ECLI:NL:GHSHE:2024:188

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
20-001835-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk aanwezig hebben van softdrugs door bedrijfsleider van coffeeshop

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, werkzaam als bedrijfsleider van een coffeeshop, is beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 500 gram softdrugs. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een langere periode, in zijn functie als horecamanager, meermalen in strijd met het gedoogbeleid heeft gehandeld door een te grote voorraad softdrugs aan te houden. De verdediging voerde aan dat het noodzakelijk was om een grotere voorraad aan te houden vanwege de reguliere exploitatie van de coffeeshop, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte bekend was met de gedoogvoorwaarden en bewust heeft gekozen om deze te overtreden. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in de eerste aanleg is overschreden, maar dit heeft geen invloed op de strafoplegging. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van coffeeshophouders om zich aan het gedoogbeleid te houden en de gevolgen van overtredingen daarvan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001835-22
Uitspraak : 26 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 juli 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, met de parketnummers 02-042682-20 en 02-993049-17, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • in de zaak met parketnummer: 02-042682-20:
  • in de zaak met parketnummer 02-015811-21, onder A:
  • in de zaak met parketnummer 02-015811-21, onder B:
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 02-042682-20 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-015811-21 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de verdediging met betrekking tot de strafoplegging bepleit dat het hof toepassing zal geven aan het rechterlijk pardon, neergelegd in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg in de zaak met het parketnummer
02-993049-17 onder A en B telkens vrijgesproken van het tenlastegelegde voor zover dit betrekking heeft op de coffeeshops [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3]
Naar het oordeel van het hof is hier sprake van een cumulatieve tenlastelegging met feiten die gevoegd aan het oordeel van de rechter zijn onderworpen als bedoeld in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Anders dan de advocaat-generaal is het hof daarom van oordeel dat deze partiële vrijspraken als beschermde vrijspraken moet worden beschouwd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte immers geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat tegen de beschermde vrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-042682-20:
1. primair
hij op of omstreeks 30 augustus 2017, te Waalwijk ( [adres 2] ), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf), opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een aldaar gelegen (bedrijfs-)pand), een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer:
-1419,18 gram (netto) hennep en/of
-4918,46 gram (bruto) hennepgruis en/of
-2900,90 gram (bruto) henneptoppen en/of
-3467,55 gram (bruto) hennep en/of
-3310 gram hennep en/of
-3888 gram henneptoppen en/of
-468,74 gram (netto) hash en/of
-1412 gram (bruto) hash en/of
-964 gram (bruto) hash blokken en/of
-3381 voorgedraaide joints en/of
-56 gram (bruto) ICE hash en/of
-32 doosjes (bruto) hennep,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of hash, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hash, zijnde hennep en/of hash, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 30 augustus 2017 te Waalwijk met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer:
-1419,18 gram (netto) hennep en/of
-4918,46 gram (bruto) hennepgruis en/of
-2900,90 gram (bruto) henneptoppen en/of
-3467,55 gram (bruto) hennep en/of -3310 gram hennep en/of
-3888 gram henneptoppen en/of
-468,74 gram (netto) hash en/of
-1412 gram (bruto) hash en/of
-964 gram (bruto) hash blokken en/of
-3381 voorgedraaide joints en/of
-56 gram (bruto) ICE hash en/of
-32 doosjes (bruto) hennep,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of hash, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hash, zijnde hennep en/of hash, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 augustus 2017 te Waalwijk, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan voornoemde persoon/personen voornoemd pand voor het bereiden/bewerken/verwerken van hennep(planten) en/of hash ter beschikking te stellen.
in de in eerste aanleg gevoegde strafzaak met parketnummer 02-993049-17:
Hij
A.
