ECLI:NL:GHSHE:2024:187

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
20-000379-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in mensenhandelzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van mensenhandel. De betrokkene, die samen met een medebetrokkene werd beschuldigd van mensenhandel, had in eerste aanleg een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 2.796,83 opgelegd gekregen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat dit bedrag zou worden verhoogd naar € 28.034,42. Het hof heeft na onderzoek en het horen van de argumenten van beide partijen, het vonnis van de rechtbank vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 19.258,00. Dit bedrag is gebaseerd op de inkomsten die de betrokkene en de medebetrokkene hebben verkregen uit de exploitatie van twee benadeelden, die gedwongen werden tot prostitutie. Het hof heeft ook de hoofdelijke betalingsverplichting aan de Staat opgelegd en de duur van de gijzeling vastgesteld op 385 dagen, mocht betaling niet mogelijk zijn. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000379-22
Uitspraak : 26 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 1 februari 2022 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-125290-21 tegen:

[betrokkene],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans uit anderen hoofde verblijvende in P[detentieplaats].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 2.796,83 en is aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van datzelfde bedrag aan de Staat ter ontneming.
De betrokkene en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op een bedrag van € 28.034,42 en aan de betrokkene de verplichting tot betaling aan de Staat zal opleggen voor datzelfde bedrag.
De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering zal worden afgewezen in verband met de bepleite vrijspraak in de onderliggende strafzaak. Subsidiair is bepleit dat het hof de omvang van het wederrechtelijk verkregen op een lager bedrag zal vaststellen. Meer subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het vonnis van de rechtbank.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
De bewijsmiddelen [1]
Het hof ontleent aan de inhoud van de hierna te vermelden wettige bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene samen met de medebetrokkene door middel van het begaan van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Het hof ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van de omvang van bedoeld voordeel.
Grondslag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
Betrokkene is bij arrest van 26 januari 2024 in de strafzaak onder parketnummer
20-000378-22 veroordeeld ter zake van ‘mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 1º, 4º, 6 º en 9º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen, gepleegd in de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 mei 2020 ten aanzien van [benadeelde 1] (feit 1) en in de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 ten aanzien van [benadeelde 2] (feit 2).
De wettelijke grondslag
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e tweede lid van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de betrokkene is veroordeeld.
Algemeen
Het hof baseert zich bij de berekening van het uit deze feiten wederrechtelijk verkregen voordeel op de berekening opgenomen in het door de politie opgemaakte Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e, tweede lid van Wetboek van Strafrecht van 13 augustus 2021 [2] , evenals de bijbehorende bewijsmiddelen waarnaar verwezen wordt in dit rapport, en de eventuele aanvullingen daarop.
Uit de bewezenverklaringen van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten in de strafzaak blijkt
dat de betrokkene en de medebetrokkene van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] opbrengsten hebben ontvangen afkomstig uit hun werkzaamheden als prostituee en andere arbeid of diensten van seksuele aard, en uit de overige inkomsten van [benadeelde 2] (waaronder Wajong uitkering en DUO financiering).
Feit 1: [benadeelde 1]
heeft verklaard dat ze van februari 2020 tot juni 2020 in de prostitutie heeft moeten werken. [benadeelde 1] heeft verklaard dat ze iedere dag heeft moeten werken en dat de klanten zowel contant als via een tikkie betaalden. In periode van 1 april 2020 tot en met 30 mei 2020 is op de bankrekening van [benadeelde 1] met nummer [rekeningnummer 1], 35 keer een tikkie bijgeschreven met een totaalbedrag van € 1.985,00. [3]
Het hof stelt vast dat [benadeelde 1] wisselend heeft verklaard over het aantal klanten dat zij in die periode heeft gehad. Bovendien heeft zij zich, zo volgt uit haar verklaring, in de beginperiode niet geprostitueerd maar andere arbeid of diensten van seksuele aard verricht, die 50 tot 100 euro per week opleverden (het sturen van seksberichten naar mannen), terwijl zij in de laatste maand, het hof begrijpt in mei 2020, met het zich prostitueren hooguit 200 euro zou hebben verdiend. [4] Het hof zal, uitgaande van die verklaringen van [benadeelde 1], de verdiensten over maand februari 2020 vaststellen op 4 weken x € 75= € 300,00 en over de maand mei 2020 op een bedrag van € 200,00.
