ECLI:NL:GHSHE:2024:1750

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
200.337.854_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de zorg- en opvoedingstaken in het kader van omgangsregeling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 januari 2024. De vader, vertegenwoordigd door mr. S. van Reeven-Özer, verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (de GI) in eerste aanleg af te wijzen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. J.M.G. Cox, verzoekt de bestreden beschikking in stand te laten. De zaak draait om de wijziging van de zorg- en opvoedingstaken van de vader ten aanzien van zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht zijn gesteld. De rechtbank had eerder een regeling vastgesteld, maar deze is door de vader betwist. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 15 april 2024 gehouden, waarbij zowel de vader als de moeder en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

Het hof overweegt dat de contactregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking noodzakelijk is in het belang van de kinderen. De regie over de uitvoering van de contactregeling wordt belegd bij de GI, die verantwoordelijk is voor de begeleiding van de ouders en de kinderen. Het hof wijst erop dat de ouders, beiden met een licht verstandelijke beperking, kwetsbaar zijn en dat de hulpverlening zorgvuldig moet worden georganiseerd. De GI heeft aangegeven dat er positieve ontwikkelingen zijn bij de vader, die hulpverlening ontvangt en zich inzet voor zijn kinderen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de frequentie van de contactregeling, maar vernietigt de bepaling dat de oude regeling herleeft zodra de opvoedondersteuning weer aanwezig is bij de vader. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 mei 2024
Zaaknummer: 200.337.854/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/415487 / JE RK 23-1922
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweerder in principaal en incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M.G. Cox.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen de ondertoezichtstelling.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 19 februari 2024, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI in eerste aanleg met betrekking tot wijziging van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen alsnog af te wijzen onder bekrachtiging van de afwijzing van het (zelfstandig) verzoek van de moeder in eerste aanleg dan wel een zodanige beslissing te geven die het hof in goede justitie juist acht, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 14 maart 2024, met producties, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking in stand te laten, onder afwijzing van het daartegen namens de vader ingediende appelschrift, en bij beschikking in incidenteel hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad, voorts de bestreden beschikking te vernietigen en daarbij enkel te bepalen dat de regie over de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt belegd bij de GI (en niet afhangt van de vraag of er al dan niet sprake is van passende opvoedondersteuning bij de vader).
2.3.
De vader heeft op 8 april 2024 een verweerschrift tegen het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
-het V6-formulier van 10 april 2024, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] ,
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 2] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader is geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] (hierna [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ).
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
3.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 juli 2021. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat de ondertoezichtstelling recent is verlengd tot 8 januari 2025.
3.5.
Bij beschikking van 25 oktober 2022 heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
- de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn wekelijks gerechtigd tot contact met elkaar van zondag 09.00 uur tot woensdag tot schooltijd (dan wel, als die dag geen schooldag is tot 11.30 uur), waarbij de moeder de kinderen op zondag naar de vader brengt en de vader de kinderen op woensdag naar school/kinderdagverblijf/de moeder brengt. De vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de bij beschikking van 25 oktober 2022 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
tijdelijkgewijzigd als volgt:
- de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn gerechtigd tot het hebben van contact met elkaar van zondag 09.00 uur tot maandag 18.00 uur, waarbij de moeder de kinderen op zondag naar de vader brengt en de vader de kinderen op maandag naar de moeder brengt;
- bepaalt dat de regie over de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt belegd bij de GI, in die zin dat de regeling uit de beschikking van 25 oktober 2022 weer herleeft, wanneer de passende opvoedondersteuning weer aanwezig is bij de vader.
3.7.
De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. Volgens de vader blijkt uit de beschikking van 25 oktober 2022 niet dat het verkrijgen van opvoedondersteuning een voorwaarde is geweest voor de uitvoering van het co-ouderschap. Dat de contactregeling door de rechtbank in de bestreden beschikking is teruggeschroefd, alleen omdat de opvoedondersteuning tot een einde is gekomen, kan de vader daarom niet volgen. De vader heeft altijd open gestaan voor hulpverlening en betwist dat hij niet goed heeft meegewerkt. De hulpverlening vanuit het Ouder-Kind traject was bovendien zeer beperkt. De vader heeft daarnaast geen ondersteuning gekregen bij het formuleren van zijn hulpvraag.
3.9.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder heeft zorgen over het automatisme waarmee de contactregeling uit de beschikking van 25 oktober 2022 weer herleeft, zodra de opvoedondersteuning wordt hervat. Uit de verslagen van het Ouder-Kind traject blijkt namelijk dat de vader de tips en adviezen van de hulpverlening niet kan opvolgen en dat hij geen hulpvragen heeft. Volgens de moeder dienen de resultaten van de hulpverlening die nu loopt bij [instantie 1] en [instantie 2] afgewacht te worden, waarna het aan de GI is om te besluiten of de contactregeling terug kan naar de oude regeling of dient plaats te vinden in aangepaste vorm.
