ECLI:NL:GHSHE:2024:1813

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
200.330.876_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewindvoering en eindrekening van de bewindvoerder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de bewindvoerder over een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 mei 2023. De bewindvoerder, vertegenwoordigd door mr. F. Ergec, verzocht de rechtbank om de eindrekening en verantwoording van de voormalige bewindvoerder, [voormalig bewindvoerder], te vernietigen. De bewindvoerder stelde dat er discrepanties waren in de financiële administratie en dat de voormalige bewindvoerder zijn zorgplicht had geschonden, wat had geleid tot aanzienlijke schade voor de rechthebbende, die in totaal € 111.000,- zou bedragen. De voormalige bewindvoerder, bijgestaan door mr. W.G. Dictus, verweerde zich door te stellen dat hij de rechthebbende adequaat had begeleid en dat de problemen voornamelijk het gevolg waren van de handelingsbekwaamheid van de rechthebbende zelf.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2024 werden beide partijen gehoord. Het hof constateerde dat de grieven van de bewindvoerder onvoldoende concreet waren en dat de verwijten aan de voormalige bewindvoerder niet voldoende onderbouwd waren. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder niet had aangetoond dat de voormalige bewindvoerder tekort was geschoten in zijn zorgplicht. De rechtbank had eerder de klacht van de bewindvoerder ongegrond verklaard en décharge verleend aan de voormalige bewindvoerder voor de eindrekening en verantwoording. Het hof bekrachtigde deze beslissing en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 mei 2024
Zaaknummer: 200.330.876/01
Zaaknummer eerste aanleg: 5306673 \ OV VERZ 16-6159
in de zaak in hoger beroep van:
[de bewindvoerder]in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[de rechthebbende],
hierna te noemen: de rechthebbende,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. F. Ergec,
In deze zaak worden als belanghebbenden aangemerkt:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende,
[voormalig bewindvoerder],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: [voormalig bewindvoerder] ,
advocaat: mr. W.G. Dictus.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 10 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2023, heeft de bewindvoerder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de klacht van de bewindvoerder alsnog in al haar onderdelen gegrond wordt verklaard en dat [voormalig bewindvoerder] alsnog geen decharge zal worden verleend voor de rekening en verantwoording van 2014, “met alsnog schade toe te kennen [de bewindvoerder] te voldoen door [ [voormalig bewindvoerder] ], welke schade het hof juist acht.”
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 december 2023, heeft [voormalig bewindvoerder] verzocht de grieven van de bewindvoerder af te wijzen dan wel de bewindvoerder in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door de bewindvoerder ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking, eventueel met verbetering van de gronden, te bekrachtigen, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van dit geding.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Ergec;
  • de rechthebbende;
  • [voormalig bewindvoerder] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger voormalig bewindvoerder] en bijgestaan door mr. De Jong, waarnemend voor mr. Dictus.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen (zijnde nog ontbrekende stukken van de procedure in eerste aanleg) van de advocaat van de bewindvoerder van 10 oktober 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 2 tot en met 6) van de advocaat van de bewindvoerder van 5 april 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van de kantonrechter te Bergen op Zoom van 6 mei 2013 is over de goederen die aan de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind gesteld. Daarbij is [voormalig bewindvoerder] (voornoemd) als bewindvoerder benoemd.
3.2.
Bij beschikking van 25 februari 2015 is [voormalig bewindvoerder] op eigen verzoek per 1 maart 2015 ontslagen als bewindvoerder en is [de bewindvoerder] (voornoemd) tot opvolgend bewindvoerder benoemd.
3.3.
Op 13 maart 2015 heeft [voormalig bewindvoerder] de eindrekening en verantwoording aangeboden aan de rechthebbende en de opvolgend bewindvoerder.
3.4.
De opvolgend bewindvoerder heeft bij brief van 20 maart 2015 verzocht om de afdoening van de eindrekening en verantwoording aan te houden en de rechthebbende de gelegenheid te geven de klacht tegen de eindrekening en verantwoording (en tegen het door [voormalig bewindvoerder] gevoerde bewind) nader te onderbouwen.
