ECLI:NL:GHSHE:2024:178

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
200.331.170_01 en 200.331.170_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en informatieregeling voor minderjarige na echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om een zorgregeling en een informatieregeling voor haar minderjarige kind, geboren in 2021, na de echtscheiding van de ouders. De rechtbank had eerder bepaald dat het kind bij de vader zou verblijven. De moeder is in hoger beroep gekomen, maar het hof heeft vastgesteld dat zij geen grieven heeft ingediend tegen de echtscheiding zelf. De vader heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat hij zich zorgen maakt over de stabiliteit van de moeder en het welzijn van het kind. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er geen contact is tussen de moeder en het kind, en dat er zorgen zijn over de opvoedingssituatie. Het hof heeft het advies van Veilig Thuis in overweging genomen en geconcludeerd dat er professionele hulp nodig is om een veilige omgang te waarborgen. Het hof heeft de verzoeken van de moeder tot het vaststellen van een zorgregeling afgewezen, maar heeft wel een informatieregeling vastgesteld waarbij de vader verplicht is om de moeder eenmaal per kwartaal te informeren over belangrijke zaken met betrekking tot het kind. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 januari 2024
Zaaknummer: 200.331.170/01 en 200.331.170/02 (voorlopige voorziening)
Zaaknummer eerste aanleg: C01/384955 / FA RK 22-3606
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.S. van Es,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling en informatieregeling betreffende de minderjarige:[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. een zorgregeling vast te stellen inhoudende dat [minderjarige] een weekend in de veertien dagen van vrijdagmiddag tot maandagochtend en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder verblijft, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag naar de moeder brengt en de moeder [minderjarige] op maandag naar de vader of de crèche brengt;
II. te bepalen dat de vader aan de moeder in het kader van een informatieregeling eenmaal per kwartaal informatie zal verschaffen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] , waarbij minstens melding wordt gemaakt van de volgende zaken, voor zover deze zich voordoen: het welzijn, de algemene ontwikkeling, gezondheid, schoolprestaties, sportieve activiteiten en de vrijetijdsbesteding van [minderjarige] ;
III. althans een zodanige regeling vast te stellen als uw gerechtshof juist acht.
Deze verzoeken zijn ingeschreven onder
zaaknummer 200.331.170/01.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 oktober 2023, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen, althans voor wat betreft het onder I. gestelde.
2.3.
De moeder heeft tevens bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 oktober 2023, verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening een zorgregeling vast te stellen, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdagmiddag ophaalt van de crèche/bij de vader van de vader thuis en na het avondeten om 19:00 uur weer terugbrengt bij de vader of bij de vader van de vader thuis.
Dit verzoek is ingeschreven onder
zaaknummer 200.331.170/02.
2.4.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 november 2023, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder om een voorlopige voorziening te treffen, af te wijzen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Es; voor de moeder is mevrouw Monteiro opgetreden als tolk (tolknummer 1355);
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Putten-van den Heuvel;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- F9-formulier (producties 3c en 3d) van de advocaat van de advocaat van de vader d.d. 9 november 2023.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn op [datum huwelijk] 2020 met elkaar gehuwd. Tijdens hun huwelijk is op [geboortedatum] 2021 [minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
De vader en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Braziliaanse nationaliteit.
3.3.
Bij de bestreden - deels uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 19 september 2023 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader zal hebben.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen, voor zover de rechtbank heeft overwogen dat de vader voldoende heeft gemotiveerd dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk was een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, en zij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen. Zij wil alsnog vaststelling van een zorgregeling.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
De moeder verzoekt niet om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het echtscheidingsverzoek, aangezien het contact met [minderjarige] voor haar prioriteit heeft en zij het belangrijk vindt dat er een passende zorgregeling wordt afgesproken. Het was echter wel degelijk mogelijk geweest om te overleggen en een ouderschapsplan op te stellen. Niet is gebleken wat de vader heeft gedaan om de moeder in kennis te stellen van de inhoud en de noodzaak van het ondertekenen van het ouderschapsplan. De moeder betwist dat de vader een plan heeft voorgelegd. Zij is slechts gebeld om een document bij de advocaat van de vader te komen tekenen, maar zij wist niet om welk document het zou gaan. De moeder was ook niet bekend met het verzoekschrift tot echtscheiding. De vader heeft de moeder aangeboden dat zij na ondertekening van een document geld zou krijgen om naar Brazilië te vertrekken en € 200,- per maand te ontvangen voor haar levensonderhoud.
Voor een contactregeling is niet vereist dat de vader weet waar de moeder verblijft. Hij kan ook telefonisch afspraken maken om contactmomenten af te spreken. Het gaat ook om het recht van [minderjarige] om contact met de moeder te hebben, zodat van de vader ook mocht worden verwacht dat hij initiatief zou nemen. Door toedoen van de vader is haar een instantie ontnomen.