3.10.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. Het terugdraaien van de contactregeling heeft het gewenste effect gehad. De vader is hierdoor positief betrokken geraakt bij de hulpverlening en de vader heeft ook zijn individuele hulpverleningstraject (waaronder EMDR-therapie) goed opgepakt. De GI wil nu een plan opstellen om toe te kunnen werken naar de oude contactregeling uit de beschikking van 25 oktober 2022.
3.11.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. Volgens de raad dient er toegewerkt te worden naar de oude uitgebreidere contactregeling uit de beschikking van 25 oktober 2022. Het is belangrijk dat de GI hiervoor een gedegen plan kan maken, zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] er ook zeker van kunnen zijn dat dit lukt. De juiste voorwaarden zijn hier al voor in gang gezet. Nu de ouders ieder hun kwetsbaarheden hebben en beide kinderen kampen met kind eigen problematiek is het van belang dat de hulpverlening, samen met het sociale netwerk, zo georganiseerd wordt dat de ouders optimaal ondersteund worden in de verdeling van de zorg- en opvoedtaken.
3.12.
Het hof overweegt in principaal en incidenteel hoger beroep als volgt.
3.12.1.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen, voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel kan de rechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsrechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de GI de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.12.2.
Het hof acht de contactregeling zoals die is opgenomen in de bestreden beschikking noodzakelijk in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , met dien verstande dat de regie voor de uitvoering en eventuele uitbreiding van deze contactregeling bij de GI wordt belegd. Anders dan de rechtbank zal het hof niet bepalen dat de oude contactregeling (uit de beschikking van 25 oktober 2022) herleeft, zodra de passende opvoedondersteuning weer aanwezig is bij de vader. Het hof zal hierna uitleggen waarom het hof dat beslist.
3.12.3.
Gebleken is dat er in de afgelopen periode sprake is geweest van een positieve ontwikkeling. Zo is er bij de vader hulpverlening betrokken vanuit [instantie 1] en [instantie 2] en heeft de vader EMDR-therapie gevolgd. De moeder krijgt eveneens hulpverlening vanuit [organisatie] . De ouders gaan voorts op korte termijn een gezamenlijk traject in waarin zij ondersteuning krijgen bij het vormgeven van het ouderschap. Volgens de GI heeft dit alles ervoor gezorgd dat de strijd tussen de ouders naar de achtergrond is verdwenen.
Het hof acht het van belang dat de GI de ruimte (en tijd) krijgt om de contactregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te breiden op een manier die de GI passend acht. De GI is als betrokken deskundige bij uitstek in staat om te beoordelen of een uitbreiding van de contactregeling in het belang van de kinderen is. Naar het oordeel van het hof hangt een dergelijke uitbreiding niet enkel af van de vraag of al dan niet passende opvoedondersteuning bij de vader aanwezig is. Zoals de raad aangeeft, is zorgvuldigheid hierbij van belang, zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] er zeker van kunnen zijn dat het uitbreiden van de regeling ook gaat lukken. Het hof heeft hierbij betrokken dat beide ouders vanwege hun licht verstandelijke beperking kwetsbaar zijn en ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beiden kampen met kind eigen problematiek. De GI wil daarom een plan maken hoe er op een zorgvuldige manier toegewerkt kan worden naar de oude contactregeling. Om dit plan op te kunnen stellen is het voor de GI nodig zicht te krijgen op het hulpverleningstraject van de vader bij [instantie 1] en [instantie 2] en bovendien het verloop van het recent gestarte gezamenlijke traject van de ouders (gezinsbehandelaar) te monitoren. De GI heeft aangegeven niet te verwachten dat het kunnen uitbreiden van de regeling lang op zich hoeft te laten wachten. Dit alles maakt dat de intentie van het kunnen uitbreiden van de contactregeling naar de oude regeling aan de orde kan zijn, maar dat de GI het tempo hiervan bepaalt.
Gelet op het voorgaande heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoek in incidenteel hoger beroep. Dit verzoek zal worden afgewezen.
3.12.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen voor zover dat ziet op de frequentie van de door de rechtbank vastgestelde contactregeling. Verder zal het hof bepalen dat de uitvoering van die regeling onder regie van de GI zal plaatsvinden. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen ten aanzien van de beslissing van de rechtbank dat de contactregeling uit de beschikking van 25 oktober 2022 zal herleven wanneer de passende opvoedondersteuning weer aanwezig is bij de vader.
3.12.5.
Het hof zal de proceskosten compenseren, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 januari 2024, uitsluitend voor zover de rechtbank de rechtbank heeft bepaald dat de regeling uit de beschikking van 25 oktober 2022 weer herleeft, wanneer de passende opvoedondersteuning weer aanwezig is bij de vader;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 januari 2024, voor zover de rechtbank het volgende heeft bepaald:
wijzigt de bij beschikking van 25 oktober 2022 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdelijk als volgt:
de vader en de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn gerechtigd tot het hebben van contact met elkaar van zondag 09.00 uur tot maandag 18.00 uur, waarbij de moeder de minderjarigen op zondag naar de vader brengt en de vader de minderjarigen op maandag naar de moeder brengt;
en
bepaalt dat de regie over de uitbreiding van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt belegd bij de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, J.C.E. Ackermans-Wijn en F. Dunki Jacobs en is op 23 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.