ECLI:NL:GHSHE:2024:180

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
200.330.106_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van verzoek tot vaststelling van omgangsregeling en informatieregeling in een zaak van ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en een informatieregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind. De vader, momenteel gedetineerd, had verzocht om een omgangsregeling met zijn kind, geboren in 2020, en om informatie over de ontwikkeling van het kind. De moeder, die met het kind in een beschermingsprogramma verblijft, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek, onder verwijzing naar de veiligheidsrisico's die een omgang met de vader met zich meebrengt. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij is geoordeeld dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind. De vader heeft in het verleden een crimineel verleden en er zijn zorgen over zijn gedrag, wat heeft geleid tot de ondertoezichtstelling van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de veiligheid van de moeder en het kind in het geding is en dat de vader, ondanks zijn vrijspraak in een andere strafzaak, nog steeds een reële dreiging vormt. De verzoeken van de vader zijn afgewezen, en het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is om het beschermingsprogramma niet te doorkruisen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 januari 2024
Zaaknummer: 200.330.106/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/405848 FA RK 23-448
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [locatie van de PI] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. van den Dungen,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.M.J. de Wit.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ),
geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] (België).
Vanwege de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is in deze zaak betrokken:
Stichting [gecertificeerde instelling],
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 juli 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
 een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] wordt vastgesteld (zolang de vader in detentie verblijft):
- de eerste twee maanden contactherstel door middel van één keer per week videobellen gedurende één uur op dinsdag tussen 13.15-15.30 uur of op donderdag tussen 13.15-16.15 uur;
- vanaf de derde maand zowel één keer per week videobellen als één keer per maand een ouder-kind-bezoek;
- althans een regeling vast te stellen die het hof juist acht.
 zodra de vader uit detentie komt een opbouwende omgangsregeling vast te stellen bestaande uit:
- vier keer eenmaal per week omgang gedurende vier uur van 11.00 uur tot 15.00 uur, daarna vier keer één dag per week van 10.00 uur tot 19.00 uur en daarna iedere week een hele dag met overnachting van 10.00 uur tot 10.00 uur;
- een zogenaamde week op/week af-regeling, op het moment dat [minderjarige] oud genoeg is voor een uitbreiding van de omgangsregeling, waarbij [minderjarige] de ene week bij de vader verblijft en de andere week bij de moeder verblijft;
- omgang tijdens de vakanties en bijzondere feestdagen, waarbij deze bij helfte worden verdeeld;
- een regeling die het hof juist acht.
 zolang er nog geen omgang plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige] , de moeder de vader maandelijks schriftelijk moet infomeren (onder toezending van een recente kleurenfoto) over de ontwikkelingen van [minderjarige] , waaronder zijn gezondheids-toestand, zijn fysieke en sociaal-emotionele ontwikkeling alsmede alle andere relevante ontwikkelingen van [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 7 september 2023, heeft de moeder verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn hoger beroep ongegrond te verklaren en af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van den Dungen;
  • de moeder (via CMS-verbinding), bijgestaan door mr. De Wit;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] (via CMS-verbinding);
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 maart 2023;
  • de brief van de GI d.d. 9 september 2023;
  • het V6-formulier ingediend door de advocaat van de vader op 4 december 2023, met als bijlage productie 3.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 maart 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 23 maart 2024.
3.3.
Bij beschikking van 26 april 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 5 augustus 2022 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt. Deze beslissing is door het hof bij beschikking van 24 november 2022 bekrachtigd.
3.3.2.
In genoemde beschikking van 26 april 2022 heeft de rechtbank verder het verzoek
van de vader tot het vaststellen van een informatieregeling afgewezen.
3.4.
De vader heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen, dan wel een informatieregeling vast te stellen (welk verzoek gelijkluidend is aan zijn verzoek in hoger beroep).
