ECLI:NL:GHSHE:2024:177

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
200.330.783_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de ambtshalve opgelegde dwangsom in zorgregeling bij echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een zorgregeling tussen ouders na hun echtscheiding. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg, die hem ambtshalve een dwangsom had opgelegd van € 250,-- per keer dat hij in gebreke zou blijven bij de uitvoering van de zorgregeling voor zijn minderjarige kinderen. De vader stelde dat deze dwangsom niet in het belang van de kinderen was en dat het de verhoudingen tussen de ouders alleen maar zou verslechteren. De moeder, verweerster in hoger beroep, voerde aan dat de vader ten onrechte beschuldigingen uitte en dat de GI bevestigde dat de opvoedomgeving bij haar veilig was.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de opgelegde dwangsom. Het hof oordeelde dat de wet niet voorziet in het ambtshalve verbinden van een dwangsom aan een omgangsregeling, tenzij een partij daarom verzoekt. Het hof benadrukte dat beide ouders hun volledige medewerking moeten verlenen aan de zorgregeling, zoals vastgesteld in de eerdere beschikking van 31 januari 2023. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het verduidelijkt onder welke voorwaarden een dwangsom kan worden opgelegd in het kader van omgangsregelingen en de rol van de rechter daarin.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 januari 2024
Zaaknummer: 200.330.783/01
Zaaknummer 1e aanleg: C/03/316003 /FA RK 23-1045
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.J.C. Vaessen.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI)
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 10 mei 2023, uitgesproken onder zaaknummer
C/03/316003 / FA RK 23-1045 (bodem) alsmede C/03/316005 / FA RK 23-1046 (voorlopige voorziening). Dit hoger beroep betreft het zaaknummer C/03/316003 / FA RK 23-1045.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen, namelijk ten aanzien van de opgelegde dwangsom ter verzekering van de nakoming van de zorgregeling, en opnieuw rechtdoende deze dwangsom te laten vervallen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 september 2023, heeft de moeder verzocht, de vader niet-ontvankelijk te verklaren althans het door hem verzochte af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Leeuw;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Vaessen.
2.3.1.
De raad is, zoals aangekondigd bij brief van 17 oktober 2023, niet ter mondelinge behandeling verschenen. Ook namens de GI is niemand verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 april 2023.
2.4.1.
Na de mondelinge behandeling van het hof is alsnog een brief van de GI d.d. 7 december 2023 ingekomen. Daarin is medegedeeld dat de GI niet tijdens de mondelinge behandeling zal verschijnen en dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen van partijen per 23 december 2023 wordt beëindigd.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.1.
Bij beschikking van 4 februari 2022 is het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald en is een zorgregeling vastgesteld inhoudende dat [minderjarige 2] afwisselend één week bij de vader en één week bij de moeder verblijft, met de overgang op donderdagavond na het avondeten. [minderjarige 1] verblijft volgens de regeling twee keer per week bij de moeder en wel op woensdagmiddag na school tot 19:00 uur en daarnaast op zaterdag van 10:00 uur tot 19:00 uur. De overdracht van [minderjarige 1] wordt verzorgd door nicht [nicht] . De overige dagen is er geen fysiek contact tussen de moeder en [minderjarige 1] maar is er om 19.30 uur een belmoment. De vader mag daar niet bij aanwezig zijn. Een wijziging of eventuele uitbreiding van de zorgregeling dient onder regie van de GI plaats te vinden.
3.2.2.
Bij beschikking van 31 januari 2023 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover thans van belang, ten aanzien van de verdeling van de zorg en opvoedingstaken bepaald dat [minderjarige 2] bij de moeder verblijft van zondagavond 19.00 uur tot donderdag na school , [minderjarige 2] bij de vader verblijft van donderdag na school tot zondag 19.00 uur en [minderjarige 1] wekelijks bij de moeder verblijft op woensdagmiddag na school tot 19.00 uur alsmede op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur, De overige dagen is een belcontact
mogelijk om 19.30 uur zonder de aanwezigheid van de vader. Een wijziging of uitbreiding van de regeling dient onder regie van de GI plaats te vinden.