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in/of omstreeks de periode van 3 oktober 2011 tot en met 3 juli 2014 te Tilburg en/of ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, in de coffeeshop [bedrijf 4] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) grote hoeveelhe(i)d(en), te weten meer dan 500 gram, hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
B.
op 4 juli 2014 te Tilburg en/of ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft geteeld en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad in de coffeeshop [bedrijf 4] , gelegen aan [adres 3] , een grote hoeveelheid van (ongeveer) 2.387,56 gram hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-042682-20 primair en in de zaak met parketnummer 02-993049-17 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 02-042682-20:1. primair
hij op 30 augustus 2017, te Waalwijk ( [adres 2] ), tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een aldaar gelegen bedrijfspand, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer:
-1419,18 gram (netto) hennep en/of
-4918,46 gram (bruto) hennepgruis en/of
-2900,90 gram (bruto) henneptoppen en/of
-2055,55 gram (bruto) hennep en/of
-3310 gram hennep en/of
-3888 gram henneptoppen en/of
-468,74 gram (netto) hash en/of
-1412 gram (bruto) hash en/of
-964 gram (bruto) hash blokken en/of
-3381 voorgedraaide joints en/of
-56 gram (bruto) ICE hash en/of
-32 doosjes (bruto) hennep,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of hash, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hash, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
in de in eerste aanleg gevoegde strafzaak met parketnummer 02-993049-17:
Hij
A.
op meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 september 2012 tot en met 3 juli 2014 te Tilburg in de coffeeshop [bedrijf 4] , telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid, te weten meer dan 500 gram, hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
en
B.
op 4 juli 2014 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad in de coffeeshop [bedrijf 4] , gelegen aan [adres 3] , een grote hoeveelheid van (ongeveer) 2.387,56 gram hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de zaak met parketnummer 02-042682-20.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, Basisteam Langstraat, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2000-2017209756, gesloten d.d. 6 september 2017, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 239.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2017 (pg. 10-12), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 30 augustus 2017 was ik, verbalisant, samen met collega [verbalisant 3] doende met een
integrale controle op het industrieterrein te Waalwijk.
Ik heb aangebeld bij [adres 2] . Na een aantal keer bellen deed een man de deur open. In de loods zag ik een groot aantal kartonnen dozen staan met
onbekende inhoud. Ik zag dat er een pad gemaakt was door deze dozen heen. Aan de
achterkant van de loods stond een grote zelfgemaakte ruimte van gipsplaten. Ik zag
dat er boven op deze ruimte afzuiging apparatuur stond.
Ik vroeg hem waarom er een zelfgemaakte ruimte binnen in de loods stond. Ik hoorde dat hij zei dat daar mensen spullen aan het verpakken waren. Ik vroeg hem of ik mocht kijken. Ik zag dat hij instemde door te knikken en voorop liep de ruimte in. Bij binnenkomst gingen we linksaf een hal door met op het eind aan de rechter en voorzijde een deur. Bij het openen van de deur
rook ik gelijk een zeer sterke hennep lucht. Ik keek naar binnen en zag 5 personen in
de ruimte zitten. Ik zag dat dit een ruimte betrof waar hennep verpakt werd.
Ik keek de andere ruimte in en zag daar nog eens 5 personen zitten die ook hennep aan het verpakken waren.
Nadat al de personen in één kamer stonden zag ik dat het tien vrouwen betroffen en
een man, dit was de man die mij ook binnen liet. Collega [verbalisant 3] kwam ter plaatse en merkte op dat er overal verpakkingen van [bedrijf 5] lagen. Ik hoorde dat hij de man herkende en vroeg of dit het verpakkingscentrum is van de [bedrijf 5] . Ik zag dat de man instemmend knikte en hoorde hem dit bevestigen. Alle elf personen zijn door ons aangehouden terzake de Opiumwet.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2017 (pg. 91-95), voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Proces verbaal van doorzoeking, [adres 2] .
Begane grond:
Via de voordeur van het bedrijfspand kom je binnen in de hal (ruimte 1.3), rechts van
deze hal bevond zich een ruimte (1.1) die was ingericht als kantoor. In deze ruimte
stond ook een tafel welke werd gebruikt als inpaktafel, hierop lagen een onbekende
hoeveelheid aan verpakte koekjes en overige goederen.
Vanuit de hal kun je naar de loods/ magazijn (ruimte 2.1). In deze loods stonden een grote
hoeveelheid dozen opgestapeld. Tussen deze dozen was een looppad open gelaten. Dit
looppad bracht je bij een afgetimmerde ruimte, links in de hoek van de loods(ruimte
3) .