Het is niet juist dat de moeder heeft rondgezworven van [plaatsnaam in Nederland] naar Italië, Brazilië en weer terug naar [woonplaats] . De moeder is door de vader uit huis gezet en de vader heeft haar paspoort ingenomen, dat zij tot op heden niet heeft teruggekregen. Zij is noodgedwongen terecht gekomen in [maatschappelijke opvang] . De moeder is slechts één keer voor twee weken in Italië geweest om in een woning van een kennis te verblijven. De moeder is na het verblijf in [maatschappelijke opvang] een kamer gaan huren bij een gezin in [woonplaats] . Zij huurt nu een kamer in de buurt van de familie van de vader. Dit is een geschikte plek voor omgang. Desondanks komt het contact niet van de grond. De moeder mist [minderjarige] ontzettend. Zij heeft er alles aan gedaan om contact te houden, maar dit bleek vaak tevergeefs. De vader maakt het de moeder vaak onmogelijk. Hij heeft het telefoonnummer van de moeder geblokkeerd. De moeder voelt zich machteloos en wanhopig. Zij wil een rol spelen in het leven van [minderjarige] . De familie van de vader heeft geprobeerd te bemiddelen, maar contactmomenten konden vaak niet doorgaan, omdat er op het laatste moment een voorstel kwam en de moeder dan al moest werken. Tot eind mei 2023 heeft de moeder [minderjarige] voor een periode van enkele maanden elk weekend een keer gezien. Sindsdien heeft de moeder niets meer vernomen en wordt er niet positief op haar voorstellen gereageerd. De moeder verzoekt het hof de zaak aan te houden en in het kader van een voorlopige voorziening zo snel mogelijk een omgangshuis in te schakelen of in ieder geval een opbouwende regeling vast te stellen.
Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
Zoals is beschreven in het beroepschrift, is de moeder tijdens het huwelijk van partijen zonder haar (verblijfs)documenten uit huis gezet door de vader, waarna zij voor maatschappelijke opvang noodgedwongen moest verblijven in [maatschappelijke opvang] . Er is door partijen geen ouderschapsplan ondertekend en de rechtbank heeft geen zorgregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de moeder. De moeder heeft achteraf vernomen dat er een echtscheidingsprocedure aanhangig was. Op dit moment vindt er al enkele maanden geen omgang tussen de moeder en [minderjarige] plaats. De moeder heeft het hier ontzettend moeilijk mee. Zij heeft [minderjarige] tot zijn eerste levensjaar verzorgd en opgevoed en heeft het gevoel dat zij ineens van hem wordt weggehouden door de vader, terwijl daarvoor geen reden is. De moeder heeft tot eind mei 2023 op regelmatige basis contact gehad met [minderjarige] . Hierbij waren dan vaak de vader, de oma (vaderszijde) of de opa (vaderszijde) aanwezig. Deze contactmomenten verliepen altijd goed. [minderjarige] was heel vrolijk en hij was blij om zijn moeder te zien. Omdat er onenigheid is geweest tussen de moeder en de oma (vaderszijde) heeft de vader het contact stopgezet. Het contact tussen [minderjarige] en de moeder dient hier los van te staan. Het risico bestaat dat [minderjarige] van de moeder vervreemdt en dat hun band vervaagt.
De moeder verzoekt in het kader van een voorlopige voorziening een opbouw regeling vast te stellen voor de duur van de procedure, waarbij het contact zo snel mogelijk moet worden hervat. Veilig Thuis heeft niet geadviseerd om geheel geen omgang tussen de moeder en [minderjarige] te laten plaatsvinden. Partijen zijn aangemeld bij [instelling voor jeugdzorg] en de moeder is bereid om mee te werken aan het traject. Er zijn echter lange wachtlijsten, waardoor het maanden kan duren voordat er een traject wordt opgestart. Van de moeder kan niet worden gevergd dat zij hierop wacht. Zij is bereid om de eerste contactmomenten in het bijzijn van (familie van) de vader te laten plaatsvinden, zodat [minderjarige] weer even kan wennen. Er zijn geen contra-indicaties voor omgang tussen de moeder en [minderjarige] .
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Hij heeft altijd het beste met de moeder voorgehad en heeft steeds geprobeerd om met haar in goed onderling overleg tot afspraken te komen. Dit is niet gelukt. De vader wilde scheiden en heeft daarom zijn verzoek bij de rechtbank doorgezet. De moeder heeft geen verweer gevoerd en heeft niet via een advocaat getracht alsnog tot een ondertekend ouderschapsplan te komen. Zij was wel degelijk van de procedure op de hoogte.