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank genoemde verzoeken van de vader afgewezen.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Ten aanzien van de omgang
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] afgewezen, omdat omgang op dit moment ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] . De vader is in het verleden in aanraking geweest met justitie en voor enkele feiten vervolgd. Hij ontkent echter dat hij [minderjarige] zou willen ontvoeren, dat hij nog altijd actief op zoek is naar de moeder en [minderjarige] en dat hun veiligheid nog steeds in gevaar is. De vader heeft het criminele gedrag achter zich gelaten en hij verwijst daarbij naar de door hem overgelegde verklaring. Hij wenst zich volledig in te zetten voor [minderjarige] en hij wil hem beschermen. Er kan daarom niet worden gesproken van een gevaarlijke situatie of enige dreiging richting [minderjarige] . De vader wenst betrokken te zijn bij het leven van [minderjarige] . Hij heeft zich ook niet als vader kunnen bewijzen omdat hij [minderjarige] al twee jaar niet heeft mogen zien. Op dit moment is de vader volledig buitenspel gezet. Uit de stukken volgt dat de moeder geen enkele rol voor de vader in het leven van [minderjarige] ziet weggelegd. Dit is onterecht omdat het criminele verleden van de vader geen invloed heeft op zijn huidige gedrag en al helemaal niet op zijn gedrag richting [minderjarige] . De vader acht het verder schadelijk dat de afwijzing van zijn verzoek in eerste aanleg enkel is gebaseerd op een verdenking; dit is strijd met de onschuldpresumptie. Daarbij komt dat de rechtbank de vader bij vonnis van 20 oktober 2023 heeft vrijgesproken van de ten laste gelegde strafbare feiten jegens de moeder. Aan de vader worden desondanks steeds strengere beperkingen opgelegd. De vader is bij genoemd vonnis wel veroordeeld voor andere strafbare feiten; daartegen heeft de vader hoger beroep ingesteld. Ook het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft, voor wat betreft de vrijspraak van de vader, tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De vader betwist dat hij andere strafbare feiten jegens de moeder heeft begaan. Hij heeft ook gedeeltelijk meegewerkt aan het onderzoek door [psychiatrische observatiekliniek] . Hij heeft niet meegewerkt aan testen met betrekking tot taal en rekenen. [psychiatrische observatiekliniek] heeft geconcludeerd dat er geen advies kan worden gegeven. Er zijn bij de vader geen gedragsproblemen vastgesteld en hij is volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft verder ten onrecht geconcludeerd dat vanwege veiligheidsredenen geen enkel contact tussen partijen mogelijk is. Echter is een goed contact tussen partijen geen vereiste voor omgang tussen de vader en [minderjarige] . Verder maakt de vader zich zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] , wanneer [minderjarige] zonder vader opgroeit. Een omgangsregeling met de niet-verzorgende ouder is voor de ontwikkeling van een kind erg belangrijk. Ook voor de identiteitsvorming van [minderjarige] is het belangrijk dat hij beide ouders kent en dat hij met hen omgang heeft. Dat [minderjarige] thans geen omgang met de vader heeft is daarom niet in het belang van [minderjarige] . De GI staat niet open voor omgang tussen de vader en [minderjarige] . De vader heeft veelvuldig contact gelegd met de gezinsvoogd, maar het is niet tot een gesprek over de omgang tussen hem en [minderjarige] gekomen. Ook geeft de GI niet aan hoe [minderjarige] reageert op de kaartjes en cadeautjes van de vader. De vader krijgt geen enkele kans op een rol in het leven van [minderjarige] en dat moet worden doorbroken. Er doen zich geen redenen voor waarom er geen omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] kan worden vastgesteld.
