ECLI:NL:GHSHE:2024:1814

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
200.332.733_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkrachtbepaling na relatiebeëindiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en de draagkracht van de man. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin was bepaald dat hij € 350,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen voor zijn minderjarige kind, [minderjarige 1]. De man was van mening dat de hoogte van de alimentatie niet correct was vastgesteld en verzocht het hof om de alimentatie te verlagen naar € 50,- per maand.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, waardoor de hoogte van de kinderalimentatie opnieuw beoordeeld moest worden. Het hof heeft de draagkracht van de man berekend op basis van zijn gemiddelde winst uit onderneming in de jaren voorafgaand aan de omzetting van zijn eenmanszaak naar een BV. De man had onvoldoende onderbouwd dat zijn DGA-salaris als uitgangspunt moest dienen voor de draagkrachtbepaling.

Uiteindelijk heeft het hof de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] vastgesteld op € 146,- per maand met ingang van 20 juli 2022, € 141,- per maand met ingang van 1 januari 2023, en € 150,- per maand met ingang van 1 januari 2024. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.332.733/01
zaaknummer rechtbank : C/02/399653 FA RK 22-3191
beschikking van 30 mei 2024
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I. de Dobbelaere-Woets,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.E. van Hevele.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 29 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 25 september 2023 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 13 november 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het procesdossier in eerste aanleg, ingediend door de advocaat van de man op 4 oktober 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 december 2022;
- een V-formulier met producties van de advocaat van de man d.d. 25 januari 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 12 april 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5.
Na de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw zoals afgesproken nog afschrift overgelegd van de jaaropgaven 2022 en 2023 ten bewijze van de door de vrouw ter mondelinge behandeling genoemde lonen in die jaren.
3. De feiten
3.1.
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad en samengewoond.
De relatie en de samenwoning zijn in 2016 geëindigd.
3.2.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , België.
[minderjarige 1] staat ingeschreven op het woonadres van de vrouw.
3.3.
Het mediationtraject dat partijen in 2017 hebben gevolgd, heeft niet tot een ondertekend ouderschapsplan geleid.
3.4.
De man heeft vanaf juli 2017 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] (hierna kinderalimentatie) een bedrag van € 74,- per maand aan de vrouw voldaan, Dat bedrag is gelijk aan het bedrag dat de mediator had becijferd in haar brief aan partijen van 11 juli 2017 (prod. 4 bij het inleidend verzoekschrift van de vrouw).
Begin 2022 heeft de man over dit bedrag achterstallige indexering voldaan.
3.5.
De man is sinds [huwelijksdatum] 2019 gehuwd met [partner van de man] . Zij zijn de ouders van [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking van 29 juni 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat tussen partijen destijds een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan de man aan de vrouw een kinderalimentatie diende te voldoen van € 74,- per maand.
Op de in de beschikking genoemde gronden - kort gezegd: bij gebreke van voldoende financiële gegevens aan de zijde van de man - heeft de rechtbank die overeenkomst gewijzigd en bepaald dat de man conform het verzoek van de vrouw met ingang van 20 juli 2022 een kinderalimentatie zal betalen van € 350,- per maand.
4.2.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De grieven van de man zien op de door de rechtbank gehanteerde wijzigingsgronden, de behoefte van [minderjarige 1] en de draagkracht van ieder van partijen.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de behoefte van [minderjarige 1] vast te stellen op € 354,- per maand (in 2022 € 402,- per maand), en - de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] nader vast te stellen op € 50,- per maand met ingang van 20 juli 2022, althans een bijdrage en ingangsdatum als het hof juist acht.
4.3.
De vrouw voert verweer. Zij verzoekt het hof, de grieven van de man ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het oordeel van de rechtbank dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan de man aan de vrouw ten titel van kinderalimentatie een bedrag van € 74,- per maand (in 2022 na indexatie € 83,54 p/m) zal voldoen, is in hoger beroep niet in geschil.
Wijziging van omstandigheden
5.2.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die meebrengt dat de hoogte van de bijdrage opnieuw dient te worden beoordeeld.
Ingangsdatum
5.3.
De door rechtbank gehanteerde ingangsdatum (20 juli 2022) is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.4.
Ter mondelinge behandeling hebben beide partijen ermee ingestemd dat het hof in 2022 uitgaat van een behoefte van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] van € 460,- per maand. Dat is in 2023 geïndexeerd: € 476,- per maand.
Aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 2]
5.5.
Verder hebben beide partijen ermee ingestemd dat het hof de helft van de kosten van [minderjarige 2] voor rekening van de man brengt, alvorens de kosten van [minderjarige 1] tussen partijen te verdelen.
Draagkracht van de man
5.6.
De man voert, samengevat, het volgende aan.
