ECLI:NL:GHSHE:2024:1857

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
200.327.883_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude bij schadevergoeding na brand in koeienstal; terugbetaling onverschuldigde betaling door verzekeringnemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van een geschil over een schadevergoeding na een brand in de koeienstal van [appellant]. De brand vond plaats op 23 december 2019, waarna [appellant] een uitkering van € 170.000,- verzocht om de stal te herbouwen. Achmea heeft dit bedrag uitgekeerd, maar later bleek dat de facturen die [appellant] had ingediend niet juist waren en dat de stal niet was herbouwd. Achmea concludeerde dat er sprake was van fraude en vorderde terugbetaling van het uitgekeerde bedrag op grond van onverschuldigde betaling.

De rechtbank Limburg oordeelde in eerste aanleg dat [appellant] inderdaad fraude had gepleegd en veroordeelde hem tot terugbetaling van het bedrag, vermeerderd met kosten. [appellant] ging in hoger beroep, maar het hof bevestigde het oordeel van de rechtbank. Het hof oordeelde dat [appellant] op het moment van het indienen van de facturen wist dat deze niet klopten en dat hij opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt aan Achmea. Het hof concludeerde dat [appellant] niet verzekerd was voor de schade en dat Achmea het bedrag onverschuldigd had betaald. De kosten van het hoger beroep werden ook aan [appellant] opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.327.883/01
arrest van 4 juni 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. S.J.H.G.M. Schils te Urmond, gemeente Stein,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V. (handelende onder de naam Interpolis),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Achmea,
advocaat: mr. S.D. Palper te Arnhem,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 maart 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 21 december 2022, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Achmea als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/295647 / HA ZA 21-429)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties 1-3;
  • de memorie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling van 13 mei 2024, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.Waar gaat deze zaak over?

[appellant] had een woonhuisverzekering bij Achmea. Toen zijn koeienstal afbrandde, verzocht [appellant] uitkering van een bedrag onder de verzekering zodat hij de stal opnieuw zou kunnen bouwen. Achmea heeft een bedrag van € 170.000,- uitgekeerd om de stal te herbouwen. De facturen die [appellant] daartoe heeft ingediend, waren echter niet juist en [appellant] heeft de koeienstal niet herbouwd. Dit levert fraude op en dat betekent dat [appellant] op grond van de polisvoorwaarden niet voor de schade verzekerd is. Daarom moet [appellant] het hele bedrag terugbetalen aan Achmea en ook de overige kosten die Achmea heeft moeten maken.

4.De beoordeling

De feiten
4.1.
Tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht. Deze feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Uitgegaan wordt van de volgende feiten.
4.1.1.
Tussen [appellant] en Achmea was tot 23 april 2021 een verzekeringsovereenkomst van kracht, genaamd ‘Alles in één polis’. Als onderdeel van deze verzekeringsovereenkomst waren [appellant] woning met de daarnaast gelegen en bijhorende koeienstal verzekerd, onder andere tegen brand. Van de verzekeringsovereenkomst maakten de algemene voorwaarden, model AV-02-182 (hierna: de Algemene polisvoorwaarden) en de voorwaarden woonhuisverzekering, model WOO-RV-50-181 (hierna: de Woonhuis voorwaarden) deel uit.
4.1.2.
Artikel 5 van de Algemene polisvoorwaarden luidt, voor zover relevant, als volgt:
5. Wanneer mogen wij uw verzekering meteen stoppen?
(…)
U of een verzekerde pleegde fraude.
  • Wij mogen alle verzekeringen binnen de Interpolis Alles in één Polis stoppen.
  • U moet uitkeringen en kosten terugbetalen.
  • U krijgt geen premie terug.
  • Wij mogen de fraude doorgeven aan de politie.
  • Wij mogen de fraude registeren. Alle verzekeraars in Nederland kunnen dit zien.
Bij begrippen ziet u wat wij onder fraude verstaan.”.
4.1.3.
Het begrip “fraude” is in de Algemene polisvoorwaarden als volgt gedefinieerd:
Fraude
U of een verzekerde vertelt niet de waarheid of vertelt niet alles:
  • Of om een (hogere) vergoeding van ons te krijgen.
  • Of om een verzekering af te sluiten of te houden.”.
