.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, eenheid Oost-Brabant, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, met registratienummer PL2100-2020155154, gesloten d.d. 9 maart 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-155 (het digitale eindproces-verbaal bestaat in totaal uit 180 pagina’s).
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 10 juli 2020 met bijlagen (dossierpagina’s 6-8/15), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangever] :
Ik kom aangifte doen van spoofing. Op maandag 6 juli 2020, omstreeks 19.45 uur, ben ik telefonisch benaderd door Rabobank Nederland. Dit kwam zo ook op mijn telefoon te staan. (…) Toen ik opnam hoorde ik dat de vrouw aan de andere kant van de lijn zich voorstelde als [betrokkene 1] van Rabobank Nederland. Zij vertelde mij dat ze had gezien dat er een bedrag van 700 euro was overgemaakt naar een bankrekeningnummer dat bij hen op de zwarte lijst stond. Zij vroeg mij of ik dit bedrag zelf naar hen had overgemaakt. Ik vertelde haar dat ik dat niet gedaan had. Ze vertelde me toen dat ik waarschijnlijk slachtoffer was van fraude. Ze vroeg mij of ik op dat moment ingelogd stond in mijn bankomgeving. Ik vertelde haar dat dit niet het geval was. De vrouw vertelde mij dat ze zag dat er op het moment dat ze mij aan de lijn had kon zien dat er 4 personen stonden ingelogd in mijn bankomgeving.
Ze stelde mij vervolgens voor om samen met haar een procedure op te starten. Ik zou hiervoor moeten inloggen in mijn bankomgeving. Ik heb dit toen gedaan omdat ik volgens haar dan schadeloos gesteld zou kunnen worden door de bank. Ik heb toen ook ingelogd en heb vervolgens met haar verschillende bedragen overgemaakt. Ik heb toen de bankrekeningnummers van mijn eigen rekening en van mijn ouders doorgegeven
met daarbij het saldo. (…) Ik heb vervolgens 50.000 euro overgemaakt van de spaarrekening van mijn ouders [rekeningnummer 1] naar mijn rekeningnummer [rekeningnummer 2] . Vervolgens moest ik iedere keer een bedrag van 9.800 of 9.900 euro overmaken. (…)
Ik heb 6 keer een bedrag overgemaakt. Dit moest iedere keer naar een ander rekeningnummer. Deze rekeningnummers zijn: (…) [rekeningnummer 3] (…).
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 september 2020 (dossierpagina’s 12-15), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op vrijdag 10 juli 2020 deed aangeefster/benadeelde [aangever] aangifte van spoofing. Bij haar aangifte zat een rekeningafschrift [rekeningnummer 4] gevoegd. Deze rekening staat op naam van [betrokkene 2] en [aangever] (
het hof begrijpt: [aangever] ). Op dit rekeningafschrift was te zien dat aangeefster/benadeelde [aangever] van haar rekeningnummer [rekeningnummer 4] het volgende heeft overgemaakt:
(…)
- 9.800,00 euro naar [rekeningnummer 3] ;
(…).
Middels een vordering verstrekking identificerende gegevens bij banken, op grond van
artikel 126nc van het Wetboek van Strafvordering, werden de namen, adressen en woonplaatsen van de bovengenoemde rekeningnummers opgevraagd.
[rekeningnummer 3] op naam van [verdachte]
Rekeninghouder natuurlijk persoon:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag] 1987
Adres: [adres 2]
Op maandag 6 juli 2020 om 20:37 uur werd er 9.800,00 euro op deze rekening ontvangen van de rekening van aangeefster/benadeelde [aangever] met rekeningnummer [rekeningnummer 2] . Vervolgens werden er op maandag 6 juli 2020 om 20:37 uur twee rekeningen betaald aan FBTO zorgverzekeringen en werden er meerdere bedragen op maandag 6 juli 2020 tussen 20:51 uur en 20:55 uur gepind op [adres 3] . Er werd op maandag 6 juli 2020 een totaalbedrag gepind van 9.770 euro.
Verder zag ik op dit bankafschrift dat zowel voor als na 6 juli 2020 bedragen zijn gestort door het UWV (…).
Verder zag ik dat op dinsdag 7 juli 2020, omstreeks 22:22 uur, een bedrag van 7.903,39
euro is gestort door [betrokkene 3] . Vervolgens werden er ook meerdere bedragen gepind op [adres 3] . Ik heb [betrokkene 3] geraadpleegd in Integrale bevraging (BVI-IB) en ik zag dat [betrokkene 3] aangifte heeft gedaan van een soortgelijke zaak. Dit feit had plaatsgevonden op dinsdag 7 juli 2020. (…)
Verder zag ik dat op woensdag 8 juli 2020 om 13:40 uur een bedrag van 10.000,00 euro
was overgemaakt door [betrokkene 4] en [betrokkene 5] . Middels een vordering 126nc van
het Wetboek van Strafvordering heb ik hun gegevens opgevraagd. Deze gegevens heb ik