3.5.
Bij beschikking van 4 oktober 2018 is ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap ingesteld met benoeming van de bewindvoerder tot mentor.
3.6.
Blijkens de inhoud van het procesdossier en de bestreden beschikking in het bijzonder, heeft de behandeling van de klacht lang op zich laten wachten, kennelijk als gevolg van een reorganisatie binnen de rechtbank en het vertrek van collega’s.
3.7.
Bij de bestreden beschikking van 10 mei 2023 heeft de rechtbank de klacht van de bewindvoerder in al haar onderdelen ongegrond verklaard en décharge aan de bewindvoerder verleend voor de eindrekening en verantwoording.
3.8.
De bewindvoerder kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten in de processtukken
3.9.
De bewindvoerder voert in het beroepschrift – kort samengevat – het volgende aan.
De eindrekening en verantwoording van [voormalig bewindvoerder] kan niet worden goedgekeurd. In het beperkte dossier kan geen onderbouwing worden gevonden voor diverse posten. Zo is er geen documentatie van alle schulden en zit er een discrepantie tussen de start van de boedelbeschrijving, de uitdraai van bankafschriften uit het bewindvoeringssysteem en de originele bankafschriften. Er was bij de aanvang van het bewind geld aanwezig op de bankrekening van de rechthebbende, namelijk € 1.460,02. [voormalig bewindvoerder] zegt echter in de boedelbeschrijving van 31 juli 2013 en in de rekening en verantwoording 2013 dat de teller bij aanvang op nul stond. Zo ook in hun overzicht van bankafschriften uit het eigen bewindvoeringsyssteem.
Verder zijn er in de procedure stukken overgelegd door [voormalig bewindvoerder] die in het verzochte dossier niet voorkwamen. Ten onrechte is de rechtbank daaraan voorbijgegaan.
De brief van 31 mei 2021 waarin de bewindvoerder een bewijsaanbod heeft gedaan, namelijk om mevrouw [betrokkene] te horen als getuige, ontbreekt bij de door de kantonrechter genoemde stukken. De bewindvoerder vindt dat, gezien de discrepanties in het dossier, [betrokkene] gehoord dient te worden als getuige. Het is niet nader gemotiveerd op grond waarvan de kantonrechter dit bewijsaanbod heeft gepasseerd.
De bewindvoerder voert verder aan dat [voormalig bewindvoerder] als professionele bewindvoerder de rechthebbende had moeten beschermen. In 2010 heeft de rechthebbende een ernstig bedrijfsongeval meegemaakt, waardoor hij arbeidsongeschikt is geraakt. Daarnaast is de rechthebbende geestelijk beperkt, dyslectisch en alineablind. In de communicatie had hier rekening mee moeten worden gehouden. Er is te weinig persoonlijk overleg geweest.
3.10.
[voormalig bewindvoerder] voert in het verweerschrift – kort samengevat – het volgende aan.
[voormalig bewindvoerder] was er (uitsluitend) van op de hoogte dat de de rechthebbende dyslectisch is. Om deze reden werd de correspondentie dan ook gevoerd met zowel de rechthebbende als de vader van de rechthebbende. De vader was van alle problemen in het dossier op de hoogte. Daarnaast was rechthebbende handelingsbekwaam en is er bewind ingesteld op grond van schulden, niet op grond van zijn psychische gesteldheid. Er is veelvoudig gemaild door de rechthebbende zelf, waaruit bleek dat hij de inhoud van mails heel goed begreep. Tevens is er regelmatig telefonisch contact geweest en heeft de rechthebbende tijdens het persoonlijke gesprek op 25 juni 2013 zelf aangegeven dat er schriftelijk gecorrespondeerd kon worden. Toch heeft [voormalig bewindvoerder] ook veel telefonisch contact gezocht met de rechthebbende, maar was de rechthebbende telefonisch slecht bereikbaar.