4.1.4.
Artikel 7 van de Algemene polisvoorwaarden luidt, voor zover relevant, als volgt:
7 Wanneer is schade niet verzekerd?
(…)
U of een verzekerde pleegt fraude.
Bij begrippen ziet u wat wij onder fraude verstaan.”.
4.1.5.
Artikel 26 van de Woonhuis voorwaarden luidt, voor zover relevant, als volgt:
26 Wat betalen we als verzekerde de woning opnieuw opbouwt?
We betalen de kosten van het bouwen van dezelfde woning op dezelfde plek.
(…)”.
4.1.6.
Op 23 december 2019 is brand ontstaan in de koeienstal van [appellant] . Door de brand zijn de stal met de daarop aangebrachte zonnepanelen volledig verloren gegaan. [appellant] heeft de brand en de volgens hem ontstane schade gemeld aan Achmea en heeft om dekking en vergoeding van de schade verzocht. De zonnepanelen waren aangebracht op het dak van de stal naar aanleiding van een door [appellant] met een derde-onderneming gesloten huurovereenkomst.
4.1.7.
Achmea heeft besloten om op grond van de onder 4.1.1. genoemde verzekeringsovereenkomst de door [appellant] bij haar gemelde brandschade te vergoeden, dit op grond van herbouwwaarde en tot een bedrag van € 173.750,- inclusief btw. Over de hoogte van het bedrag van de herbouwwaarde hebben de schade-expert van Achmea en de contra-expert van [appellant] overleg gevoerd en uiteindelijk overeenstemming bereikt. Daarvan blijkt uit een door beide partijen ondertekende akte van taxatie.
4.1.8.
[appellant] heeft het bedrijf [xxx] Horse Products & Construction (hierna: [xxx] ) verzocht om een offerte voor de herbouw van de stal. Een eerste offerte sloot op € 208.930,- en een tweede, aangepaste, offerte van [xxx] sloot op € 170.000,-. De tweede offerte van [xxx] is door de genoemde experts gebruikt bij het bepalen van de herbouwwaarde.
4.1.9.
Op 19 juni 2020 heeft [appellant] (via zijn contra-expert) aan Achmea verzocht om betaling van een eerste deel van de herbouwkosten. Ter onderbouwing voor die eerste deelbetaling heeft [appellant] een factuur van [xxx] van 15 juni 2020 ter hoogte van
€ 84.700,- inclusief btw meegestuurd. Op 16 juli 2020 heeft [appellant] (via zijn contra-expert) aan Achmea verzocht om betaling van het restant van de herbouwkosten. Dat is gebeurd aan de hand van een tweede factuur van [xxx] van 9 juli 2020 ter hoogte van € 85.910,-. Achmea heeft uiteindelijk in totaal € 170.000,- betaald aan [appellant] (op 3 april 2020,
€ 87.500,-, op 29 juni 2020, € 2.200,- en op 27 juli 2020, € 80.300,-).
4.1.10.
[xxx] heeft de koeienstal niet herbouwd. [appellant] en [xxx] hebben een verklaring gedateerd 30 juni 2020 ondertekend, waarin zij de volgens hen op 1 maart 2020 gesloten aannemingsovereenkomst betreffende de herbouw van de stal hebben ontbonden. [xxx] heeft vervolgens aan [appellant] op 30 juni 2020 en 9 juli 2020 creditfacturen gestuurd voor de facturen van 15 juni 2020 en 9 juli 2020.
4.1.11.
Eind 2020 heeft Achmea, naar aanleiding van een contact met de verhuurder van de verloren gegane zonnepanelen op het dak van de stal, besloten om nader onderzoek te verrichten naar (de afwikkeling van) de schadeclaim van [appellant] . Daartoe heeft Achmea het onderzoeksbureau I-TEK B.V. (hierna: I-Tek) ingeschakeld. Op 1 maart 2021 heeft I-Tek gerapporteerd aan Achmea. De conclusies in het rapport van I-Tek luiden als volgt:
“Op grond van het hierboven omschreven onderzoek wordt het navolgende geconcludeerd:
  • Door verzekerde is opzettelijk verzwegen dat de zonnepanelen op de schuur/stal niet zijn eigendom waren en zijn deze door hem bij opdrachtgever als beschadigd geclaimd, teneinde de verzekeraar te bewegen tot uitbetaling van een hogere schade-uitkering.