geraadpleegd in Integrale bevraging (BVI-IB) en toen zag ik dat zij voor een soortgelijke zaak aangifte hebben gedaan in Middelburg.
3.
Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht van transacties op bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] over de periode 22 juni 2020 tot en met 15 juli 2020 d.d. 17 augustus 2020 (dossierpagina’s 37-38), voor zover inhoudende:
Rekeningnummer: [rekeningnummer 3]
Datum: Transactiebedrag credit: Tegenrekening: Tenaamstelling tegenrekening:
6-7-2020 9800 euro [rekeningnummer 2] [betrokkene 2] e
7-7-2020 7903,39 euro [rekeningnummer 5] [betrokkene 3] en/of
8-7-2020 10000 euro [rekeningnummer 6] [betrokkene 4] en. Mevr [betrokkene 5]
4.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 juli 2020 (dossierpagina’s 139-141), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 3] :
Ik doe aangifte van oplichting/fraude. (…) Op dinsdag 07 juli 2020 (…) omstreeks 17:00 uur werd ik gebeld door een persoon die zich voordeed als een medewerker van de ING bank. (…) De persoon gaf mij aan dat ik een betaling moest overmaken op bankrekeningnummer: [rekeningnummer 7] . Het ging om een bedrag van 750 euro en een van 300 euro. Ik heb dit bedrag overgemaakt vanaf mijn ING bankrekeningnummer: [rekeningnummer 8] naar rekeningnummer: [rekeningnummer 7] . Dit is gegaan via internetbankieren.
De medewerker van de ING bank zei dat ik doorverbonden werd met een medewerker van de Knab bank. (…) De man zei dat ik mijn bankpasje in zilverfolie moest wikkelen. Ik moest de bankpas, een briefje met de pincode, inlognaam en wachtwoord erop, in een envelop doen. Ik moest op de envelop geheim schrijven, zodat deze opgehaald zou worden door een medewerker. Hij vertelde mij dat ik de volgende dag een nieuwe pas met pincode zou krijgen. Ik heb dit gedaan. De envelop is gisteravond ook door iemand opgehaald.
Op 8 juli 2020 heb ik het verhaal verteld aan mijn belastingadviseur. Zij zei dat ik de bank even moest bellen omdat zij het niet vertrouwde. Dit heb ik gedaan en zij vertelden mij dat er bij de Knab bank 8000 euro van mijn rekening is gepind. Zij vertelden mij dat er ook nog overboekingen in de wacht stonden naar verschillende rekeningnummers.
(…)
Het rekeningnummer van mijn Knab-rekening is: [rekeningnummer 5] .
5.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 11 juli 2020 (dossierpagina’s 145-146), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 4] :
Feit: overige horizontale fraude.
Ik ben eigenaar van een bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 6] .
Op woensdag 8 juli 2020, omstreeks 13.15 uur, werd ik (…) gebeld door iemand die zich voordeed als medewerker van de ING bank. Ik ben de naam van deze man vergeten, maar hij kwam bij mij over als een hele nette man. Deze man vertelde mij dat hij gezien had dat er een transactie op mijn bankrekeningnummer stond gepland van een bedrag van 5.600,00 Euro die overgeboekt zou worden naar een rekening in Nigeria. De man vertelde mij dat hij dit niet vertrouwde en hij daarom telefonisch contact met mij had gezocht. Ik was best geschrokken en ik vertelde hem dat dit inderdaad niet klopte.
De man vertelde mij dat hij dit voor mij ging rechtzetten door mijn geld in veiligheid te stellen door mijn geld op een veilige rekening te parkeren. Ik vertrouwde de man omdat hij bij mij professioneel overkwam. De man vroeg hoeveel geld ik op mijn spaarrekening had staan. Toen ik hem dat vertelde zei hij dat ik iedere keer 10.000 Euro over moest maken naar mijn eigen betaalrekening. De man vertelde mij toen ik de 10.000 Euro had overgemaakt dat ik dit geld gelijk door moest storten naar een rekening van de ABN AMRO bank. Ik vond dit op zich vreemd maar ik heb het toch gedaan. (…) De derde ABN AMRO
bankrekening waar ik 10.000 Euro naar heb overgemaakt was [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] om 13.40 uur. (…)
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
6.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 21 januari 2021 (dossierpagina’s 127-130), voor zover inhoudende als weergave van de verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Wat voor werk en/of opleiding doe je?
A: Ik zit sinds een maand in de WIA. Daarvoor heb ik 2 jaar in de Ziektewet gezeten.
V: Bij welke bank heb je een rekening?
A: ABN AMRO.
V: Wat is het rekeningnummer?
A: (…) Het oude rekeningnummer weet ik wel. Dat is [rekeningnummer 3] bij de ABN AMRO.
V: Hoe ga je om met je bankpasje?
A: Ik heb mijn bankpas al 15-20 jaar gehad.
Bewijsoverwegingen