Nu kennelijk het grootste deel van de verdiensten uit prostitutie in de periode van maart en april 2020, zijnde 61 dagen, contant is betaald, en hiervan geen boekhouding is bijgehouden, en de verdiensten per dag bij gebreke hiervan niet berekend kunnen worden aan de hand van het aantal klanten en verdiensten per klant, zal het hof bij de vaststelling van de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden in die periode uitgaan van een in de rechtspraak inmiddels vaker gehanteerd forfaitair bedrag van € 200,00 per dag. [5] In dit bedrag zitten dan zowel de contante betalingen als betalingen die in de bewezenverklaarde periode via een tikkie zijn gedaan.
De verdiensten uit verrichte diensten of arbeid van seksuele aard bedragen aldus over de maand februari 2020 € 300,00, over de maanden maart en april 2020, zijnde 61 dagen x € 200,- per dag = € 12.200,00, en over de maand mei 2020 € 200,00, derhalve in totaal € 12.700,00.
[benadeelde 1] heeft verklaard dat ze haar verdiensten aan de betrokkene en de medebetrokkene moest afstaan en dat ze per week € 10,00 kreeg om van te eten. Daarom zullen de opbrengsten uit de verrichte diensten of arbeid in de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 mei 2020, zijnde 17,3 weken worden verminderd met € 10,00 x 17,3 weken = € 173,00.
Het totaal aan verdiensten uit arbeid of diensten van seksuele aard in de bewezenverklaarde periode is aldus € 12.700,00 minus € 173,00 = € 12.527,00.
Feit 2: [benadeelde 2]
heeft verklaard dat ze in de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 tegen betaling heeft moeten chatten (erotisch) en voor de webcam (seksuele) handelingen heeft moeten verrichten. In het begin zouden de verdiensten van [benadeelde 2] op haar rekening zijn gestort, maar nadat de bewindvoerder van [benadeelde 2] haar daarop heeft aangesproken, werd het geld van de verdiensten van [benadeelde 2] op de rekeningen van de betrokkene en de medebetrokkene gestort. [benadeelde 2] heeft daarbij gewerkt voor de site van [site 1] en de site van [site 2].
[site 1].
[site 1] is het bedrijf dat (erotische) chatoperators faciliteert door bijvoorbeeld vanuit huis (erotische) chatberichten te sturen naar betalende klanten. Op de [bank 1]-bankrekening van [benadeelde 2] met nummer [rekeningnummer 2] zijn in de periode van 18 januari 2021 tot en met 30 maart 2021 een elftal betalingen verricht door het bedrijf [site 1] met een totale bijschrijving van € 1.535,34. [6]
[site 2]
De betalingen voor de verrichte diensten (webcamseks) voor [site 2] zijn betaald door het bedrijf [bedrijf] Op de [bank 1]-rekening van [benadeelde 2] met nummer [rekeningnummer 2] zijn in de periode van 23 maart 2021 tot en met 20 april 2021 door [bedrijf], 6 betalingen verricht met een totale bijschrijving van € 1.366,05. Op de [bank 2]-rekening van [benadeelde 2] met nummer [rekeningnummer 3], zijn op 26 april 2021 en op 4 mei 2021 door [bedrijf]. betalingen verricht tot een totaalbedrag van € 335,-. [7]
Uit een e-mailbericht van de [medebetrokkene] van 30 april 2021 aan [site 2] blijkt dat zij heeft verzocht het telefoonnummer van het account van [medebetrokkene] bij [site 2] met [accountnummer] om te zetten naar het telefoonnummer van [benadeelde 2], [telefoonnummer]. [8]
Uit het rekeningoverzicht van de [bank 2]-rekening van de medebetrokkene blijkt dat in de periode van 11 mei 2021 tot en met 25 mei 2021, dus nadat het account van de medebetrokkene is omgezet naar het telefoonnummer van [benadeelde 2], een bedrag van in totaal € 1.153,58 door [bedrijf] ([site 2]) aan de medebetrokkene is overgemaakt, telkens met de omschrijving van het account ([accountnummer]
- Op 11 mei 2021 voor de periode 3 mei 2021 tot en met 9 mei 2021 een bedrag van
€ 351,81;
  • op 18 mei 2021 voor de periode 10 mei 2021 tot en met 16 mei 2021 een bedrag van € 453,01; en
  • op 25 mei 2021 voor de periode 17 mei 2021 tot en met 23 mei 2021 een bedrag van € 348,76.