  • Door verzekerde zijn onderdelen van de zonnepanelen installatie als verloren geclaimd, terwijl deze onderdelen bij onderhavige brand niet beschadigd zijn geraakt.
  • Door verzekerde zijn aan opdrachtgever willens en wetens facturen aangeboden, ter onderbouwing van zijn schade en herbouw van het beschadigde, die niet de werkelijkheid weergeven. Hiermee is opdrachtgever door verzekerde misleid met als doel een schade-uitkering te ontvangen voor de herbouw van een schuur/stal, die nimmer heeft plaatsgevonden.
  • Door verzekerde zijn brandgevaarlijke werkzaamheden uitgevoerd op enkele meters afstand van een hoeveelheid stro. Niet kan worden uitgesloten dat deze werkzaamheden hebben geleid tot onderhavige brand.
  • Doordat verzekerde niet bereid is gebleken om zijn medewerking aan het vervolg van het onderzoek te verlenen, zijn meerdere vragen onbeantwoord gebleven.
  • Negatieve betrokkenheid bij het ontstaan van de onderhavige schade, van de zijde van verzekerde, is noch uit te sluiten noch gebleken uit onderzoek.
Het wordt aan opdrachtgever ter beoordeling gelaten om te bepalen welke gevolgen de bevindingen uit [het] onderzoek hebben met betrekking tot de uiteindelijke afwikkeling van de onderhavige schade en de relatie met verzekerde.”.
4.1.12.
Op 9 april 2021 heeft Achmea aan [appellant] een brief gestuurd, waarin [appellant] onder andere gesommeerd wordt om de betaalde € 170.000,- terug te betalen. Op 14 mei 2021 heeft Achmea nog een tweede sommatiebrief gestuurd.
4.1.13.
[appellant] heeft niet gereageerd op de sommatiebrieven. Achmea is vervolgens de onderhavige procedure gestart en heeft, vooruitlopend daarop, conservatoir (derden)beslag laten leggen op basis van het daartoe verleende verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2021.
De procedure bij de rechtbank
4.2.1.
In de onderhavige procedure vordert Achmea dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [appellant] veroordeelt tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van:
o primair: € 170.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de door Achmea gedane betalingen, althans vanaf een door de rechtbank redelijk geachte termijn, tot aan de dag van algehele voldoening;
o subsidiair: € 76.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de door Achmea gedane betalingen, althans vanaf een door de rechtbank redelijk geachte termijn, tot aan de dag van algehele voldoening;
II. [appellant] veroordeelt tot betaling van de (onderzoeks)kosten, in totaal neerkomend op een bedrag van € 11.977,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [appellant] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten ad € 2.475,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [appellant] veroordeelt tot betaling van de kosten voor het leggen van conservatoir beslag/derdenbeslag, ten bedrage van in ieder geval € 1.412,15, te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover [appellant] dit bedrag niet binnen twee weken, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn na betekening van het te deze te wijzen vonnis, heeft voldaan;
V. [appellant] veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het verschuldigde griffierecht en het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen, althans vanaf een door de rechtbank redelijk geachte termijn, na het te dezen te wijzen vonnis, indien en voor zover [appellant] deze kosten voordien niet heeft voldaan;
VI. [appellant] veroordeelt in de nakosten ten bedrage van respectievelijk € 163,-, zonder betekening en € 248,- met betekening, laatstbedoeld bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover verweerder dit niet binnen (de wettelijke vereiste termijn van) twee dagen, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn na betekening van het te dezen wijzen vonnis, heeft voldaan.
4.2.2.
Achmea stelt zich ter onderbouwing van haar primaire vordering op het standpunt dat [appellant] , ter verkrijging van dekking op basis van herbouwwaarde onder de verzekeringspolis, fraude heeft gepleegd als gedefinieerd in de begrippenlijst van de Algemene polisvoorwaarden. Fraude heeft volgens Achmea op grond van artikel 7 van de Algemene polisvoorwaarden tot gevolg dat schade niet is verzekerd. De door Achmea verrichte betalingen ter hoogte van in totaal € 170.000,- zijn daarmee onverschuldigd gedaan. Op die basis worden de verrichte betalingen dan ook teruggevorderd.