A.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het aan de verdachte tenlastegelegde witwassen. Hiertoe is in de kern aangevoerd dat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte dit feit heeft begaan, temeer nu de verdachte zelf heeft verklaard dat hij ten tijde van het tenlastegelegde niet over zijn pinpas beschikte, omdat deze bij een straatroof op 3 juli 2020 tezamen met een schriftje waarin onder meer zijn pincode was opgeschreven, was gestolen, en dat dit alternatieve scenario door de politie onvoldoende is onderzocht en zodoende niet kan worden uitgesloten. Ter ondersteuning van deze verklaring van de verdachte heeft de raadsman naar voren gebracht dat na 3 juli 2020 vanaf de bankrekening van de verdachte met IBAN-nummer [rekeningnummer 3] geen pintransacties hebben plaatsgevonden, terwijl dit voorafgaand aan 3 juli 2020 wel het geval was. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde maandelijks een UWV-uitkering ontving van ruim € 2.600,00 bruto en derhalve geen motief had voor het plegen van het aan hem tenlastegelegde feit.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

B.

Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Op 6 juli 2020 is op de bankrekening op naam van de verdachte met IBAN-nummer [rekeningnummer 3] een bedrag van € 9.800,00 bijgeschreven afkomstig van de bankrekening met IBAN [rekeningnummer 2] op naam van [betrokkene 2] en/of [aangever] . Op 7 juli 2020 is op de bankrekening op naam van de verdachte een bedrag van € 7.903,39 bijgeschreven afkomstig van de bankrekening met IBAN-nummer [rekeningnummer 5] op naam van [betrokkene 3] . En op 8 juli 2020 is op de bankrekening op naam van de verdachte een bedrag van € 10.000,00 bijgeschreven afkomstig van de bankrekening met IBAN-nummer [rekeningnummer 6] op naam van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] .
Aangevers [aangever] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben allen aangifte gedaan van fraude/oplichting.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op verdachtes bankrekening in de periode van 6 tot en met 8 juli 2020 in totaal drie keer grote geldbedragen zijn gestort. Op deze bankrekening werd eveneens door UWV (ook nog na 8 juli 2020) verdachtes uitkering gestort.

C.

Uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 21 januari 2021 (dossierpagina’s 127-130) volgt dat de verdachte heeft verklaard dat hij op 14 juli 2021 (
het hof begrijpt: 2020) in zijn woning was overvallen en eerder, op 3 juli 2021 (
het hof begrijpt: 2020) door dezelfde personen op straat was beroofd, waarbij zijn bankpas met het rekeningnummer bij ABN AMRO eindigend op [rekeningnummer 3] tezamen met een schriftje waarin onder meer de pincode behorend bij deze bankpas was opgeschreven, waren gestolen. Door verbalisant [verbalisant 2] is deze verklaring van de verdachte ter verificatie onderzocht. Daarbij is gebleken dat de verdachte op 14 juli 2020 aangifte heeft gedaan van een woningoverval, gepleegd op diezelfde datum (in de nacht). Deze aangifte vermeldt evenwel niets van een straatroof op 3 juli 2020. Navraag bij de verbalisant die de verdachte in het kader van voormelde aangifte had verhoord, wees uit dat de verdachte bij die aangifte in het geheel niet had gesproken over een straatroof die 11 dagen eerder zou hebben plaatsgevonden en door dezelfde personen als die de woningoverval hadden gepleegd, zou zijn begaan. Bovendien was uit onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte destijds gebleken dat door hem alle berichten waren gewist, terwijl hij had verklaard dat hij na de beweerdelijke straatroof van 3 juli 2020 verschillende berichten naar zijn toenmalige vriendin had gestuurd waarin hij uitgebreid verslag zou hebben gedaan van die straatroof en van alles wat daarbij zou zijn weggenomen, en dat deze berichten nog op zijn telefoon zouden moeten staan.