3.3.
De kinderen staan sinds 24 december 2021 onder toezicht van de GI en deze maatregel is laatstelijk verlengd tot 24 december 2023. Uit het meest recente bericht van de GI volgt dat er geen verzoek is gedaan tot verlenging van de ondertoezichtstelling
.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de ouders de beschikking van 31 januari 2023 dienen na te komen. De rechtbank heeft de vader ambtshalve veroordeeld tot betaling van een dwangsom aan de moeder van € 250,-- per keer dat hij in gebreke blijft mee te werken aan de uitvoering van de zorgregeling met betrekking tot [minderjarige 1] , tot een maximum van € 10.000,--.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing wat betreft de oplegging van een dwangsom niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader voert, samengevat, in zijn beroepschrift en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan. Hij acht het ambtshalve opleggen van een dwangsom niet in het belang van de kinderen. Ook is het voor hem onvoldoende duidelijk hoe het ambtshalve opleggen van een dwangsom in verhouding staat tot het bepaalde onder artikel 1 van de Eenvormige Wet (Benelux-overeenkomst), zoals neergelegd in artikel 61la lid 1 Rv.
De vader meent dat door het opleggen van een dwangsom de verhoudingen tussen
partijen alleen maar op scherp worden gezet en dat dit contraproductief zal werken. Ook betwist de vader dat hij anders zijn medewerking niet zal verlenen aan de omgangscontacten. De vader heeft zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de moeder, met name over de veiligheid van [minderjarige 1] , en vindt dat die veiligheid gewaarborgd moet blijven. Het ambtshalve opleggen van een dwangsom is voor de vader onbegrijpelijk en ongemotiveerd. De rechtbank heeft het aandeel van de moeder ten onrechte op geen enkele manier meegewogen.
3.6.
De moeder voert, samengevat, in haar verweerschrift en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan. De vader beschuldigt haar ten onrechte en wil niet accepteren dat de GI zijn zorgen niet bevestigt. De GI en de ambulant begeleider beamen dat de moeder hulp nodig heeft maar bevestigen dat zij hard op weg is om haar leven weer op orde te krijgen en bevestigen dat er geen zorgen zijn in de opvoed-omgeving bij de moeder en dat het daar veilig is voor de kinderen. De rechtbank heeft daarom een terechte beslissing genomen. Sinds de bestreden beschikking komt de vader de zorgregeling wel na. Daaruit blijkt dat de dwangsom effect heeft. De bestreden beschikking heeft voor rust gezorgd, aldus de moeder.
3.7.
Het hof oordeelt als volgt
3.7.1.
Het hoger beroep beperkt zich tot de door de rechtbank aan de vader ambtshalve opgelegde dwangsom.
3.7.2.
Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 13 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1459). De Hoge Raad overweegt (rov. 3.5.) hierin het volgende:
‘Uit hetgeen hiervoor 3.3.- 3.4. is overwogen, volgt dat de rechter aan een omgangsregeling op de voet van artikel 1:377a lid 2 BW alleen een dwangsom kan verbinden als een partij daarom heeft verzocht.’.
3.7.3.
Gelet hierop en nu de wet niet voorziet in het door de rechter ambtshalve verbinden van een dwangsom aan een omgangsregeling op de voet van artikel 1:377a lid 2 BW, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor wat betreft de beslissing omtrent de door de rechtbank ambtshalve aan de vader opgelegde dwangsom.
3.7.4.
Het hof overweegt, wellicht ten overvloede, dat het vorenstaande onverlet laat dat beide ouders hun volledige medewerking dienen te verlenen aan de bij beschikking van 31 januari 2023 bepaalde zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] .
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen wat betreft de beslissing omtrent de door de rechtbank ambtshalve aan de vader opgelegde dwangsom.
Proceskosten
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 mei wat betreft de beslissing omtrent de door de rechtbank ambtshalve aan de vader opgelegde dwangsom;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens, H. van Winkel en is op 25 januari 2024, uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.