Deze afgetimmerde ruimte kom je binnen middels een deur. Je komt dan in een gang
(ruimte 3.1) aan de rechterzijde van deze gang was een ruimte ingericht als
werkruimte (ruimte 3.3). Deze ruimte was ingericht als inpakruimte voor doosjes met
hennep en hashisch. In deze ruimte stonden een tweetal werktafels die gebruikt werden
als inpaktafels. Op deze tafels stonden een onbekend hoeveelheid aan transparante
doosje, sommige reeds gevuld met hennep sommige met hashisch. Rechts in deze ruimte
stond een tafel met daarop een snijplank met daarop in reepjes gesneden hashisch.
Vanuit de gang kon je rechtdoor een tweede werkruimte in. Deze ruimte (ruimte 3.3)
was ingericht als inpakruimte voor joints. In deze ruimte stond een tweetal
werktafels welke gebruikt werden voor het inpakken van joints. Ook stond in deze
ruimte een machine om joints te vullen.
Onder de stalentrap zat een verborgen ruimte (ruimte 6) voor deze ruimte zat een
houtenplaat met daarin een gat met daaraan een afvoerslang met een diameter van 15 a
20 centimeter doorsnede. Achter deze houtenplaat betrof zich een ruimte met daarin
enkel een tafel met daarop een afzuiginstallatie.
Eerste verdieping:
Als je de trap op komt is rechts een deur die toegang geeft
tot een kamer waarin een inbouwkast is gesitueerd (ruimte 4.1). Dit betrof de enige
ruimte welke afgesloten was, deze is ontsloten, op vragen van collega [verbalisant 3] , door de
man die in het pand aanwezig was. Deze inbouwkast was ingericht met stellingrekken
tegen de wanden hierin stonden diversen kartonnen dozen en kunststof boxen, hierin
werden verschillende sealbags met daarin hoeveelheden hennep en hashisch
aangetroffen.
INBESLAGGENOMEN GOEDEREN / BESLAGLIJST:
Ruimte 1.1 Kantoor begane grond:
- 1040 gram bruto henneptoppen
- 500 gram bruto hashblokken
- 417 gram bruto hashblokken
- 83 gram bruto hennepgruis
- 318 gram bruto hennepgruis
- 579 gram bruto hennepgruis
- 164 gram bruto hennepgruis
- 207 gram bruto hennepgruis
- 404 gram bruto hennepgruis
- 339 gram bruto hennepgruis
- 145 gram bruto hennepgruis
- 295 gram bruto hennepgruis
- 47 gram bruto hashblokjes
- 12 voorgedraaide joints
Ruimte 2.1 magazijn/loods:
- zwarte sporttas met daarin witte box met 920 voorgedraaide joint in doosje,
goednummer 1769159 / 1769168.
- zwarte sporttas met daarin 150 doosjes met hennep a 1,70 gram p/s, 150 joints p/s
verpakt in doosje, 50 doosjes met hash a 1.33 gr p/s. goednummers 1769179, 1769187,
1769191 en 1769195.
- zwarte sporttas met daarin 400 doosjes hennep a 1,70 gram p/s, witte box met daarin
920 joints per stuk verpakt. Goednummers 1769202, 1769204 en 1769210.
- 229 joints
- 1600 gram bruto hennep.
Ruimte 3.2 inpakruimte:
- 216 joints per stuk in doosje verpakt.
- 32 doosjes met hennep
- 540 gram bruto Ketama
- 56 gram bruto Ice
- 4 zakken met daarin voorgedraaide joints met totaalgewicht van 897 gram bruto
- 465 gram hennepgruis
- 645 gram mix hennepgruis en shag
- 3 witte boxen met in totaal 2268 doosjes met joint.
- 3 hashblokken totaalgewicht 294,20 gram netto
- 2 doosjes met hash totaal gewicht 1,17 gram
- 100 doosjes met hennep totaalgewicht 156,18 gram netto.
- 30 doosjes hennep totaalgewicht 84,07 gram netto.
- 60 stuks reepjes hash totaalgewicht 82,19 gram netto
- 50 doosjes met hash totaalgewicht van 87,11 gram netto.