D.

Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden, zoals die die hiervoor onder B. zijn uiteengezet, in beginsel wel voldoende redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte het aan hem (impliciet subsidiair) tenlastegelegde schuldwitwassen heeft begaan. Daarbij is van belang dat de verdachte in de tenlastegelegde periode over de op zijn naam gestelde bankrekening, waarop door UWV ook zijn uitkering werd gestort, kon beschikken. De verklaring van de verdachte dat hij op 3 juli 2020 op straat is beroofd en derhalve ten tijde van het tenlastegelegde (omstreeks 6 en 7 juli 2020) niet over de bankpas van de bankrekening in kwestie beschikte, is naar het oordeel van het hof, gelet op de feiten en omstandigheden zoals die hiervoor onder C. zijn uiteengezet, niet aannemelijk geworden. Het hof gaat er dan ook van uit dat de verdachte in de tenlastegelegde periode niet alleen over zijn rekening, maar ook over zijn bankpas kon beschikken. Het hof acht het evenwel niet aannemelijk dat de verdachte direct betrokken is geweest bij de oplichtingen van de gedupeerden. Daarvoor zijn onvoldoende aanwijzingen. Bewijs dat de verdachte de op zijn rekening gestorte bedragen zelf met zijn pinpas van zijn bankrekening heeft opgenomen, is er evenmin. Niet is uit te sluiten dat de verdachte zijn bankrekening en pinpas aan anderen ter beschikking heeft gesteld en daarmee de oplichtingen/fraude in zoverre heeft gefaciliteerd. De verdachte heeft daarover niet verklaard. In dat geval had de verdachte naar het oordeel van het hof echter minst genomen redelijkerwijs moeten vermoeden dat de bedragen die vervolgens op zijn rekening zouden worden en ook daadwerkelijk zijn gestort van misdrijf afkomstig waren.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien –, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

schuldwitwassen, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. In de periode van 6 tot en met 8 juli 2020 heeft de verdachte op zijn bankrekening drie geldbedragen van respectievelijk € 9.800,00, € 7.903,39 en € 10.000,00 voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze geldbedragen telkens afkomstig waren uit enig misdrijf. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie, nu het de integriteit van het financiële stelsel ondermijnt en het economische verkeer aantast. Daarnaast bevordert het witwassen van crimineel geld verschillende vormen van (andere) criminaliteit. De verdachte heeft zich van dit alles kennelijk niets aangetrokken en slechts gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 oktober 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde onherroepelijk voor onder meer verschillende vermogensdelicten is veroordeeld. De voorafgaand aan het bewezenverklaarde meest recente, onherroepelijke veroordeling voor een vermogensdelict dateert echter uit 2006 en dus van langer geleden, zodat het hof verdachtes documentatie niet ten nadele van de verdachte bij de strafoplegging zal meewegen. Een en ander neemt niet weg dat er wel zorgen zijn over de verdachte, nu uit het uittreksel volgt dat de verdachte na het bewezenverklaarde meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer winkeldiefstallen, waarbij aan hem meer dan eens onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman van de verdachte heeft ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat de verdachte bij het Leger des Heils verblijft, een uitkering ontvangt, vrijwilligerswerk doet en bezig is met het uitvoeren van een eerder aan hem opgelegde taakstraf. De raadsman van de verdachte heeft voorts naar voren gebracht dat de verdachte in zijn ogen wel bereid is, maar het hem niet altijd lukt om afspraken na te komen, omdat hij zijn leven niet op orde heeft.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht waarvan 2 weken voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Deze straf is lager dan de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf, aangezien het hof – anders dan de politierechter en de advocaat-generaal – schuldwitwassen en niet opzetwitwassen bewezen acht.
Met oplegging van een voorwaardelijke strafdeel wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kerssies, griffier,
en op 17 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.