3.1.In rov. 3.1 tot en met 3.9 van het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna weergeven.
3.1.1.Op 24 november 2017 hebben Roof als verkoper en [appellante] als koper een mondelinge koopovereenkomst gesloten, welke Roof per e-mail van 28 november 2017 aan [appellante] heeft bevestigd.
Object van koop is het bedrijfspand te [vestigingsplaats] aan de [adres] , kadastraal bekend als gemeente Venlo, sectie O, nummer [1] , groot 74 a 92 ca (hierna: het Bedrijfspand).
Het Bedrijfspand is fysiek verdeeld in twee delen: pand A en pand B.
De koopprijs bedroeg € 6.000.000,- kosten koper.
Onderdeel van de afspraken was verder de volgende bepaling:
“(…)
Koper heeft het recht deze overeenkomst te ontbinden voor 1 februari 2018 indien uit onderzoek van koper blijkt dat de verbouwingskosten dermate hoog zijn dat een aankoop door koper niet verantwoord is. (…).
Overige bepalingen: Koper neemt bij overdrachtsdatum personeelsleden die werkzaam zijn in de receptie en voor het postkantoor over. Verkoper behoudt zich het recht voor om voor deze personeelsleden een alternatief aan te bieden indien het mogelijk is voor verkoper om de activiteiten van het postkantoor op een andere locatie voor te zetten. Hierover zal door verkoper nader overleg met koper plaatsvinden.
(…)”
3.1.2.Bij e-mail van 30 januari 2018 heeft [appellante] een beroep gedaan op de ontbindende voorwaarde. Vervolgens is tussen partijen een geschil ontstaan over de rechtsgeldigheid van de ontbinding. Roof is van mening dat de koopovereenkomst niet rechtsgeldig was ontbonden en is een bodemprocedure gestart, waarin, kort samengevat, nakoming (betaling van de koopprijs en medewerking aan levering van het Bedrijfspand op straffe van een dwangsom) van de koopovereenkomst werd gevorderd.
3.1.3.De rechtbank oordeelde in haar vonnis van 29 december 2021 dat [appellante] ten onrechte een beroep op haar ontbindingsrecht had gedaan. [appellante] werd jegens Roof veroordeeld om (i) de koopprijs van € 6.000.000,- te betalen, vermeerderd met rente en (ii) op straffe van een dwangsom binnen twee weken na betekening van het vonnis het Bedrijfspand “conform overeenkomst af te nemen en alle daarvoor benodigde medewerking te verlenen”. Vervolgens is het Bedrijfspand op 17 januari 2022 aan [appellante] geleverd, tegen betaling van € 6.000.000,-. Op 7 januari 2022 is door [appellante] verder een bedrag van € 215.651,28 aan rente over de koopsom aan Roof betaald.
3.1.4.[appellante] heeft vervolgens het Bedrijfspand doorverkocht en op 17 maart 2022 doorgeleverd aan [Y Vastgoed B.V.] (hierna [Y Vastgoed B.V.] ), een 100% dochter van [appellante] . De [persoon A] (hierna [persoon A] ) is bestuurder van zowel [appellante] als van [Y Vastgoed B.V.] . De koopprijs van € 6.000.000,- is omgezet in een geldlening tussen [appellante] en [Y Vastgoed B.V.] .
3.1.5.[Y Vastgoed B.V.] heeft een deel van het Bedrijfspand (namelijk pand A) vervolgens gestript in voorbereiding op de door haar, althans [appellante] , voorgenomen renovatiewerkzaamheden. Pand B is tot op heden (deels) verhuurd aan enkele andere bedrijven, waarvan [appellante] , danwel [Y Vastgoed B.V.] de huuropbrengsten ontvangt.
3.1.6.Na de eigendomsoverdracht van het Bedrijfspand aan [appellante] is tussen partijen een geschil ontstaan over de vraag of [appellante] gehouden was om de vijf personeelsleden werkzaam in de receptie van het Bedrijfspand en voor het postagentschap van PostNL (hierna het postkantoor, dat zich bevindt bij de ingang van het Bedrijfspand) na te komen. Hierover hebben partijen in kort geding geprocedeerd. In eerste aanleg kreeg [appellante] gelijk, maar in hoger beroep heeft dit hof bij arrest van 31 januari 2023 het kort geding vonnis in eerste aanleg (behoudens de proceskostenveroordeling) vernietigd en – kort samengevat – [appellante] bevolen om aan de vijf werknemers een aanbod tot overname van de arbeidsovereenkomsten te doen en – bij aanvaarding - daaraan medewerking te verlenen. Het gerechtshof overwoog:
“ [appellante] voert in dit kader nog aan dat zij risico’s loopt indien in hoger beroep in de bodemzaak wordt geoordeeld dat zij de koopovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Dat risico weegt echter niet op tegen het belang dat Roof heeft bij nakoming van haar verplichting door [appellante] . Daarbij betrekt het hof voorts dat [persoon B] , die Roof vertegenwoordigde ter zitting in hoger beroep, uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud heeft verklaard er voor in te staan dat bij Roof en Roof Finance de bereidheid bestaat de arbeidsovereenkomsten van de werknemers weer over te nemen van [appellante] indien [appellante] in de bodemzaak alsnog in het gelijk wordt gesteld.”