Ruimte 3.3 inpakruimte:
- 120 doosjes hennep totaalgewicht 155,02 gram netto
- 106 doosjes met hennep totaalgewicht 151,72 gram netto.
- 161,76 gram bruto hennepgruis
- 539,69 gr bruto henneptoppen
- 541,74 gram bruto henneptoppen
- 519,58 gram bruto henneptoppen
- 259,89 gram bruto henneptoppen
- 200 doosjes met hennep totaalgewicht 302,06 gram
- 100 doosjes met hennep totaalgewicht 164,1 gram netto.
- 50 doosjes met hash totaalgewicht 87,43 gram netto.
Ruimte 4.1 voorraadkast 1e verdieping:
- 617,50 gram bruto hennep 'Shiva’.
- 1412 gram bruto hash
- 667,10 gram bruto hennepgruis.
- 1090,60 gram bruto hennepgruis.
- 895 gram hennep 'topwiet'
- 825 gram henneptoppen
- 3 sealbags henneptoppen totaalgewicht 1520 gram
- 3 sealbags henneptoppen totaalgewicht 1590 gram
- 2 sealbags henneptoppen 778 gram
- 2 sealbags 1050 gram bruto hennep ’Shiva'
3.
Het proces-verbaal totaal gewicht verdovende middelen, los gevoegd in het procesdossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op woensdag 06 september 2017, werd een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Er vond een doorzoeking plaats aan [adres 2] . Hierbij werden diverse goederen in beslaggenomen waaronder verdovende middelen. Op verzoek behandeld Officier van Justitie heb ik alle in beslag genomen verdovende middelen geordend en is de totale hoeveelheid door mij schematisch weergegeven in onderstaand schema.
Er is conform de kennisgevingen van in beslagneming het navolgende in beslaggenomen:
Hennep, netto gewogen, 1.419,18 gram
Hennepgruis, bruto gewogen, 4.918,46 gram
Henneptoppen, bruto gewogen, 2.900,90 gram
Hennep, bruto gewogen, 3.467,55 gram
(opmerking hof: gelet op de kennisgeving van inbeslagneming, met nummer PL2000-2017209756-69, is de op pagina 2 van het proces-verbaal genoemde hoeveelheid van 793,05 gram hennep (goednummer: 1769204) onjuist. Het juiste gewicht bedraagt 680 gram. Het in het proces-verbaal genoemde totaalgewicht van 3467,55 gram, welk totaalgewicht achter het vierde gedachtestreepje in de tenlastelegging is opgenomen, is eveneens onjuist. Het juiste – ook in de bewezenverklaring vermelde – totaalgewicht bedraagt 2055,55 gram hennep).
Hennep, onbekend of het netto of bruto gewogen is, 3.310,00 gram
Henneptoppen, onbekend of het netto of bruto gewogen is, 3.888,00 gram
Hashies, netto gewogen, 468,74 gram
Hashies, bruto gewogen, 1.412,00 gram
Hash blokken, bruto gewogen, 964,00 gram
Joints 3.381 stuks
ICE, bruto gewogen, 66,00 gram
Hennep niet gewogen, maar geteld 32 doosjes.
4.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 31 augustus 2017 (pg. 234-239), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
V: Wie is eigenaar en/of huurder van het pand aan [adres 2] en vanaf wanneer?
A: De huurder is [bedrijf 6] .
(...)
V: Wie waren de andere personen die in het bedrijf werden aangetroffen?
A: Dat waren medewerkers.
V: Zijn deze personen in loondienst?
A: Allemaal.
5.
Een ander geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 12] , datum verhoor 25 oktober 2017, los gevoegd in het procesdossier, voor zover inhoudende:
V = vraag verbalisant(en)
A = antwoord verdachte
V: Wat voor werk heeft u?
A: Ik ben eigenaar van de [bedrijf 5] coffeeshops, twee in Tilburg en twee in
Den Bosch.
V: Wie is [verdachte] ?
A: (…) die werkt bij mij en dat is de horecamanager.
V: Wat kunt u verklaren over het bedrijfspand gelegen aan [adres 2] ?