Er is veelvuldig overleg geweest om de financiële situatie te verbeteren en een beëindiging van de WSNP zonder schone-lei te voorkomen, maar de rechthebbende ondernam de acties die verzocht werden niet. Uit de mailcorrespondentie bleek dat de rechthebbende deze zaken wel degelijk begreep (waarvan zijn vader ook op de hoogte was), maar het met de verzochte acties niet eens was.
Bij aanvang van het bewind had [voormalig bewindvoerder] geen weet van de medische omstandigheden die appellant noemt. De rechthebbende was werkzaam voor 60 tot 70 uur per week. Er was op dat moment dus geen sprake (meer) van een verminderde arbeidsgeschiktheid. Medio augustus 2013 is de rechthebbende ziekgemeld. De rechthebbende heeft zelf zijn ziektewetuitkering aangevraagd, maar [voormalig bewindvoerder] heeft alles gemonitord en de contacten met het UWV onderhouden. Op 20 maart 2014 en 2 mei 2014 had de rechthebbende afspraken met het UWV en toen heeft hij zelf aangegeven weer aan het werk te kunnen. De rechthebbende is na een re-integratietraject met ingang van 19 augustus 2014 beter gemeld, met instemming van de rechthebbende zelf, waarna [voormalig bewindvoerder] voor de rechthebbende een WW-uitkering heeft aangevraagd. De rechthebbende is hier steeds bij betrokken geweest en over geïnformeerd.
[voormalig bewindvoerder] is niet bekend met de brief van 31 mei 2021 aan de kantonrechter. Betwist wordt dat er überhaupt een bewijsaanbod is gedaan. Bovendien wordt in het geheel niet onderbouwd op grond waarvan mevrouw [betrokkene] als getuige zou moeten gehoord en wordt er ook niet specifiek aangegeven op welke punten zij een verklaring zou kunnen afgeven. Het horen van mevrouw [betrokkene] heeft volgens [voormalig bewindvoerder] geen meerwaarde.
Tot slot voert [voormalig bewindvoerder] aan dat het niet vreemd is dat er een discrepantie is tussen het saldo op de persoonlijke rekening van de rechthebbende en de beheerrekening bij aanvang van het bewind, omdat het saldo van de beheerrekening, nadat deze ten behoeve van het bewind is geopend, vanzelfsprekend met € 0,- aanvangt.
De standpunten tijdens de mondelinge behandeling
3.11.
Het hof heeft de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden dat de grieven en het petitum voor het hof nog onvoldoende duidelijk, vaag en wellicht niet voldoende concreet zijn.
Op vragen van het hof heeft de bewindvoerder zijn verzoek en de daaraan ten grondslag gelegde ‘klachten’ nader toegelicht, hetgeen – in de kern - neerkomt op het volgende.
3.12.
De bewindvoerder verzoekt concreet om [voormalig bewindvoerder] te veroordelen in door de rechthebbende geleden schade, te weten een bedrag van € 111.000,-. Dit is de totale schuldenlast van de rechthebbende nadat zijn WSNP-traject door toedoen van [voormalig bewindvoerder] ‘zonder schone lei’ was beëindigd.
De bewindvoerder verwijt [voormalig bewindvoerder] dat hij de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden.
Als er zorgvuldig overleg was geweest tussen [voormalig bewindvoerder] en de rechthebbende, had (het oplopen van) de CJIB-schuld, die tot de beëindiging van het WSNP-traject heeft geleid, voorkomen kunnen worden.
Als er zorgvuldig overleg was geweest zou dat er bovendien toe hebben geleid dat [voormalig bewindvoerder] voor de rechthebbende een arbeidsongeschiktheidsuitkering had aangevraagd. Uit een notitie van mevrouw [betrokkene] van 9 december 2014 uit het administratieve overzicht blijkt dat er overleg is geweest met de gemeentelijk ambtenaar, die het – zo blijkt uit de notitie – onbegrijpelijk vond dat de rechthebbende arbeidsgeschikt was verklaard.