Hij heeft na 2016 de v.o.f. van partijen voortgezet als eenmanszaak. In 2021 heeft hij, o.a. om zijn gezin op financieel vlak te beschermen, zijn eenmanszaak omgezet naar een besloten vennootschap en tevens een holding opgericht. Hij legt als prod. 8 t/m 10 zijn financiële gegevens 2020 t/m 2022 over en stelt dat voor de vaststelling van zijn draagkracht moet worden uitgegaan van zijn DGA salaris van € 48.000,- in 2022 en € 51.000,- in 2023.
5.7.
De vrouw voert, samengevat, het volgende aan.
Uitgaande van de gemiddelde winst uit onderneming in de eenmanszaak van de man in de jaren 2018, 2019 en 2020, zoals deze blijkt uit door de man overgelegde stukken, bedraagt het in 2022 voor de bepaling van zijn draagkracht in aanmerking te nemen inkomen € 75.899,- per jaar. De man gaat ten onrechte uit van het aan zichzelf toegekende minimale DGA salaris van de vennootschap.
5.8.
Het hof acht het in de hier gegeven omstandigheden passend om de draagkracht van de man te begroten op basis van de door de vrouw gestelde en door de man op zichzelf niet betwiste gemiddelde winst uit onderneming in de eenmanszaak ten bedrage van € 75.899,- in de drie jaren, voorafgaand aan de omzetting in 2021. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat de resultaten van de vennootschap in 2021 en daarna ertoe nopen, slechts zijn DGA salaris tot uitgangspunt te nemen.
5.9.
Het hof zal daarom uitgaan van een jaarwinst uit onderneming van de man van
-afgerond- € 76.000,- en rekening houden met een redelijk te achten pensioenpremie van
€ 300,- per maand zoals ter zitting besproken. Het hof begroot het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man in 2022 aldus op € 4.224,- per maand. Rekening houdend met de pensioenpremie wordt de draagkracht van de man aan de hand van de draagkrachtformule begroot op € 1.356,- per maand. Daarop komt in mindering het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 2] van (50% =) € 230,- per maand, zodat in 2022 bij de man een draagkracht ten behoeve van [minderjarige 1] resteert van € 1.126,- per maand.
Analoog aan de wettelijke indexering stelt het hof de beschikbare draagkracht van de man in 2023 vast op € 1.164,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
2022
5.10.
In 2022 begroot het hof de draagkracht van de vrouw op basis van een fiscaal jaarloon van € 28.689,- conform de overgelegde jaaropgaaf 2022. Rekening wordt voorts gehouden met het bij dit inkomen behorende kindgebonden budget en met de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dat resulteert in 2022 in een NBI van € 2.597,- per maand en een draagkracht van € 559,- per maand.
2023
5.11.
Met ingang van het jaar 2023 begroot het hof de draagkracht van de vrouw op basis van een fiscaal jaarloon van € 32.657,- conform de overgelegde jaaropgaaf 2023. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat daarin een bonus is begrepen die jaarlijks wisselt, maar zij heeft onvoldoende onderbouwd dat in 2023 of daarna van een lager c.q. gemiddeld loon zou moeten worden uitgegaan.
Rekening wordt voorts gehouden met het bij dit inkomen behorende kindgebonden budget en met de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dat resulteert in 2023 in een NBI van
€ 2.970,- per maand en een draagkracht van € 633,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
2022
5.12.
De gezamenlijke draagkracht van partijen is in 2022 € 1.685,- per maand.
Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] wordt in 2022 gesteld op:
(1.126 : 1.685) x € 460,- = € 307,- per maand.
2023
5.13.
De gezamenlijke draagkracht van partijen is in 2023 € 1.797,- per maand.
Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] wordt in 2023 gesteld op:
(1.164 : 1.797) x € 476,- = € 308,- per maand
Vermindering met de zorgkorting
5.14.
Niet in geschil is dat de man aanspraak heeft op een zorgkorting van 35% van de kosten van [minderjarige 1] . Het gaat om € 161,- per maand in 2022 en € 167,- per maand in 2023.
Omdat de ouders tezamen een ruim voldoende draagkracht hebben, kan deze zorgkorting geheel worden verzilverd.
Vaststelling bijdrage
5.15.
Op grond van het voorgaande zal het hof de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie nader vaststellen op:
(€ 307 -/- € 161 =) € 146,- per maand met ingang van 20 juli 2022 en op
(€ 308 -/- € 167 =) € 141,- per maand met ingang van 1 januari 2023.
Het hof zal dit laatste bedrag met ingang van 1 januari 2024 analoog aan de wettelijke indexering verhogen, hetgeen uitkomt op - afgerond - € 150,- per maand.
Terugbetaling
5.16.
Het hof zijn geen gronden gebleken, op grond waarvan de vrouw niet gehouden zou zijn tot terugbetaling van het teveel ontvangene, indien en voor zover aan de hand van deze beschikking zou blijken dat over de periode van 20 juli 2022 tot heden meer door de man is betaald, of meer op hem is verhaald, dan hij aan de vrouw verschuldigd is.

6.De slotsom

6.1.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en nader beslissen zoals hierna in het dictum vermeld, met compensatie van de proceskosten in beide instanties.
6.2.
Berekeningen van de draagkracht van de man (in 2022) en de vrouw (in 2022 en 2023) (totaal 4 pagina’s) zijn aan deze beschikking gehecht.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen onder bovenvermeld zaaknummer gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 29 juni 2023
en opnieuw recht doende:
wijzigt de overeenkomst van partijen ter zake kinderalimentatie voor [minderjarige 1] (geboren [geboortedatum] 2013) met ingang van 20 juli 2022 als volgt;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] dient te betalen:
€ 146,- per maand met ingang van 20 juli 2022;
€ 141,- per maand met ingang van 1 januari 2023;
€ 150,- per maand met ingang van 1 januari 2024, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en M.J.C. van Leeuwen en is op 30 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.