A: Wij zijn noodgedwongen naar dit pand verhuisd, omdat we in het pand in Tilburg,
[straatnaam] , een inval hebben gehad. Het pand is toen gesloten en de shops bleven
open en die moesten wel bevoorraad worden. We zijn rond gaan kijken en opzoek gegaan
naar een andere geschikte ruimte. Wij zijn uiteindelijk op dit adres terecht gekomen.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 mei 2016, los gevoegd in het procesdossier, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 13] :
V = vraag verbalisant(en)
A = antwoord verdachte
V: Waar bent u na uw opleiding gaan werken?
A: (…) In 2008 ben ik bij [bedrijf 5] begonnen.
V: Wat was uw eerste functie bij " [bedrijf 5] "?
A: Barmedewerker bij [bedrijf 1] in Den Bosch. Ik heb alleen maar in [bedrijf 1] gewerkt. Nu nog.
V: Wie is uw huidige baas?
A: De manager van [bedrijf 5] , de horecamanager en de bedrijfsleider.
V: Van wie krijgt u uw orders?
A: De horecamanager.
V: Wie is dat?
A: Dat is [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]).
7.
Het proces-verbaal van de in de zaak gehouden terechtzitting in hoger beroep op 12 januari 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het is juist dat ik met ingang van 4 augustus 2015 bestuurder was van [bedrijf 6] . In die hoedanigheid heb ik destijds het huurcontract voor het bedrijfspand aan [adres 2] ondertekend. Ik was op 30 augustus 2017 als horecamanager in dienst van [bedrijf 6] . Als horecamanager vielen de coffeeshops van “ [bedrijf 5] ” onder mijn verantwoordelijkheid. De burgemeester van Tilburg had het vorige pand, waarin de voorraad verdovende middelen voor de coffeeshops werd opgeslagen en verwerkt, gesloten. Ik wist daarom dat wij als [bedrijf 6] op zoek waren naar een nieuwe opslag- en verwerkingslocatie. Dit werd het pand aan [adres 2] . Wij zochten een opslaglocatie om een voorraad op te slaan ter grootte als de voorraad die ook is aangetroffen. Ik wist dan ook dat er flink wat opgeslagen moest worden.
In de zaak met parketnummer 02-993049-17.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting van het hof d.d. 12 januari 2024 een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van het tenlastegelegde feit, op de wijze zoals in de bewezenverklaring staat vermeld, en dienaangaande nadien geen vrijspraak is bepleit, kan in hoger beroep worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. [1]
Het proces-verbaal van de in de zaak gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 januari 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
Het proces-verbaal van de in de zaak gehouden terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 14 juli 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
Het relaas proces-verbaal, opgenomen op pagina’s 37 tot en met 39, van zaaksdossier 13.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
In de zaak met parketnummer 02-042682-20
De raadsman van verdachte heeft – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman in de kern weergegeven aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat de verdachte in 2015 voor de huur van het bedrijfspand aan [adres 2] heeft getekend van onvoldoende gewicht is voor het bewijs van het medeplegen van het op 30 augustus 2017 opzettelijk aanwezig hebben van de in dat bedrijfspand aangetroffen verdovende middelen.