3.1.7.De betreffende werknemers waren in dienst van Roof Finance B.V. (hierna: Roof Finance). Uiteindelijk heeft [appellante] vier arbeidsovereenkomsten van Roof Finance overgenomen, met toestemming van de betreffende werknemers. Tussen partijen staat vast dat de opbrengsten uit de exploitatie van het postkantoor ten gunste komen van Financieringsmaatschappij Eibergen B.V., zijnde de overgrootmoedermaatschappij van Roof.
3.1.8.Zowel [appellante] als Roof zijn van het vonnis van 29 december 2021 in hoger beroep gekomen. Dit hof heeft op 27 juni 2023 arrest gewezen, waarin het hof het vonnis van de rechtbank van 29 december 2021 heeft vernietigd en, opnieuw rechtdoende, alle vorderingen van Roof heeft afgewezen. Van het arrest is geen cassatie ingesteld.
3.1.9.Bij brief van 18 juli 2023 heeft [appellante] Roof en/of Roof Finance I B.V. gesommeerd te bevestigen dat zij medewerking zal verlenen aan (terug)levering van het Bedrijfspand, terugbetaling van de door [appellante] aan haar betaalde koopsom van € 6.000.000,- , terugbetaling van de rente van € 215.651,28 en (terug)overname van de arbeidsovereenkomsten. Aan deze sommaties hebben Roof en Roof Finance I B.V. geen gehoor gegeven. Tevens heeft [appellante] gedaagden in eerste aanleg aansprakelijk gesteld voor de door haar gestelde schade.
3.2.1.In eerste aanleg was [appellante] eisende partij. Naast Roof waren gedaagden: Roof Finance I B.V. (hierna: Roof Finance), Financieringsmaatschappij Eibergen B.V., [X beheer B.V.] , [persoon B] en [persoon C] .
[appellante] vorderde – na wijziging van eis – samengevat:
veroordeling van Roof het Bedrijfspand van [appellante] af te nemen en alle daarvoor benodigde medewerking te verlenen, waaronder het aanwijzen en betalen van een notaris die een akte van levering opstelt en deze akte van levering passeert, alsmede (terug)betaling van de koopprijs van het Bedrijfspand ten bedrage van € 6.000.000,-, vermeerderd met rente, en terugbetaling van de door [appellante] betaalde rente van € 215.651,58 op straffe van een dwangsom,
Roof, althans Roof Finance te bevelen om primair de verplichtingen voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomsten met het personeel per datum vonnis over te nemen en daarvoor de benodigde medewerking te verlenen op straffe van een dwangsom en subsidiair (i) binnen een week aan het personeel aan te bieden dat zijn of haar arbeidsovereenkomst met [appellante] met alle rechten en plichten met onmiddellijke ingang wordt overgenomen door Roof, althans Roof Finance en (ii) ingeval van instemming door de betreffende werknemer binnen een week na die instemming de arbeidsovereenkomsten per direct over te nemen en alle daarvoor benodigde medewerking te verlenen op straffe van een dwangsom,
Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 47.181,01, zijnde een voorschot op de schade die [appellante] heeft geleden als gevolg van de gedwongen overname van de arbeidsovereenkomsten van het personeel door [appellante] vermeerderd met rente,
Roof, Financieringsmaatschappij Eibergen B.V., [X beheer B.V.] en [persoon C] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 570.667,40 als voorschot op de overige schade die [appellante] heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige executie van het vonnis door Roof, althans als gevolg van het niet nakomen van de terugleveringsverplichting door Roof, vermeerderd met rente,
Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.2.Op hetgeen [appellante] aan deze vorderingen ten grondslag heeft gelegd en de daartegen door Roof gevoerde verweren, zal het hof hierna, voor zover relevant in hoger beroep, ingaan.
3.2.3.Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellante] grotendeels afgewezen. De voorzieningenrechter heeft alleen Roof Finance veroordeeld, kort gezegd, tot overname van arbeidsovereenkomsten. [appellante] is in het vonnis waarvan beroep in de proceskosten veroordeeld.
3.3.1.[appellante] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd (zie hierna rov. 3.3.4). Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het toewijzen van haar gewijzigde vorderingen.
3.3.2.Roof heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep.
3.3.3.Ten aanzien van de omvang van de hoger beroep merkt het hof allereerst op dat [appellante] van de gedaagden in de eerste instantie alleen Roof in hoger beroep heeft betrokken. Voor zover het vonnis waarvan beroep is gewezen tussen [appellante] en de andere gedaagden, is dit dus niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Dat betekent ook dat de veroordeling van Roof Finance tot overname van arbeidsovereenkomsten niet aan de orde is.
3.3.4.Voorts verdient aandacht dat [appellante] haar eis in hoger beroep heeft gewijzigd. Zij heeft dit laatstelijk tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan. Roof heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het hof overweegt hierover het volgende.