Ten aanzien van de informatieregeling
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de vader tot de vaststelling van een informatieregeling afgewezen. Het is onduidelijk waarom het opleggen van een dergelijke regeling schadelijk voor [minderjarige] zou zijn. Er wordt met name gekeken naar de moeder en niet naar [minderjarige] . Ook op dit punt wordt de vader, slechts op basis van een verdenking, volledig buitenspel gezet. Deze verregaande consequenties zijn zeer schadelijk voor [minderjarige] . Gezien de huidige situatie, waarin de vader op geen enkele wijze zijn vaderrol kan vervullen, zou een informatieregeling het minimale moeten zijn. De vader dient vooral geïnformeerd te worden over de gezondheidstoestand en de lichamelijke en sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . Gelet op de snelheid van de ontwikkelingen van een kind van deze leeftijd verzoekt, dient er een maandelijkse informatieregeling te worden vastgesteld, waarbij de moeder ook gehouden is om een recente kleurenfoto van [minderjarige] te verstrekken. De door de vader verzochte regeling is ook in het belang van [minderjarige] , nu ook die erbij gebaat is dat de vader weet hoe het met hem gaat, dit vooruitlopend op de omgang.
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Ten aanzien van de omgang
De omgang is in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Dat de voorlopige hechtenis van de vader is geschorst en dat hij nu een eerder opgelegde straf uitzit, bevestigt dat de vader bij herhaling in aanraking komt met justitie en dat het niet enkel gaat om gedragingen uit het verleden. De verklaring van de vader is een partijverklaring. Aan die verklaring komt volgens artikel 164 lid 2 Rv geen bewijskracht toe en deze dient door het hof buiten beschouwing te worden gelaten. Er is gemotiveerd gesteld noch gebleken dat thans geen sprake (meer) is van een gevaarlijke situatie of dreiging. Het OM vreest ook nog steeds voor de veiligheid van de moeder en [minderjarige] . De vader wordt ervan verdacht opdracht te hebben gegeven voor het plegen van een moordaanslag op de moeder. Hij blijft ‘via via’op zoek naar de moeder en [minderjarige] . De moeder en [minderjarige] zitten nog steeds in het Justitieel beschermingsprogramma (hierna: beschermingsprogramma). Ook heeft de moeder al langere tijd een alarmeringssysteem. In de zomer heeft de moeder met [minderjarige] nog ‘dieper’ moeten onderduiken. Dat de vader onlangs is vrijgesproken van de op hem rustende verdenkingen ter zake gepleegde strafbare feiten jegens de moeder, komt doordat de politie fouten heeft gemaakt. Er zijn andere door de vader jegens de moeder gepleegde delicten (stalking en brandstichting) hem niet ten laste gelegd. Ook laat dat onverlet dat de vader diverse bedreigingen aan het adres van de moeder heeft geuit. Het OM heeft aan de moeder bevestigd dat deze vrijspraak geen gevolgen heeft voor het beschermingsprogramma. Bovendien is voor de toepassing van de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet nodig dat de grondslag of de rechtmatigheid van beschermingsprogramma inhoudelijk wordt getoetst of dat moet worden getoetst of het programma wel om juiste redenen is opgezet of op goede gronden wordt voortgezet. Verder is, anders dan de vader stelt, een minimaal contact tussen partijen voor de uitvoering van een omgangsregeling wel vereist. Dat de moeder en [minderjarige] nog steeds in een beschermingsprogramma zitten maakt dat de omgang met de vader voor [minderjarige] een te grote belasting vormt en dat de uitvoering van de omgang – gelet op de aard van het beschermingsprogramma – in praktische zin onmogelijk is. Vragen over de persoonlijke omstandigheden van [minderjarige] kunnen niet worden beantwoord zonder het geheime verblijfadres van [minderjarige] en de moeder in gevaar te brengen. Ook is [minderjarige] – gelet op zijn leeftijd – niet in staat om zijn verblijfplaats geheim te houden. Bovendien is de vader niet in staat tot omgang met [minderjarige] . Bij de vader ontbreekt iedere vorm van zelfreflectie. Dat zou verband kunnen houden met de stoornissen die de vader heeft. Uit genoemde uitspraak in de strafzaak volgt dat er sterke aanwijzingen zijn dat er bij de vader sprake is van ernstige persoonlijkheids-problematiek, vanwege een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. De kans op recidive is hoog. Tot slot moet in aanmerking worden genomen dat er – behoudens enkele contactmomenten direct na de geboorte – er tussen de vader en [minderjarige] geen (intensief) contact is geweest. Er dient daarom geen omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] te worden vastgesteld.