Het hof is van oordeel dat het tot vrijspraak strekkende verweer wordt weerlegd door de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van bovenstaande bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte wist dat de locatie aan [adres 2] door [bedrijf 6] als opslagplaats voor de coffeeshops van “ [bedrijf 5] ” werd gebruikt. Hij was zich in zoverre op zijn minst bewust van de waarschijnlijke aanwezigheid van de door de politie op 30 augustus 2017 aangetroffen verdovende middelen. Als horecamanager was de verdachte ten tijde van de inval verantwoordelijk voor de coffeeshops van “ [bedrijf 5] ”. Naar het oordeel van het hof kon hij vanuit die hoedanigheid ook feitelijk beschikken over de verdovende middelen. Daarbij heeft de verdachte nauw en bewust samengewerkt met andere medewerkers van het bedrijf. Nu niet is komen vast te staan dat de verdachte op 30 augustus 2017 zelf enige actieve handeling heeft verricht met betrekking tot de verdovende middelen, zal het hof hem van die handelingen (waaronder het verwerken) vrijspreken. Het hof acht wel bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen de bewezenverklaarde hoeveelheid verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-042682-20 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het in de zaak met parketnummer 02-993049-17 wordt als volgt gekwalificeerd:
Onder A:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Onder B:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de beoordeling van de afdoeningsmodaliteit en de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 1 september 2012 tot en met 3 juli 2014 meermalen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 500 gram hennep/hasj, alsmede dat hij op 4 juli 2014 opzettelijk een grote hoeveelheid hennep voorhanden heeft gehad. De verdachte was in die periode werkzaam als bedrijfsleider van coffeeshop [bedrijf 4] In die hoedanigheid heeft de verdachte opzettelijk, op de in de bewezenverklaring vermelde wijze, gedurende een langere periode, in de coffeeshop meermalen meer dan de maximaal toegestane hoeveelheid hennep/hasj voorhanden gehad. In augustus 2017 is een loods in Waalwijk een grote hoeveelheid hennep en hasj aangetroffen. Als tijdelijk bestuurder van [bedrijf 6] had de verdachte in 2015 getekend voor de huur van dit bedrijfspand in Waalwijk, in de wetenschap dat het zou worden gebruikt voor de opslag van coffeeshops van “ [bedrijf 5] ”, waaronder ook coffeeshop [bedrijf 4] viel. Als horecamanager van het overkoepelende bedrijf [bedrijf 6] was de verdachte ten tijde van een inval in 2017 in dit pand verantwoordelijk voor deze coffeeshops.
Door de verdediging is bepleit dat het hof toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht door aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat het gelet op de reguliere en gedoogde exploitatie van de coffeeshop noodzakelijk was om een grotere handelsvoorraad aan te houden dan de maximaal gedoogde hoeveelheid van 500 gram. In dat verband heeft de verdediging voorts aangevoerd dat de handelsvoorraad zich niet bevond in het voor het publiek toegankelijke gedeelte van de coffeeshop, maar in een zogenaamde (inpandige) ‘externe stash’ (al dan niet in hetzelfde pand als de coffeeshop). In deze zaak is de zogeheten ‘achterdeurproblematiek’ aan de orde. Enerzijds wordt de verkoop van softdrugs in coffeeshops gedoogd, anderzijds (en paradoxaal) is de bevoorrading van die coffeeshops en het aanhouden van een (externe) handelsvoorraad verboden en strafbaar. Deze onevenwichtigheid in het gedoogbeleid maakt, in de visie van de raadsman dat met de bestraffing van de verdachte geen redelijke doel (meer) is gediend. De raadsman heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie waarin volgens de verdediging sprake is van een soortgelijke situatie en waarin evenmin een straf of maatregel werd opgelegd.
De advocaat-generaal ziet in deze zaak geen ruimte voor de toepassing van het rechterlijk pardon. Daartoe heeft de advocaat-generaal – kort gezegd – aangevoerd dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in dit geval niet aan de orde is nu structureel in strijd met de gedoogvoorwaarden teveel voorraad door de coffeeshop werd aangehouden. Bovendien, en in afwijking van de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie, is er in het onderhavige geval geen sprake van bijzondere persoonlijke omstandigheden die aanleiding geven voor de toepassing van het rechterlijk pardon.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt en stelt daartoe het navolgende voorop.
In het Nederlandse strafrecht geldt dat de rechter die de zaak behandelt en op basis daarvan over de feiten oordeelt (hierna: de feitenrechter), beschikt over een ruime straftoemetingsvrijheid. De feitenrechter is binnen de grenzen die de wet stelt, vrij in diens afweging of een straf moet worden opgelegd en vervolgens vrij in de keuze van de op te leggen straf – waaronder ook is te verstaan de strafsoort – alsmede in de selectie en de weging van de factoren die hij daarvoor in de concrete zaak van belang acht. De beslissing over de straftoemeting wordt in sterke mate bepaald door de concrete feiten en omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte.