Het hof gaat er derhalve van uit dat deze na 30 april 2021 op de [bank 2]-rekening van [medebetrokkene] gedane betalingen door [bedrijf] de verdiensten zijn geweest van [benadeelde 2] uit arbeid of diensten van seksuele aard.
[benadeelde 2] heeft verklaard dat ze al haar verdiensten heeft moeten afstaan aan de betrokkene en de medebetrokkene. Uit de agenda valt echter af te leiden dat [benadeelde 2] om de week voor € 10,- mocht uitzoeken. Het hof zal in het voordeel van de betrokkene en de medebetrokkene over de verdiensten een bedrag van € 10,00 per week in mindering brengen, zijnde 25 weken x
€ 10,00 = € 250,00.
Afstaan overige inkomsten
[benadeelde 2] heeft verklaard dat ze in de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 al haar overige inkomsten (waaronder de Wajong-uitkering en DUO financiering) heeft moeten afstaan aan de betrokkene en de [medebetrokkene].
Uit het dossier volgt dat op de [bank 1]-rekening van [benadeelde 2] met nummer [rekeningnummer 2] in de periode van 15 januari 2021 tot en met 27 april 2021 60 transacties hebben plaatsgevonden tussen de bankrekening van de betrokkene met nummer [rekeningnummer 4]. In totaal is een bedrag van € 1.624,51 van de rekening van [benadeelde 2] op de rekening van de betrokkene bijgeschreven. Omgekeerd is door de betrokkene van haar [bank 3]-rekening een bedrag van € 113,13 overgemaakt op de [bank 1]-rekening van [benadeelde 2]. [10] In totaal heeft [benadeelde 2] een bedrag van € 1.511,38 meer overgemaakt naar de rekening van de betrokkene.
Voorts hebben van de [bank 1]-bankrekening van [benadeelde 2] in de periode van 29 januari 2021 tot en met 5 mei 2021 tien transacties plaatsgevonden naar de bankrekening van de medebetrokkene met nummer [rekeningnummer 5] met een totaalbedrag van € 716,36. Op 18 januari 2021 is door [benadeelde 2] van haar [bank 1]-rekening een tikkie betaald van € 50,00 op de [bank 2]-rekening van de medebetrokkene. [11] In totaal heeft [benadeelde 2] een totaalbedrag van € 766,36 overgemaakt naar de rekening van de [medebetrokkene].
In de periode van 4 januari 2021 tot en met 12 juni 2021 werden er vanaf de [bank 1]-rekening van [benadeelde 2] 29 keer contante geldopnamen gedaan met een totaalbedrag van € 3.550,-. [benadeelde 2] heeft hierover verklaard dat de betrokkene en de medebetrokkene de beschikking hadden over haar pinpas en bankrekening. [12] Het hof acht het aannemelijk dat deze contante opnamen ten gunste van de betrokkene en de medebetrokkene zijn gekomen.