Ten aanzien van de informatieregeling
Anders dan de vader in hoger beroep stelt, is zijn verzoek tot vaststelling van een informatieregeling afgewezen omwille het belang van [minderjarige] . De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheden na de beschikking van 26 april 2022 niet zodanig zijn gewijzigd dat er aanleiding bestaat om in de bestreden beschikking anders te beslissen ten aanzien van de informatieregeling. In het beroepschrift heeft de vader ook niets gesteld waaruit blijkt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die de vaststelling van een informatieregeling rechtvaardigen. Het beschermingsprogramma loopt nog steeds en de vader zit thans in de PI [locatie van de PI] gedetineerd voor een ander strafbaar feit. De vader kan de informatie die hij op grond van de informatieregeling verkrijgt gebruiken om de moeder en [minderjarige] te (laten) opsporen. Verder dient in aanmerking te worden genomen dat de GI bereid is om de vader via zijn advocaat op de hoogte te houden van belangrijke aangelegenheden omtrent [minderjarige] , voor zover daarmee zijn veiligheid niet wordt geschaad. Dat de vader enkel op basis van een verdenking buitenspel wordt gezet, is niet juist. De vader is meerdere malen in aanraking met justitie gekomen waarbij hij ook strafrechtelijk is en nog wordt vervolgd. Tot slot heeft de vader ook geen belang bij een informatieregeling omdat hij geen omgang heeft met [minderjarige] .
3.9.
De GI voert in de brief d.d. 9 september 2023, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht de verzoeken van de vader afgewezen. De situatie is niet in positieve zin gewijzigd in vergelijking met de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof van 26 april 2022 respectievelijk 24 november 2022. De moeder en [minderjarige] hebben afgelopen zomer hun woning opnieuw moeten verlaten om in opdracht van de politie en het OM nog ‘dieper’ onder te duiken. Er bestaan reële zorgen over de veiligheid van de moeder en [minderjarige] , ondanks het feit dat de vader gedetineerd is en er toezicht zou moeten zijn op zijn handelen en contacten. Het leven van de moeder is haar totaal uit handen genomen. [minderjarige] zal moeten opgroeien rekening houdende met een vader of contacten van de vader die naar hem op zoek zijn. De GI handhaaft haar standpunt dat een omgangsregeling en/of informatieregeling thans en op de lange termijn zeer schadelijk voor [minderjarige] is. De GI weerspreekt dat zij verantwoordelijk is voor een eventuele maandelijkse informatieregeling. Zij heeft alleen toegezegd de vader op de hoogte te stellen wanneer er iets ernstigs met [minderjarige] aan de hand is dat hij moet weten. De GI moet nog beslissen of zij de ondertoezichtstelling gaat verlengen of dat de zaak wordt overgedragen in het vrijwillig kader.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende verklaard.
De vader heeft in hoger beroep niets anders aangevoerd dan bij de rechtbank. In deze zaak is sprake van een onderliggende problematiek waar de raad ‘niet in thuis is’. De moeder en [minderjarige] zitten in een beschermingsprogramma van het OM en zij worden nog steeds overgeplaatst. De raad wil dit beschermingsprogramma niet doorbreken. Dit programma maakt dat er geen omgangs- en/of informatieregeling mogelijk is. De kans dat het opleggen hiervan gevaarlijk is voor de moeder en [minderjarige] is te reëel. De raad adviseert uitdrukkelijk om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De motivering van de beslissing:
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht
3.11.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Omgangsregeling
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.11.3.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub b BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind.
3.11.4.
Tussen partijen is in hoger beroep onder meer in geschil of er tussen de vader en [minderjarige] een omgangsregeling dient te worden vastgesteld.
