In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 januari 2024. De vader, vertegenwoordigd door mr. S. van Reeven-Özer, verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (de GI) in eerste aanleg af te wijzen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. J.M.G. Cox, verzoekt de bestreden beschikking in stand te laten. De zaak draait om de wijziging van de zorg- en opvoedingstaken van de vader ten aanzien van zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht zijn gesteld. De rechtbank had eerder een regeling vastgesteld, maar deze is door de vader betwist. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 15 april 2024 gehouden, waarbij zowel de vader als de moeder en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
Het hof overweegt dat de contactregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking noodzakelijk is in het belang van de kinderen. De regie over de uitvoering van de contactregeling wordt belegd bij de GI, die verantwoordelijk is voor de begeleiding van de ouders en de kinderen. Het hof wijst erop dat de ouders, beiden met een licht verstandelijke beperking, kwetsbaar zijn en dat de hulpverlening zorgvuldig moet worden georganiseerd. De GI heeft aangegeven dat er positieve ontwikkelingen zijn bij de vader, die hulpverlening ontvangt en zich inzet voor zijn kinderen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de frequentie van de contactregeling, maar vernietigt de bepaling dat de oude regeling herleeft zodra de opvoedondersteuning weer aanwezig is bij de vader. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.