4.2.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.2.4.
In het vonnis van 21 december 2022 heeft de rechtbank [appellant] (kort samengevat) veroordeeld tot betaling van € 170.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld in de (onderzoeks)kosten, de buitengerechtelijke kosten, de beslagkosten en in de proceskosten, alles vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De procedure in hoger beroep
4.3.
[appellant] heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Achmea, met veroordeling van Achmea in de kosten in beide instanties.
4.4.
Achmea voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten in hoger beroep, vermeerderd met de wettelijke rente.
Fraude
4.5.
De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van fraude als bedoeld in de Algemene polisvoorwaarden. Het hof zal eerst bespreken of sprake is van fraude zoals door Achmea is gesteld en door [appellant] is betwist.
4.6.
Vast staat dat [appellant] , nadat de koeienstal door een brand was verwoest, Achmea heeft verzocht om dekking en vergoeding van de schade omdat hij aangaf dat hij de koeienstal wenste te herbouwen. [appellant] heeft daartoe offertes laten opmaken waarbij de tweede offerte van [xxx] , uitgaande van herbouw van de koeienstal, is gebruikt bij het bepalen van de herbouwwaarde ter hoogte van € 170.000,-. Vervolgens heeft [appellant] op 19 juni 2020 aan Achmea verzocht om betaling van een eerste deel van de herbouwkosten. Als onderbouwing heeft hij een factuur van [xxx] van 15 juni 2020 ter hoogte van
€ 84.700,- (inclusief btw) overgelegd. Op 16 juli 2020 heeft [appellant] aan Achmea verzocht om betaling van het restant van de herbouwkosten. Dat is gebeurd aan de hand van een tweede factuur van [xxx] van 9 juli 2020 ter hoogte van € 85.910,-. Voorts staat vast dat [appellant] een verklaring van 30 juni 2020 heeft ondertekend waarbij [appellant] en [xxx] de (tussen hen gesloten) aannemingsovereenkomst hebben ontbonden. [xxx] heeft op 30 juni 2020 en 9 juli 2020 creditfacturen gestuurd voor de facturen van respectievelijk 15 juni 2020 en 9 juli 2020. De koeienstal is niet herbouwd.
4.7.
Uit de voormelde feiten blijkt dat [appellant] op het moment dat hij verzocht om uitbetaling van het restant van de herbouwkosten op 16 juli 2020 wist (i) dat de aannemingsovereenkomst tussen [xxx] en hem was ontbonden en (ii) de facturen van 15 juni 2020 en 9 juli 2020 inmiddels waren gecrediteerd. Door desalniettemin op 16 juli 2020 de factuur van 9 juli 2020 van [xxx] ter hoogte van € 85.910,- bij Achmea in te dienen en te verzoeken om betaling van dit bedrag heeft [appellant] naar het oordeel van het hof fraude gepleegd. Hij heeft immers een factuur ingediend waarvan hij op dat moment wist dat deze reeds was gecrediteerd terwijl herbouw van de koeienstal op basis van deze factuur (en de eerder ingediende factuur) niet zou plaatsvinden.
4.8.
Voor zover door [appellant] in grief I naar voren is gebracht dat [appellant] niet kon herbouwen omdat de koeienstal in strijd was met het vigerend bestemmingsplan, geldt dat [appellant] deze informatie, die hem al op 11 maart 2019 bekend was, niet met Achmea heeft gedeeld. Anders dan grief I betoogt, leidt de omstandigheid dat herbouw volgens het bestemmingsplan niet mogelijk was er niet toe dat artikel 26 van de Woonhuis voorwaarden als onredelijk bezwarend of onbegrijpelijk voor [appellant] dient te worden beschouwd. Zoals Achmea naar voren heeft gebracht, brengt een redelijke uitleg van artikel 26 van de Woonhuis voorwaarden met zich mee dat niet vereist is dat exacte herbouw (met dezelfde materialen) plaatsvindt. Het had op de weg van [appellant] gelegen om, zo hij de koeienstal wenste te herbouwen, Achmea op de hoogte te brengen van de omstandigheid dat de bestaande koeienstal strijdig was met het vigerende bestemmingsplan, waarna had kunnen worden bezien op welke wijze de koeienstal had kunnen worden herbouwd zonder in strijd te komen met het geldende bestemmingsplan. Grief I faalt.