Tot slot heeft de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat mevrouw [betrokkene] gehoord had moeten worden over “de vraagtekens in het dossier”, met name over het ontstaan van de CJIB-schulden.
3.13.
[voormalig bewindvoerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk verzocht op deze nadere toelichting c.q. onderbouwing geen acht te slaan, wegens strijd met de goede procesorde. Niet alleen is deze nog steeds te vaag en te weinig geconcretiseerd, ook is een en ander dusdanig laat in de procedure naar voren gebracht dat [voormalig bewindvoerder] zich daartegen niet deugdelijk kan verweren. Zou het hof daar wel acht op slaan, dan verzoekt [voormalig bewindvoerder] de grieven op inhoudelijke gronden af te wijzen, dan wel [voormalig bewindvoerder] een nadere termijn te geven om zich daartegen behoorlijk te kunnen verweren.
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
Het hof stelt vast dat de grieven van de bewindvoerder gericht zijn tegen de ongegrondverklaring van zijn klachten tegen het door [voormalig bewindvoerder] gevoerde bewind en het door de kantonrechter verlenen van décharge voor de eindrekening en verantwoording.
3.14.2.
In artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
Op grond van artikel 1:362 BW, volgens artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing bij bewind, kan de rechter (ambtshalve) de schade vaststellen die de rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
3.14.3.
Aan het eind van zijn bewind legt de bewindvoerder eindrekening en verantwoording af aan de rechthebbende en aan zijn opvolger; de rekening en verantwoording wordt afgelegd ten overstaan van de kantonrechter (artikel 1:445 lid 1 BW). Op grond van artikel 1:445 lid 4 jo. 1:374 BW beslist de kantonrechter geschillen die bij de aflegging van de rekening en verantwoording mochten rijzen.
De bewindvoerder kan aan het eind van zijn bewind décharge worden verleend door zijn opvolger of, als deze daartoe weigert over te gaan, door de kantonrechter. Door decharge te verlenen wordt bevestigd dat de bewindvoerder zijn taken naar behoren heeft uitgevoerd en wordt de bewindvoerder ontlast van zijn aansprakelijkheid voor het gevoerde bewind.
De CJIB-schuld / het WSNP-traject
3.14.4.
Vooropgesteld wordt dat voordat [voormalig bewindvoerder] als bewindvoerder werd benoemd, reeds sprake was van een WSNP-traject wegens schuldenproblematiek aan de zijde van rechthebbende. In het kader van de WSNP is een separate bewindvoerder benoemd. Dit WSNP-traject, waarin ook sprake was van CJIB-boetes, is niet met een schone lei afgerond maar omgezet in een faillissement. Met [voormalig bewindvoerder] constateert het hof dat het verwijt van de bewindvoerder aan [voormalig bewindvoerder] over het ontstaan van de CJIB-boetes en de volgens de bewindvoerder daardoor gevolgde beëindiging van het WSNP-traject zonder schone lei niet voldoende kenbaar kan worden herleid uit de grieven in het beroepschrift. Deze klacht is voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling en daarmee zeer laat in de procedure naar voren gebracht. [voormalig bewindvoerder] wordt op deze wijze in zijn procesbelang geschaad, aangezien [voormalig bewindvoerder] zich daartegen niet adequaat kan verweren en zelfs op geen enkele wijze kan verifiëren of de schuldenlast van de rechthebbende na de beëindiging van het WSNP-traject, zoals de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld, € 111.000,- bedroeg. Nog daargelaten dat het causale verband tussen het gestelde onzorgvuldige handelen van [voormalig bewindvoerder] en het ontstaan van de CJIB-boetes niet althans niet concreet is gesteld en in het geheel niet is onderbouwd.