Het gebruik van (soft)drugs is schadelijk voor de volksgezondheid en daarnaast gaat de teelt, handel en het vervoer van (soft)drugs niet zelden gepaard met allerlei vormen van negatieve neveneffecten, waaronder (georganiseerde) criminaliteit, die ondermijnend zijn voor de maatschappij, haar instellingen, de veiligheid in het algemeen en die van personen in het bijzonder. Door de wetgever is daarom onder meer het opzettelijk bereiden, verwerken, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en aanwezig hebben van softdrugs strafbaar gesteld. Echter, onder (zeer) strikte voorwaarden wordt de verkoop van softdrugs door coffeeshops – hetgeen krachtens de wet onverminderd strafbaar blijft – gedoogd. De gedoogcriteria (de zogeheten AHOJGI-criteria) zijn neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet. Eén van de gedoogcriteria schrijft voor dat coffeeshops slechts een geringe hoeveelheid van niet meer dan 5 gram cannabis per transactie mogen verkopen. Ook mag de handelsvoorraad van de coffeeshops in geen geval de 500 gram te boven gaan. In dat kader wordt in de aanwijzing overwogen dat ingeval deze (dan wel andere) gedoogcriteria door een gedoogde coffeeshop wordt overtreden – en in beginsel de weg vrij is voor strafrechtelijk optreden – het voorhanden hebben en het verkopen van handelsvoorraden voor risico van de coffeeshopexploitant en de coffeeshopeigenaar komt. In een dergelijk geval zal bovendien sprake zijn van het door de Opiumwet gekwalificeerd bedrijfsmatig handelen. Uit een en ander volgt dat het op de weg van de coffeeshopexploitant en/of de coffeeshopeigenaar ligt om zijn bedrijfsvoering binnen de kaders van het gedoogbeleid vorm te geven. De bevoorrading van coffeeshops is niet geregeld in het gedoogbeleid. Het aanhouden van een externe handelsvoorraad wordt niet gedoogd.
Uit de (bestendigde) wijze waarop het gedoogbeleid is vormgegeven, alsmede de daaraan ten grondslag liggende overwegingen – zulks bezien in het licht van de in de Opiumwet geformuleerde verbodsbepalingen en strafbaarstellingen – leidt het hof af dat de wetgever een restrictief gedoogbeleid voorstaat, waarin als doelstelling van de wetgever ligt besloten om tot klein(e)(schalige) en beheersbare coffeeshops, te komen die in een lokale behoefte voorzien.
De verdachte heeft verklaard dat hij met ingang van 1 september 2012 als bedrijfsleider in dienst is getreden van coffeeshop [bedrijf 4] Hij wist dat coffeeshops op grond van het gedoogbeleid een voorraad van maximaal 500 gram softdrugs in het pand aanwezig mochten hebben. Echter, wanneer de voorraad onvoldoende bleek, werd deze telkens vanuit een interne voorraad aangevuld. De verdachte wist ook dat er op 4 juli 2014 een grotere voorraad softdrugs aanwezig was dan op grond van het gedoogbeleid was toegestaan.
Het hof stelt op grond van het vorenstaande vast dat de verdachte zich in zijn functie van bedrijfsleider van coffeeshop [bedrijf 4] , gedurende een langere periode, meermalen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 500 gram softdrugs. Daarnaast heeft hij zich als horecamanager, verantwoordelijk voor meerdere coffeeshops, schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs op 30 augustus 2017.
De verdachte was, als bedrijfsleider/horecamanager werkzaam in de coffeeshopbranche, bekend met het gedoogbeleid. Mitsdien wist de verdachte welke handelsvoorraad de coffeeshop (legaal) mocht aanhouden en derhalve wist hij dat het voorhanden hebben van een voorraad van meer dan 500 gram softdrugs en het op 4 juli 2014 voorhanden hebben van 2.387,56 gram hennep niet was toegestaan. De verdachte heeft er evenwel bewust voor gekozen om structureel te grote hoeveelheden softdrugs op voorraad te hebben. Aldus heeft de verdachte gedurende geruime tijd structureel het gedoogbeleid overtreden. Dat is naar het oordeel van het hof een professioneel risico dat – in lijn met het gedoogbeleid – volledig voor rekening en risico van de verdachte dient te komen.