Totale opbrengst [benadeelde 2]
Uit het vorenstaande blijkt dat door de betrokkene en de medebetrokkene van de [bank 1]-rekening van [benadeelde 2] een bedrag van € 3.550,00 contant is opgenomen en een totaalbedrag van € 2.277,74 (€ 1.511,38 plus € 766,36) naar de bankrekeningen van de betrokkene en de medebetrokkene zijn overgemaakt, zijnde in totaal € 5.827,74. Daarnaast zijn vanaf 30 april 2021 de verdiensten van [benadeelde 2] bij [site 2] ten bedrage van € 1.153,58 betaald op de [bank 2]-rekening van de medebetrokkene.
De op de [bank 1]-rekening van [benadeelde 2] betaalde gelden uit haar arbeid of diensten van seksuele aard van in totaal € 2.901,39 (€ 1.535,34 ([site 1] plus € 1.366,05 ([site 2]) worden niet in de berekening betrokken nu deze gelden immers zijn opgenomen door of overschreven op de bankrekeningen van de betrokkene en de medebetrokkene. De verdiensten uit arbeid of diensten van seksuele aard van in totaal € 335,00 die betaald zijn op de [bank 2]-rekening van [benadeelde 2] worden niet in de berekening betrokken nu niet is gebleken dat deze gelden ter beschikking zijn gekomen aan de betrokkene en/of de medebetrokkene.
Het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van [benadeelde 2] bedraagt aldus
€ 5.827,74 plus € 1.153,58 minus € 250,00 = € 6.731,32.
Vaststelling geschat wederrechtelijk verkregen voordeel
Het voorgaande leidt er per saldo toe dat het hof het bedrag dat de betrokkene en de medebetrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel genoten schat op:
Wederrechtelijk verkregen voordeel [benadeelde 1] € 12.527,00.
Wederrechtelijk verkregen voordeel [benadeelde 2] € 6.731,32.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 19.258,32
Het hof zal dit bedrag afronden op € 19.258,00.
Het hof ziet anders dan de rechtbank geen aanleiding om bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel is geschat de aan de benadeelde partijen toegekende vorderingen en de verplichting tot betaling aan de Staat voor de som geld ten behoeve van slachtoffers in mindering te brengen, nu die nog niet zijn voldaan.
Toerekening aan de betrokkene en de medebetrokkene
Indien het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zodanige duidelijke aanwijzingen bevatten dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat twee of meer, bekende of onbekende daders gezamenlijk de beschikking hebben of gedurende zekere tijd de beschikking hebben gehad over de gehele opbrengst van het strafbare feit of de strafbare feiten en de betrokkene als een van die daders geen, dat vermoeden ontzenuwende, gegevens daaromtrent verschaft kan de rechter het wederrechtelijk verkregen voordeel als gemeenschappelijk voordeel voor het geheel aan de betrokkene toerekenen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat dat [betrokkene] en [medebetrokkene] gezamenlijk de beschikking hebben gehad over de gehele wederrechtelijke opbrengst. Daarbij acht het hof het volgende van belang.
De betrokkene en de medebetrokkene hebben de – voor het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel relevante – strafbare feiten tezamen en in vereniging begaan.
Ten aanzien van de inkomsten uit de verdiensten van [benadeelde 1] overweegt het hof nog als volgt. Het door [benadeelde 1] verdiende contant geld moest worden afgestaan aan de betrokkene. De betrokkene legde het geld vervolgens in een kluis waarover de betrokkene en de medebetrokkene de beschikking hadden. Daarnaast werd het afgestane geld door beiden uitgegeven om onder andere in hun levensonderhoud te voorzien.
