In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een zorgregeling tussen ouders na hun echtscheiding. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg, die hem ambtshalve een dwangsom had opgelegd van € 250,-- per keer dat hij in gebreke zou blijven bij de uitvoering van de zorgregeling voor zijn minderjarige kinderen. De vader stelde dat deze dwangsom niet in het belang van de kinderen was en dat het de verhoudingen tussen de ouders alleen maar zou verslechteren. De moeder, verweerster in hoger beroep, voerde aan dat de vader ten onrechte beschuldigingen uitte en dat de GI bevestigde dat de opvoedomgeving bij haar veilig was.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de opgelegde dwangsom. Het hof oordeelde dat de wet niet voorziet in het ambtshalve verbinden van een dwangsom aan een omgangsregeling, tenzij een partij daarom verzoekt. Het hof benadrukte dat beide ouders hun volledige medewerking moeten verlenen aan de zorgregeling, zoals vastgesteld in de eerdere beschikking van 31 januari 2023. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.
Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het verduidelijkt onder welke voorwaarden een dwangsom kan worden opgelegd in het kader van omgangsregelingen en de rol van de rechter daarin.