De vader stelt voorop dat hij er alles aan heeft gedaan om de moeder met [minderjarige] in contact te laten komen. Het is echter niet gelukt om tot een concrete zorgregeling te komen. De vader maakt zich bovendien zorgen over het welzijn van [minderjarige] op de momenten dat de moeder alleen voor hem moet zorgen. De moeder gebruikt haar adres slechts als postadres en zij zwerft nog steeds rond, althans is werkzaam in het hele land als prostituee. De vader vraagt zich af of zij de zorgregeling die zij verzoekt kan nakomen. Al vanaf de geboorte van [minderjarige] heeft de moeder zich agressief opgesteld en was er sprake van een onveilige situatie. Er hebben inmiddels gesprekken plaatsgevonden bij Veilig Thuis. Er is voortdurend sprake geweest van bedreigingen en verwaarlozing. De vader heeft [minderjarige] regelmatig overstuur aangetroffen, waarbij de moeder in de tuin zat of afwezig was. De moeder is regelmatig niet komen opdagen op afspraken voor omgang. Indien er een zorgregeling komt, dan dient de moeder verplicht te worden om die regeling na te komen. De vader moet het vertrouwen krijgen dat de moeder de regeling tot een succes zal maken. De vader vreest verder dat de moeder [minderjarige] zal meenemen naar Brazilië, waar drie andere kinderen van de moeder bij haar zus wonen. Hij wil niet dat [minderjarige] als een jojo wordt gebruikt. De moeder dient eerst aan te tonen dat zij zich aan afspraken kan houden.
Verweer in kader van voorlopige voorziening
De vader wil dat het advies van Veilig Thuis volledig wordt opgevolgd en hij zal zich daaraan conformeren. De vader is niet bereid om op dit moment begeleide omgang toe te staan tussen de moeder en [minderjarige] . Hij verwijst hiervoor naar hetgeen in het rapport van Veilig Thuis staat opgenomen (wat ook juist de basis is van het advies van Veilig Thuis om de omgang begeleid te laten plaatsvinden) en naar wat in zijn verweerschrift in de bodemprocedure is opgenomen. Het is niet in het belang van [minderjarige] om nu zelf iets te bedenken voor een tijdelijke periode met alle mogelijke gevolgen van dien. De vader acht het in het belang van [minderjarige] dat hij weet waar hij aan toe is, dat hij weet en kan leren wie zijn moeder is en dat hij weet hoe de zorgregeling met haar er in de toekomst uitziet. De vader vreest dat wanneer nu een regeling zou worden overeengekomen buiten het advies van Veilig Thuis om, het de moeder niet lukt om zich hieraan te houden en [minderjarige] weer niet weet waar hij aan toe is. Het advies van Veilig Thuis is duidelijk: begeleide omgang en aanmelding bij [instelling voor jeugdzorg] . Dit dient te worden afgewacht.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om het traject bij [instelling voor jeugdzorg] , zoals door Veilig Thuis is geadviseerd en dat inmiddels ook in gang is gezet, voort te zetten en af te wachten. De beide ouders willen daar aan meewerken. Het is belangrijk dat er omgang is tussen [minderjarige] en de moeder maar om dit tot stand te brengen is er professionele hulp nodig. Veilig Thuis maakt zich zorgen over de stabiliteit van de moeder. Er zal duidelijk moeten worden wat de rol van de moeder zal zijn in het leven van [minderjarige] en wat de intenties van de moeder zijn. Omdat het traject inmiddels loopt, is het niet nodig dat het hof de zaak aanhoudt, zoals door de moeder wordt voorgesteld.
Motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende
In de hoofdzaak met zaaknummer 200.331.170/01
Tijdigheid hoger beroep
3.8.1.
De moeder is in de procedure in eerste aanleg niet verschenen. Op 27 januari 2023 heeft de rechtbank de bestreden beschikking gegeven. Het beroepschrift van de moeder is ingekomen ter griffie van het hof op 17 augustus 2023. Dat is buiten de in beginsel geldende hoger beroepstermijn van drie maanden.
3.8.2.
In artikel 820, lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 358, lid 2 Rv, de echtgenoot die in eerste aanleg niet in de procedure is verschenen tegen een beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is toegewezen, hoger beroep kan instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon, dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en overeenkomstig het tweede lid openlijk bekend is gemaakt (hof: publicatie in de Staatscourant).
3.8.3.
Gebleken is dat de bestreden beschikking op 17 mei 2023 openbaar is betekend en op 22 mei 2023 is gepubliceerd in de Staatscourant. Nu op 22 mei 2023 aan beide voorwaarden is voldaan, is de beroepstermijn pas op 22 augustus 2023 verstreken en is de moeder op tijd met het instellen van hoger beroep.
IPR aspecten
3.8.4.