Ten aanzien van de inkomsten uit de verdiensten van [benadeelde 2] overweegt het hof als volgt. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat [benadeelde 2] haar verdiende geld moest afstaan. Zo werden door de betrokkene en de medebetrokkene van de [bank 1]-rekening van [benadeelde 2] contant gelden opgenomen met de pinpas (en pincode) van [benadeelde 2] die in het bezit was van zowel de betrokkene als de medebetrokkene. Verder is er van de [bank 1]-rekening van [benadeelde 2] geld overschreven naar de bankrekeningen van de betrokkene en de medebetrokkene. Hierover heeft [benadeelde 2] ook verklaard dat zowel de betrokkene als de medebetrokkene de beschikking hebben gehad over haar digitaal bankieren. [13] Dat dit de intentie is geweest van de betrokkene en de medebetrokkene blijkt ook wel nu de medebetrokkene zich bij een medewerker van de [bank 1]-bank, de bank van [benadeelde 2], zich in het telefoongesprek heeft voorgedaan als [benadeelde 2] om te proberen gegevens aan te passen. [14] Dat er een deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de rekening van de betrokkene en op die van de medebetrokkene is overgemaakt, maakt naar het oordeel van het hof niet dat ze niet gezamenlijk hebben kunnen beschikken over dit voordeel. Dit geldt temeer nu de betrokkene en de medebetrokkene in de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 samen in de woning van de medebetrokkene woonden en een gemeenschappelijke (financiële) huishouding deelden.
Door de verdediging zijn geen ontzenuwende gegevens verschaft die het vermoeden dat de betrokkene en de medebetrokkene gezamenlijk de beschikking hadden over het wederrechtelijk verkregen voordeel ontkrachten. Deze omstandigheden maken samen dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel als gemeenschappelijk voordeel voor het geheel aan de betrokkene toerekenen en dat de betrokkene en de medebetrokkene hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 heeft het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kracht van wet gekregen. Het hof zal daarom bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel tevens de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering in de onderhavige zaak ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt.
Het hof hanteert, overeenkomstig de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde uitgangspunten, bij de berekening van de duur van deze gijzeling voor elke volle € 50,00 van de betalingsverplichting één dag. De maximale duur van de gijzeling bedraagt ingevolge artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van Strafrecht drie jaren.
Gelet op de hoogte van de op te leggen betalingsverplichting zal het hof mitsdien de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd hierna bepalen op 385 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 19.258,00 (negentienduizend tweehonderdachtenvijftig euro);
legt de betrokkene de hoofdelijke verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 19.258,00 (negentienduizend tweehonderdachtenvijftig euro);
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 385 dagen;
bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt te vervallen indien en voor zover de mededader van betrokkene heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. A.E.J. Satink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 26 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.E.J. Satink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de Team Migratiecriminaliteit en mensenhandel Oost-Brabant, met proces-verbaalnummer OBRCC20004-140, onderzoek Bamako, gesloten d.d. 29 juli 2021, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-580, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen.
2.rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art. 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel Oost-Brabant, met proces-verbaalnummer OBRCC20004-188, onderzoek Bamako, gesloten d.d. 13 augustus 2021, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-54, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], in samenhang bezien met het in voetnoot 1 opgenomen algemeen dossier van de politie.
3.Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 26 juli 2021, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant], pagina’s 343 – 354 van het politiedossier.
4.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 september 2020, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [benadeelde 1] pagina’s 113 en 117 van het politiedossier.
5.Gerechtshof Den Haag d.d. 27 juni 2018,ECLI:NL:GHDHA:2018:169 en Gerechtshof Den Haag d.d. 11 juli 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1710.
6.Rapport wederrechtelijk verkregen voor d.d. 13 augustus 2021, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant], pagina 50.
7.Rapport wederrechtelijk verkregen voor d.d. 13 augustus 2021, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant], pagina 50.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2021, pagina 388 – 389 van het politiedossier.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2021, pagina 328 – 333, van het politiedossier.
10.Rapport wederrechtelijk verkregen voor d.d. 13 augustus 2021, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant], pagina 51.
11.Rapport wederrechtelijk verkregen voor d.d. 13 augustus 2021, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant], pagina 52.
12.Rapport wederrechtelijk verkregen voor d.d. 13 augustus 2021, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant], pagina 52.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 22 december 2021, inhoudende de afgelegde verklaring van [benadeelde 2].
14.Tapgesprek 1123, inhoudende het telefoongesprek van 10 juni 2021 tussen [medebetrokkene] en een medewerker van de [bank 1] Bank, pagina 407.