3.3.4.1. Voormelde akte d.d. 12 april 2024, die [appellante] ten behoeve van de mondelinge behandeling op 23 april 2024 heeft overgelegd, bevat de volgende eis:
“1.Primair:
Roof te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest het Pand van [appellante] af te nemen en alle daarvoor benodigde medewerking te verlenen, waaronder het aanwijzen en betalen van een notaris die een akte van levering opstelt en deze akte van levering passeert, alsmede (terug)betaling van de koopprijs van het Pand ten bedrage van € 6.000.000, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 17 januari 2022 tot de dag van volledige betaling, alsmede terugbetaling van de door [appellante] reeds op 7 januari 2022 betaalde rente ad € 215.651,58, alles op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 50.000 per dag of gedeelte daarvan dat Roof hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000.000;
althans
Subsidiair:
Roof te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest het Pand van [appellante] af te nemen en alle daarvoor benodigde medewerking te verlenen, waaronder het aanwijzen en betalen van een notaris die een akte van levering opstelt en deze akte van levering passeert, alsmede (terug)betaling van de koopprijs van het Pand ten bedrage van € 6.000.000, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 17 januari 2022 tot de dag van volledige betaling, alsmede terugbetaling van de door [appellante] reeds op 7 januari 2022 betaalde rente ad € 215.651,58, waarbij een deel van de koopsom (ten bedrage van € 2.000.000) door Roof bij de notaris in depot wordt gestort, welk bedrag tussen partijen wordt verdeeld conform de vaststelling van de schade aan het Pand bij bindend advies door een in samenspraak aan te wijzen onafhankelijke deskundige, alles op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 50.000 per dag of gedeelte daarvan dat Roof hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000.000, althans een zodanige voorziening te treffen als u geraden acht;
2. Roof te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 626.685,52, zijnde een voorschot op de schade die [appellante] heeft geleden en nog steeds lijdt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2023, althans 28 augustus 2023, althans 3 oktober 2023;
3. Roof te veroordelen in de kosten van deze procedure en de procedure in eerste aanleg, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van arrest en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de dag der algehele voldoening.”
3.3.4.2. Voorts is in de pleitnota van [appellante] onder 33 het volgende opgenomen
: “ [appellante] verzoekt Uw Gerechtshof dan ook eerbiedig om het kort geding vonnis in eerste aanleg te vernietigen en opnieuw recht doende de vorderingen van [appellante] zoals opgenomen in de akte wijziging van eis van [appellante] d.d. 23 april 2024 toe te wijzen. In aanvulling hierop heeft te gelden dat het gaat om de veroordeling van Roof tot nakoming van haar ongedaanmakingsverbintenis, waaronder wordt begrepen herstel in de toestand die bestond voordat het pand aan [appellante] werd geleverd”.
3.3.4.3. Tegen het tweede gedeelte van de eiswijziging van [appellante] tijdens de mondelinge behandeling genoemd in rov. 3.3.4.2 (de zin die begint met ‘In aanvulling hierop’), heeft Roof bezwaar gemaakt op grond van de tweeconclusieregel en de goede procesorde. Voorts heeft Roof aangevoerd dat bedoelde aanvulling te onbepaald is en, bij toewijzing, tot executieproblemen zal leiden. Het hof ziet aanleiding dit bezwaar te honoreren om de door Roof genoemde redenen. Voor zover [appellante] haar eis uitsluitend mondeling (en dus niet bij akte) heeft getracht te wijzigen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, gaat het hof daaraan eveneens voorbij. Ook deze eiswijziging is in strijd met de tweeconclusieregel en de goede procesorde. Het hof verwijst voorts naar HR 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:997 voor de eisen die worden gesteld aan een eiswijziging ter terechtzitting. Aan deze eisen is in dit geval niet voldaan, in het bijzonder is door de advocaat van [appellante] tijdens de mondelinge behandeling geen akte verzocht van haar mondelinge eiswijziging en heeft het hof een dergelijke akte (dus) ook niet verleend. 3.3.4.4. Bij de verdere beoordeling dient het hof dan ook uit te gaan van de vorderingen van [appellante] zoals geformuleerd in de akte d.d. 12 april 2024, hiervoor weergegeven in rov. 3.3.4.1. Deze wijziging betreft slechts een verhoging van het voorschot op de schadevergoeding (van € 604.795,45 naar € 626.685,52) als toegelicht in de akte onder 3. In zoverre heeft Roof geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellante] en acht het hof deze ook niet in strijd met de goede procesorde.
Beoordeling3.4. De grieven lenen zich voor gezamenlijk behandeling als volgt. Het hof zal hierna eerst de vordering van [appellante] bespreken die ertoe strekt dat Roof het Bedrijfspand van haar (terug) afneemt. Daarna zal het hof de vordering van [appellante] tot terugbetaling van de koopprijs behandelen. Tot slot zal het hof (nader) ingaan op het door [appellante] gevorderde voorschot op schadevergoeding.