Nu de moeder de Braziliaanse nationaliteit heeft en het dus een zaak betreft met internationale aspecten, dient het hof allereerst te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de verzoeken van de moeder. Op de bevoegdheid ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid is de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter) van toepassing. Op grond van artikel 7 Brussel II-ter zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is dan Nederlands recht van toepassing.
Vol appel
3.8.5.
Het hof stelt allereerst vast dat de moeder vol appel heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking. De moeder heeft echter geen grieven aangevoerd tegen de daarbij uitgesproken echtscheiding en de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en ter mondelinge behandeling d.d. 21 december 2023 heeft de moeder desgevraagd naar voren gebracht dat de moeder zich hiertegen niet wenst te verzetten.
De echtscheiding is inmiddels in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ingeschreven.
Gezien het vorenstaande zal het hof het verzoek van de moeder in zoverre afwijzen.
Nevenvoorzieningen
3.8.6.
Het hof stelt voorts vast dat de verzoeken van de moeder tot het vaststellen van een zorgregeling en een informatieregeling verzoeken tot het treffen van een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betreffen, welke verzoeken ook voor het eerst in hoger beroep kunnen worden gedaan, ook indien in hoger beroep niet tegen de inhoudelijke beslissingen van de rechtbank wordt opgekomen.
Informatieregeling
3.8.7.
Gebleken is dat de vader tot aan de mondelinge behandeling in hoger beroep, de moeder niet naar behoren heeft geïnformeerd. De vader heeft op de mondelinge behandeling verklaard te kunnen instemmen met het vaststellen van een informatieregeling zoals door de moeder verzocht. Het hof zal de informatieregeling overeenkomstig het verzoek van de moeder vaststellen. Het hof verwacht van de vader dat hij de informatieregeling volledig en nauwgezet zal nakomen.
Zorgregeling
3.8.8.
Op dit moment is er geen contact tussen de moeder en [minderjarige] . Er moet duidelijkheid komen over de rol van de moeder in het leven van [minderjarige] , omdat het in beginsel in het belang van [minderjarige] is dat hij contact heeft met allebei zijn ouders. Het contact moet dan wel betrouwbaar en veilig zijn.
Het hof hecht veel waarde aan het door Veilig Thuis uitgebrachte advies d.d. 22 september 2023. Veilig Thuis heeft met de ouders en diverse informanten gesproken en concludeert dat er zorgen zijn. De moeder lijkt volgens Veilig Thuis op dit moment niet in staat om [minderjarige] voldoende stabiliteit te bieden en om een grote rol in de zorg en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. Het lukt de vader en de moeder niet om onderling tot goede afspraken te komen met betrekking tot de omgang. Om een zo stabiel en veilig mogelijke omgang tot stand te brengen, is praktische ondersteuning van de moeder, psycho-educatie aan de ouders en een traject van begeleide omgang door een professionele organisatie nodig.
3.8.9.
De ouders zijn door Veilig Thuis reeds aangemeld bij [gemeente] om de geadviseerde hulp te realiseren. De ouders hebben zich aan deze hulpverlening geconformeerd en er zijn geen indicaties dat de ouders geen medewerking zullen verlenen aan het hulpverleningstraject. Het hof gaat er van uit dat er binnen de kaders die veilig zijn, bekeken zal worden of er een begeleide omgang tot stand kan worden gebracht.
Net als de raad ziet het hof gezien het voorgaande geen meerwaarde in het instellen van een BOR-traject en het aanhouden van de procedure; de reeds ingeslagen weg geeft de snelste mogelijkheid voor contactherstel..
Het hof drukt de ouders op het hart om in het belang van [minderjarige] te investeren in het contact met de hulpverleners zodat het traject uiteindelijk leidt tot een omgangsregeling waar overeenstemming tussen de ouders over is.
Conclusie
3.8.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, het verzoek van de moeder om een informatieregeling vast te stellen toewijzen en het verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling afwijzen.
Ten aanzien van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met zaaknummer 200.331.170/02
3.9.
Nu in deze beschikking tevens een beslissing in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft de moeder geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling door het hof van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.331.170/01:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 januari 2023;
bepaalt aanvullend dat de vader aan de moeder in het kader van een informatieregeling eenmaal per kwartaal informatie dient te verschaffen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] , waarbij minstens melding wordt gemaakt van de volgende zaken, voor zover deze zich voordoen: het welzijn, de algemene ontwikkeling, gezondheid, schoolprestaties, sportieve activiteiten en de vrijetijdsbesteding van [minderjarige] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.331.170/02:
wijst af het verzoek van de moeder om bij wijze van voorlopige voorziening een zorgregeling vast te stellen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, H. van Winkel en A.M. Bossink en is op 25 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.