3.11.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat omgang op dit moment ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] . Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.11.6.
Hoewel de vader tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft aangevoerd dat hij bij vonnis van 20 oktober 2023 (waarvan het hof ambtshalve kennis heeft genomen) door de rechtbank is vrijgesproken van een poging tot het uitlokken van moord op de moeder, kan dat niet tot een ander oordeel leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens is gebleken dat – ondanks de vrijspraak van de vader op dit punt – het beschermingsprogramma en het alarmeringssysteem van de moeder en [minderjarige] onverminderd van kracht blijven. Hieruit leidt het hof af dat er nog steeds sprake is van een reële dreiging vanuit de vader (of diens contacten) richting de moeder (en [minderjarige] ). Dit wordt nog eens bevestigd door het feit dat het OM deze zomer op grond van informatie uit het politieregister GRIP heeft besloten om de moeder en [minderjarige] nog ‘dieper’ te laten onderduiken. Ook blijkt uit genoemd vonnis van de rechtbank dat, zowel in de pro-justitiarapportage (psychologisch onderzoek) van 3 augustus 2022 als in de rapportage van [psychiatrische observatiekliniek] van 30 mei 2023, dat er sterke aanwijzingen zijn dat bij de vader sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en narcistische trekken en dat hij niet volledig aan het onderzoek heeft meegewerkt. Door beide instanties wordt de kans op recidive bij de vader als hoog ingeschat. Daarbij komt dat ook uit de e-mail van 16 augustus 2023 van het OM volgt dat de politie en het OM – gezien de zeer ernstige doodsbedreiging vanuit de vader richting de moeder – een hernieuwde dreiging richting de moeder in de toekomst niet uitsluiten. Ook het OM raadt in dit e-mailbericht de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] (ook via tussenkomst van de GI) ten zeerste af. Via [minderjarige] zou de vader de geheime verblijfplaats van de moeder kunnen achterhalen. Hierdoor ontstaat volgens het OM een groot gevaar voor de fysieke veiligheid van de moeder en haar (kind)eren. Het voorgaande maakt dat het hof de door de vader ingebrachte eigen (andersluidende) verklaring passeert. Hoewel het hof het standpunt van de vader dat een omgangsregeling tussen een niet-verzorgende ouder en een minderjarige in beginsel nodig is voor een goede (identiteits)-ontwikkeling van een minderjarige onderschrijft, maken de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden dat het hof, evenals de raad en het OM, van oordeel is dat er geen omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] kan worden vastgesteld. Een omgangsregeling zou te grote veiligheidsrisico’s voor de moeder en [minderjarige] met zich brengen. Het hof acht het daarom niet in het belang van [minderjarige] (en de moeder) om het beschermingsprogramma van het OM te doorkruisen. Grief 1 van de vader faalt.
Informatieregeling
3.11.7.
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder, die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegen-heden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de rechter, indien het belang van het kind zulks
vereist zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
3.11.8.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het belang van de vader bij een informatieregeling nog steeds moet wijken voor het belang van [minderjarige] . Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.11.9.
De door het hof reeds onder rechtsoverweging 3.11.6. genoemde feiten en omstandigheden maken dat ook het opleggen van een informatieregeling aan de moeder te grote veiligheidsrisico’s voor de moeder en [minderjarige] met zich brengt, hetgeen het hof niet in het belang van [minderjarige] acht. De vader zou immers via de verkregen informatie de verblijfplaats van de moeder en [minderjarige] kunnen (laten) achterhalen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegezegd dat zij de vader wel op de hoogte zouden stellen als er iets ernstigs met [minderjarige] aan de hand is dat de vader moet weten. Dit acht het hof in deze zaak – gelet op het voorgaande – het hoogst haalbare. Grief 2 van de vader faalt.
3.12.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Proceskosten
3.13.
Het hof zal – gelet op de aard van de zaak – de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 april 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.P. de Beij en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 25 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.