4.9.
Ook grief II faalt. [appellant] stelt dat hij het ontvangen geld (deels) heeft gebruikt om de grond te saneren en dat dit heeft te gelden als kosten voor de herbouw. Niet alleen heeft [appellant] de kosten voor sanering in het geheel niet onderbouwd, zodat om die reden hieraan al voorbij dient te worden gegaan, een en ander laat onverlet dat [appellant] in strijd met de waarheid facturen heeft ingediend bij Achmea op basis waarvan Achmea tot uitbetaling is overgegaan. Overigens merkt het hof nog op dat in de offerte van [xxx] rekening is gehouden met het afvoeren van puin/verbrand afval, terwijl door de expert en de contra-expert van [appellant] zelf geen opmerkingen zijn gemaakt dat sanering van de grond een (noodzakelijke) voorwaarde was voor herbouw.
4.10.
Nu het hof hiervoor in rechtsoverweging 4.7 al heeft geconcludeerd dat sprake is van fraude door [appellant] , is in zoverre niet relevant (i) of [appellant] het oneens is met de weergave door I-Tek van zijn verklaring tegenover de onderzoeker van I-Tek, (ii) dat volgens [appellant] Achmea geen rekening mocht houden met de afgelegde verklaringen van [appellant] bij I-Tek na sluiting van het schadedossier door Achmea op 26 juli 2020 en (iii) dat [appellant] een (kleinere) schapenstal heeft herbouwd. Crux in deze zaak is dat [appellant] op 16 juli 2020 in strijd met de waarheid heeft verklaard en een onjuiste factuur heeft ingediend bij Achmea, terwijl hij toen wist dat ook de eerdere ingediende factuur niet juist was. Daarmee heeft [appellant] Achmea niet naar waarheid geïnformeerd, daar waar hij dat wel had moeten doen.
Overigens deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat [appellant] de correcte weergave van zijn oorspronkelijke verklaring op pagina 6 en 7 van het rapport van I-Tek niet, althans onvoldoende, heeft betwist. De opvatting van [appellant] dat hij na de mededeling van Achmea op 26 juli 2020 [appellant] niet meer gehouden was om te vertellen hoe de ontvangen gelden zijn aangewend, kan ook niet als juist worden aanvaard. Dat een (kleinere) schapenstal is herbouwd, heeft [appellant] niet onderbouwd en is door Achmea betwist. Maar ook hiervoor geldt dat, zelfs al zou dit het geval zijn geweest, dit niet afdoet aan het feit dat [appellant] op 16 juli 2020 onware mededelingen heeft gedaan op basis waarvan Achmea (naar achteraf is gebleken) ten onrechte gelden heeft uitgekeerd. De grieven III tot en met VII falen.
Slotsom
4.11.
Nu de grieven tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van fraude falen, komt ook het hof tot de slotsom dat [appellant] niet verzekerd is voor de schade en Achmea
€ 170.000,- onverschuldigd heeft betaald aan [appellant] . [appellant] is daarnaast terecht in de (onderzoeks)kosten, buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten veroordeeld en voert niets aan waarom hij niet de wettelijke rente over deze kosten en het onverschuldigde betaalde verschuldigd zou zijn. Grief VIII faalt. Grief IX is tevergeefs voorgesteld, nu de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het niet toekomt aan het tevens aan de vordering ten grondslag gelegde eerste argument van Achmea over de zonnepaneleninstallatie. Aan bewijslevering, zowel ten aanzien van de zonnepanelen als in algemene zin, komt het hof niet toe.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in hoger beroep worden veroordeeld in de proceskosten van dit hoger beroep. Deze worden begroot op:
  • griffierecht € 5.689,-
  • salaris advocaat € 7.144,- (2 punten x tarief V)
  • nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
Totaal € 13.011,-

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 21 december 2022;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de kant van Achmea vastgesteld op € 13.011,-, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als [appellant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,- en de kosten van betekening;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest zijn voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, A.C. van Campen en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 juni 2024.
griffier rolraadsheer