Het hof ziet zonder nadere toelichting niet in waarom dit verwijt aan [voormalig bewindvoerder] niet reeds in de grieven in het beroepschrift kenbaar gemaakt had kunnen worden. Voor zover derhalve is bedoeld te betogen dat rechthebbende € 111.000 schade heeft geleden als gevolg van verwijtbaar onzorgvuldig handelen van [voormalig bewindvoerder] rondom het ontstaan van CJIB-boetes wordt hieraan voorbij gegaan, nog daargelaten dat op grond van de grieven in het beroepschrift en in aanmerking nemende het verweer van [voormalig bewindvoerder] dit niet aannemelijk is geworden.
De zorgplicht / arbeidsongeschiktheidsuitkering
3.14.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof aan de bewindvoerder gevraagd wat [voormalig bewindvoerder] in zijn ogen concreet heeft nagelaten en wat van hem concreet, gelet op de op een bewindvoerder rustende zorgplicht, verwacht had mogen worden in het kader van (het uitblijven van) de aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De bewindvoerder heeft daarop geantwoord dat [voormalig bewindvoerder] meer aandacht had moeten hebben voor de persoonlijke problematiek van de rechthebbende, dat er meer ‘persoonlijk contact’ had moeten zijn en dat [voormalig bewindvoerder] de rechthebbende ten onrechte heeft bestempeld als ‘dwars’.
3.14.6.
Het hof stelt voorop dat uit niets valt af te leiden dat [voormalig bewindvoerder] de rechthebbende, naar objectieve maatstaven, onheus of onprofessioneel heeft bejegend, dan wel dat [voormalig bewindvoerder] in dat contact concreet iets heeft nagelaten. Niet valt uit te sluiten dat het gebrek aan ‘persoonlijk contact’ vooral de beleving van de rechthebbende was.
Zelfs indien al veronderstellenderwijs zou moeten worden aangenomen dat [voormalig bewindvoerder] onvoldoende persoonlijk contact met de rechthebbende heeft gehouden, valt daarmee nog niet in te zien, en dat is ook op geen enkele manier concreet (met stukken) onderbouwd, op grond waarvan [voormalig bewindvoerder] daarmee in dusdanige mate in strijd met zijn zorgplicht heeft gehandeld dat dit (mede) heeft geleid tot het ontstaan van de eerst tijdens de mondelinge behandeling gestelde schade van € 111.000,- aan de zijde van de rechthebbende. In ieder geval is op geen enkele manier voldoende concreet gesteld en onderbouwd dat en op grond waarvan rechthebbende schade en zo ja, welke heeft geleden wegens een niet aangevraagde of verkregen arbeidsongeschiktheidsuitkering ter zake waarvan [voormalig bewindvoerder] verantwoordelijkheid droeg.
3.14.7.
Het hof neemt nog in aanmerking dat kennelijk niet in geschil is zoals de kantonrechter heeft overwogen dat het dossier van rechthebbende een zeer bewerkelijk dossier was en dat de rechthebbende niet altijd, bewust of onbewust, volledige medewerking heeft verleend aan [voormalig bewindvoerder] . Ongeacht de benaming die hieraan wordt gegeven – ‘dwars’ of anderszins – is duidelijk dat het niet opvolgen van de aanwijzingen van [voormalig bewindvoerder] mede tot het oplopen van de problemen heeft geleid. Het hof wijst in dit kader op het feit dat de rechthebbende is blijven rijden in een auto, die hij volgens [voormalig bewindvoerder] van de hand had moeten, waarmee hij vervolgens ook nog veel boetes (lees: CJIB-schulden) heeft laten ontstaan. Daarvoor kan de bewindvoerder niet aansprakelijk worden gehouden.
3.14.8.
