ECLI:NL:GHSHE:2024:1772

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.332.192_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van algemene voorwaarden en bewijslevering bij overeenkomsten in civiel recht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de toepasselijkheid van de Algemene Voorwaarden (AVO) 21/91 en de vraag of deze voorwaarden ter hand zijn gesteld aan de appellant, [X], voor of bij het sluiten van de overeenkomsten met Bouwbedrijf [Y] B.V. De appellant heeft civieltechnische werkzaamheden verricht voor de projecten [project 1] en [project 2] en heeft hiervoor facturen ingediend die door de geïntimeerde onbetaald zijn gelaten. De rechtbank Oost-Brabant heeft zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen kennis te nemen, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

Het hof heeft in een eerder tussenarrest de appellant toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het dwingend bewijs dat de AVO 21/91 ter hand zijn gesteld. De appellant heeft echter afgezien van bewijslevering. Het hof concludeert dat de AVO 21/91 van toepassing zijn en dat de appellant in beginsel aan deze voorwaarden is gebonden. Het hof oordeelt dat het arbitragebeding in artikel 11 van de AVO 21/91 vernietigbaar is, afhankelijk van de terhandstelling van de voorwaarden aan de appellant.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 mei 2024, waarbij het hof de appellant verplicht om de proceskosten binnen veertien dagen te voldoen, met wettelijke rente indien dit niet tijdig gebeurt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.332.192/01
arrest van 28 mei 2024
in de zaak van
[appellant],
handelend onder de naam
[X],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. F.M.A. Rooijakkers te Eindhoven,
tegen
Bouwbedrijf [Y] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R. Bressers te Tilburg,
als vervolg op het tussenarrest van 2 april 2024 in het hoger beroep van het vonnis in incident van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 7 juni 2023 (zaak-/rolnummer C/01/390592 / HA ZA 23-141).

5.Het verdere geding in hoger beroep

5.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het hiervoor genoemde tussenarrest, waarbij het hof [appellant] heeft toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het (voorlopig) dwingend bewijs van het door [geïntimeerde] gestelde feit dat de AVO 21/91 voor of bij het sluiten van de op 17 juni 2014 voor [project 1] gesloten overeenkomst aan [appellant] ter hand zijn gesteld;
  • het op 15 april 2024 gedateerde H16-bericht waarbij [appellant] heeft bericht:
5.2
Het hof heeft vervolgens een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de stukken van het hoger beroep en van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

Samenvatting van het voorafgaande
6.1
[appellant] heeft in opdracht van [geïntimeerde] civieltechnische werkzaamheden verricht voor de (woning)projecten [project 1] en [project 2] . Bij (slot)facturen 18046 en 18047 van 27 juni 2018 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] voor die projecten totaal € 27.300,--respectievelijk € 46.900,-- in rekening gebracht. [geïntimeerde] heeft de beide (slot)facturen onbetaald gelaten.
6.2
In de bij de rechtbank aanhangig gemaakte hoofdzaak heeft [appellant] gevorderd dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van
(€ 74.200,-- aan onbetaald gelaten (slot)facturen 18046 en 18047 + wettelijke handelsrente tot en met 13 januari 2023 + buitengerechtelijke kosten =) € 106.692,66 en van de proces- en nakosten, allebei te vermeerderen met rente. Onder toewijzing van de daartoe in het incident door [geïntimeerde] ingestelde vordering heeft de rechtbank zich bij het beroepen vonnis van 7 juni 2023 echter onbevoegd verklaard om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het incident en die van de hoofdzaak.
6.3
De in hoger beroep aan het hof voorliggende vordering I tot vernietiging van het beroepen vonnis behoeft geen afzonderlijke bespreking, omdat de toewijsbaarheid ervan afhangt van de (hierna te onderzoeken) twee grieven.
6.4
Met betrekking tot de door [appellant] aan het hof voorgelegde vordering II tot betaling van € 106.692,66 in de hoofdzaak en van de proces- en nakosten, heeft [geïntimeerde] in het incident opgeworpen dat de rechtbank onbevoegd is om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. [geïntimeerde] legt aan haar vordering in het incident ten grondslag dat de Raad van Arbitrage voor Bouwgeschillen op grond van artikel 11 AVO 21/91 bij uitsluiting bevoegd is om geschillen tussen partijen over de projecten Leende en Sterksel te beslechten.
Met haar twee grieven keert [appellant] zich tegen de honorering door de rechtbank van het door [geïntimeerde] opgeworpen onbevoegdheidsincident. In het tussenarrest heeft het hof al overwogen dat:
  • de AVO 21/91 van toepassing zijn voor [project 1] inclusief het in dat kader door [geïntimeerde] aan [appellant] opgedragen meerwerk (rov. 3.14) én [project 2] (rov. 3.15);
  • [appellant] in beginsel aan de AVO 21/91 is gebonden, maar dat het in artikel 11 daarvan neergelegde arbitragebeding vernietigbaar is als [geïntimeerde] aan [appellant] geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om daarvan kennis te nemen, en dit geding zich toespitst op de door [appellant] betwiste terhandstelling van de AVO 21/91 (rov. 3.16);
  • dit geding zich voor zowel [project 1] als [project 2] in het bijzonder toespitst op het door [geïntimeerde] gestelde feit dat de AVO 21/91 voor of bij het sluiten van de op 17 juni 2014 voor [project 1] gesloten overeenkomst aan [appellant] ter hand zijn gesteld, van welk gesteld feit de op 17 juni 2014 door partijen ondertekende akte (voorlopig) dwingend bewijs oplevert (rov. 3.17 en 3.18);
en beslist:
- om [appellant] toe te laten tegenbewijs te leveren tegen het (voorlopig) dwingend bewijs van het door [geïntimeerde] gestelde feit dat de AVO 21/91 voor of bij het sluiten van de op 17 juni 2014 voor [project 1] gesloten overeenkomst aan [appellant] ter hand zijn gesteld (rov. 3.17 en dictum).
Vervolg en slotsom
6.5
Nu [appellant] ervan afziet tegenbewijs te leveren, dient verder tot uitgangspunt dat de AVO 21/91 voor of bij het sluiten van de op 17 juni 2014 voor [project 1] gesloten overeenkomst aan [appellant] ter hand zijn gesteld en dient het hof het beroepen vonnis te bekrachtigen vanwege het in artikel 11 AVO 21/91 neergelegde arbitragebeding (zie ook reeds rov. 3.19.2). Het hof concludeert dat de beide grieven doel missen en aan een behandeling van de inhoudelijke vordering II tot betaling van € 106.692,66 in de hoofdzaak niet kan worden toegekomen. In het verlengde hiervan is ook de door [appellant] aan het hof voorgelegde vordering III tot terugbetaling van wat zij ter uitvoering van het beroepen vonnis heeft betaald, niet toewijsbaar. In het licht van deze eindbeslissingen is ook de door [appellant] aan het hof voorgelegde vordering IV tot betaling van proceskosten niet toewijsbaar.
Het hof zal de in het ongelijk gestelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen en begroot deze aan de zijde van [geïntimeerde] op:
  • griffierecht € 5.689,--
  • salaris gemachtigde € 3.572,-- (1 punt x tarief V)
  • nakosten
totaal € 9.439,--.
Wat [appellant] verder nog aanvoert, bevat geen concrete feiten die het hof anders doen beslissen. Het hof beslist nu als volgt.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis van 7 juni 2023;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van dit hoger beroep ad € 9.439,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
als [appellant] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [appellant] € 92,-- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening,
te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving heeft voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, I.B.N. Keizer en T. van Malssen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 mei 2024.
griffier rolraadsheer