Niettegenstaande het feit dat in de jurisprudentie voorbeelden zijn te vinden ten aanzien van het aanhouden van een (externe) handelsvoorraad waarbij, onder bepaalde voorwaarden, op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel is opgelegd, kan het hof de verdediging niet volgen in de stelling dat de onderhavige zaak - waarbij structureel in strijd met de gedoogvoorwaarden, ook in het pand van de coffeeshop, teveel hennep/hasjiesj aanwezig was – daarmee gelijk gesteld moet worden. Daartoe overweegt het hof, in lijn met de overwegingen van de rechtbank, dat een dergelijk oordeel in ernstige mate afbreuk zou doen aan de het gedoogbeleid. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de vormgeving van het gedoogbeleid en de in dat kader te maken afwegingen en keuzes, gelet op de taak en rol van de rechter in ons staatsbestel, is voorbehouden aan de democratisch gelegitimeerde wetgever. Het is niet aan de rechter om te treden in de beoordeling van de strafbaarstelling van de bewezenverklaarde gedragingen.
Gelet op het vorenstaande ziet het hof in de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen ruimte om, op de door de raadsman aangevoerde gronden, de strafwaardigheid van de verdachte, die als regel aanwezig is, op te heffen en toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Ten overvloede overweegt het hof dat de omstandigheid dat inmiddels het zogeheten ‘Experiment gesloten coffeeshopketen’ van start is gegaan waarbinnen onder strikte condities en in verschillende fasen wordt onderzocht of het huidige gedoogbeleid anders ingericht kan worden, aan het voorgaande niet afdoet. Nog daargelaten dat van dit experiment te tijde van het bewezenverklaarde nog in het geheel geen sprake was, betreft het hier immers een experiment met gereguleerde, op kwaliteit gecontroleerde cannabis die wordt geproduceerd door aangewezen telers.
Naar het oordeel van het hof is ook overigens in deze zaak niet gebleken van bijzondere (persoonlijke) omstandigheden die de toepassing van 9a van het Wetboek van Strafrecht zouden rechtvaardigen.
Hetgeen de verdediging overigens bij pleidooi naar voren heeft gebracht, waaronder de door haar aangehaalde jurisprudentie, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke straf in het onderhavige geval passend en geboden is. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat het in gevallen zoals de onderhavige, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, in beginsel een onvoorwaardelijke straf wordt opgelegd, hetgeen tot uitdrukking is gebracht in de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het ‘Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)’. Deze oriëntatiepunten gaan als vertrekpunt bij het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep van ten minste 500 gram en ten hoogste 10 kilogram in beginsel uit van oplegging van een straf die valt in de bandbreedte van taakstraf van 100 uren dan wel een onvoorwaardelijke gevangenis voor de duur van 4 maanden. Bij een hoeveelheid softdrugs als bewezen verklaard onder parketnummer 02-042682-20 gaan zij uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
Het hof heeft in het voordeel van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 november 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten en dat hij ook sinds het bewezenverklaarde niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. In dat verband heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij getrouwd is. Hij is nog altijd fulltime werkzaam bij [bedrijf 5] . Van het salaris dat hij verdient, kan hij goed rondkomen. Er is geen sprake van verslavings- of schuldenproblematiek. Voorts heeft de verdachte in de zaak in voorarrest gezeten.
Alles afwegende en daarbij in het bijzonder gelet op het grote tijdsverloop in deze zaak, acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 8 maart 2016, te weten de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 28 juli 2022 vonnis gewezen. Derhalve is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn van 4 jaren en ruim 4 maanden, zonder dat die overschrijding door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd.
Naar bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt bij schending van de redelijke termijn geen vermindering van de straf, indien een geheel voorwaardelijke straf wordt opgelegd. Aangezien die situatie zich hier voordoet, volstaat het hof met de constatering dat bij de strafvervolging van de verdachte sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de beschermde partiële vrijspraken van het tenlastegelegde onder parketnummer 02-993049-17 sub A en B voor zover die betrekking hebben op de coffeeshops [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-042682-20 primair en in de zaak met parketnummer 02-993049-17 onder A en B tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 02-042682-20 primair en in de zaak met parketnummer 02-993049-17 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 26 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar pagina’s uit het dossier van Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Recherche, onderzoeksnummer 228B110408, proces-verbaalnummer 20160831.0900.ZKN.409728, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina's 00001 tot en met 0000079, met bijlagen (hierna: zaaksdossier 13).