Tot slot overweegt het hof nog het volgende. De (beschermings)bewindvoerder gaat over het beheer van het vermogen en houdt zich bezig met het behouden en verbeteren van de financiële situatie. Niet is gebleken dat [voormalig bewindvoerder] als bewindvoerder niet alles heeft gedaan om het inkomen van de rechthebbende veilig te stellen. Voor het overige is op grond van hetgeen de bewindvoerder in de grieven heeft betoogd niet aannemelijk geworden dat [voormalig bewindvoerder] dusdanig verwijtbaar heeft gehandeld dat als gevolg daarvan betrokkene enige concrete schade heeft geleden.
Getuigenverhoor mevrouw [betrokkene]
3.14.9.
Aan het leveren van bewijs wordt pas toegekomen als er voldoende gemotiveerd is gesteld (en er voldoende gemotiveerd is betwist). Niet is gesteld in het kader van welk concreet te leveren bewijs deze getuige zou kunnen verklaren, nog daargelaten de vraag of ter zake voldoende concreet is gesteld. Immers, aan het leveren van bewijs van concrete relevante betwiste feiten wordt pas toegekomen als aan de in dat verband relevante stelplicht is voldaan.
3.14.10.
Het beroepschrift moet voldoende duidelijk kenbare grieven bevatten. De stelling dat [voormalig bewindvoerder] verwijtbaar heeft gehandeld moet voldoende duidelijke en concreet worden onderbouwd. De enkele verwijzing naar een brief, te weten een brief van 31 mei 2020, zonder nadere concretisering is daartoe onvoldoende althans een onvoldoende kenbare grief,. Overigens heeft de bewindvoerder ook niet betwist het verweer van [voormalig bewindvoerder] dat hij de betreffende brief tot aan het over leggen hiervan in dit hoger beroep in het geheel niet kende, zodat van de juistheid van dit verweer wordt uitgegaan. De bewindvoerder heeft pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling een concrete toelichting op deze brief gegeven. Voor zover al voldoende concreet, is dit tardief en in strijd met de goede procesorde nu [voormalig bewindvoerder] zich daartegen onvoldoende heeft kunnen verweren. Aan het leveren van bewijs, derhalve aan het hoger van een getuige te weten mevrouw [betrokkene] wordt derhalve niet toegekomen.
Ontbrekende stukken / saldo beheerrekening
3.14.11.
Voor zover de bewindvoerder nog heeft betoogd dat de eindrekening en verantwoording ten onrechte is goedgekeurd omdat er stukken ontbreken in het dossier dat [voormalig bewindvoerder] aan hem heeft overgedragen, is het hof van oordeel dat het op de weg van de bewindvoerder had gelegen om ten minste te stellen welke stukken ontbreken, waar de ‘discrepanties’ zitten en welke gevolgen dit heeft. Dit heeft de bewindvoerder in het geheel nagelaten. Het hof ziet daarom ook in deze stellingen van de bewindvoerder geen aanleiding om te concluderen dat de kantonrechter ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de door [voormalig bewindvoerder] afgelegde eindrekening- en verantwoording.
3.14.12.
Voor zover in dit kader bedoeld is te betogen dat de rechthebbende bij de aanvang van het bewind vermogen had, te weten € 1.460,02 en de beheerrekening blijkens de rekening en verantwoording van 2013 bij aanvang een saldo van € 0,- had, is deze loutere stelling, nog daargelaten de juistheid ervan, evenmin voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [voormalig bewindvoerder] niet als een zorgvuldig bewindvoerder heeft gehandeld. [voormalig bewindvoerder] heeft onbetwist gesteld dat het saldo van de beheerrekening, nadat deze ten behoeve van het bewind is geopend, vanzelfsprekend met € 0,- aanvangt en dat inkomsten en eigen vermogen van de rechthebbende pas daarna op die beheerrekening gestort worden. Een nadere concrete en voldoende duidelijke onderbouwing van deze grief ontbreekt.
Conclusie
3.15.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de verzoeken van de bewindvoerder in hoger beroep afwijzen.
Proceskosten
3.16.
[voormalig bewindvoerder] heeft verzocht de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten. Hoewel de bewindvoerder in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 10 mei 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij, M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.