ECLI:NL:GHSHE:2024:1746

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
200.333.893_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling tussen moeder en minderjarigen na beëindiging ouderlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling. De kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zijn onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De moeder had eerder een omgangsregeling van drie uur per week, maar deze was in december 2021 teruggebracht naar eens per acht weken twee uur, onder begeleiding van de GI. De moeder heeft aangegeven dat zij haar leven heeft verbeterd en dat zij in therapie is gegaan, maar de GI vreest dat een uitbreiding van de omgang schadelijk kan zijn voor de kinderen, vooral voor [minderjarige 1], die te maken heeft met hechtingsproblemen en trauma's. Tijdens de mondelinge behandeling is de raad voor de kinderbescherming gehoord, die adviseerde om de frequentie van de omgang niet te verhogen, maar wel enkele extra momenten per jaar toe te voegen. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de moeder recht heeft op drie uur omgang met de kinderen in plaats van twee uur, en dat er drie keer per jaar extra omgangsmomenten van vier uur kunnen plaatsvinden. Het hof heeft de GI opgedragen om de mogelijkheden voor verdere uitbreiding van de omgang te onderzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 mei 2024
Zaaknummer: 200.333.893/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/303624 / FA RK 22-1227
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoek in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de vaststelling van een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [gezinshuisouders] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de gezinshuisouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingslocatie Maastricht van 1 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat er tussen de moeder en haar beide kinderen een uitbreiding van de omgang zal gaan plaatsvinden zoals verzocht, subsidiair zoals door de raad is geadviseerd (eens per 6 of 7 weken) en meer subsidiair een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 januari 2024, heeft de GI verzocht om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van 17 november 2023 met als bijlage het procesdossier in eerste aanleg;
  • de brief van 18 maart 2024 van de gezinshuisouders, ingekomen op 26 maart 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
De gezinshuisouders zijn, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de moeder zijn geboren de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben ieder een andere vader.
3.2.
[minderjarige 1] heeft in de periode van 19 september 2012 tot en met 19 december 2017 onder toezicht gestaan van Bureau Jeugdzorg. Vanaf 16 maart 2018 is [minderjarige 1] (opnieuw) onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling voor het laatst is verlengd bij beschikking van 14 mei 2020 van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, met ingang van 16 juni 2020 voor de duur van één jaar.
3.3.
[minderjarige 1] is op 19 september 2012 met spoed uithuisgeplaatst en bij pleegouders van [instantie 1] geplaatst tot 16 oktober 2012. In de periode van 16 oktober 2012 tot 20 juli 2015 heeft [minderjarige 1] samen met moeder op verschillende plekken gewoond, zoals [instantie 2] , een toenmalige partner van moeder, [instantie 3] en grootmoeder moederszijde (mz). Vanaf 20 juli 2015 tot medio december 2016 heeft [minderjarige 1] middels een netwerkplaatsing bij oma moederszijde gewoond. Medio oktober 2016 is [minderjarige 1] weer teruggeplaatst bij de moeder. Vanaf januari 2018 verbleef [minderjarige 1] met instemming van de moeder bij grootmoeder (mz). Medio maart 2018 is [minderjarige 1] in een crisispleeggezin geplaatst en vervolgens is zij op 3 september 2018 in een gezinshuis geplaatst waar zij tot op heden verblijft.
3.4.
[minderjarige 2] is op 9 augustus 2018 onder toezicht gesteld van de GI, welke voor het laatst bij beschikking van 7 juli 2020 van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht is verlengd met ingang van 9 augustus 2020 voor de duur van één jaar.
3.5.
[minderjarige 2] is eind augustus 2018 uit huis geplaatst. Hij verblijft sinds hij vijf maanden oud was in het gezinshuis.
3.6.
Bij beschikking van 13 november 2020 van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht is het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd met benoeming van de GI tot voogd over de kinderen. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft die beslissing van de rechtbank bij beschikking van 17 juni 2021 bekrachtigd.
3.7.
Tot eind 2021 gold een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, waarbij de kinderen wekelijks (begeleid) gedurende drie uur omgang met de moeder hadden bij de
moeder thuis. De GI heeft de omgang begin 2022 teruggebracht naar eens per acht weken van 14.50 uur tot 16.50 uur op het kantoor van de GI, onder begeleiding van [instantie 4] in bijzijn van de gezinshuismoeder. Het tijdstip van het bezoekmoment is onlangs door de GI gewijzigd naar 9.00 uur ’s ochtends.
3.8.
De moeder is in 2022 een kort gedingprocedure gestart, waarin zij, kort gezegd, uitbreiding van deze omgangsregeling heeft gevorderd. Bij vonnis van kort geding van 1juni 2022 zijn de vorderingen van de moeder afgewezen.
3.9.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging van de omgangsregeling afgewezen.
3.10.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.11.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De moeder heeft vanaf het moment dat het ouderlijk gezag werd beëindigd geprobeerd om te komen tot een uitbreiding van de omgang. Zij zag in dat zij haar leven drastisch moest veranderen. De moeder heeft haar relatie beëindigd en zij is in therapie gegaan. Sinds medio 2021 volgt de moeder therapie bij [instantie 5] vanwege traumaklachten. Daarnaast ontvangt de moeder begeleiding in de thuissituatie vanuit zorggroep [instantie 6] . Het gaat een stuk beter met de moeder en haar leven is stabiel. Ondanks deze positieve ontwikkelingen weigert de GI mee te werken aan een uitbreiding van de omgang. Van de GI mogen de kinderen niet wennen aan hun biologische moeder en moeten zij wennen aan het pleeggezin. De moeder acht het echter van belang dat zij in het leven van de kinderen een rol blijft spelen. Voorheen had de moeder wekelijks omgang met de kinderen, maar dit is door de GI teruggebracht naar slechts twee uur per acht weken. Deze omgangsmomenten vinden plaats op het kantoor van de GI, onder begeleiding van [instantie 4] in aanwezigheid van de gezinshuismoeder. De belmomenten zijn afgeschaft. De begeleide omgangsmomenten verlopen goed. De moeder belast de kinderen al geruime tijd niet meer met uitspraken dat zij wil dat zij weer thuis komen wonen. Vanwege het beperkte contact vreest de moeder dat de kinderen van haar zullen vervreemden. De moeder betreurt het dat de GI het advies van de raad uit de procedure in eerste aanleg, om de mogelijkheden te bekijken of de frequentie van de omgang kan worden uitgebreid naar eens per 6 of eens per 7 weken, niet wil volgen. De GI vreest dat dit met name bij [minderjarige 1] zal leiden tot een terugval en dat het voor onrust zal zorgen bij de kinderen als de frequentie later weer zou moeten worden teruggebracht naar eens per 8 weken. Een uitbreiding van de omgang zou echter ook een positief effect kunnen hebben op de kinderen. Daarnaast zijn kinderen flexibel en zijn zij zich minder bewust van de tijd, mocht de frequentie toch weer teruggedraaid moeten worden naar eens per 8 weken. De moeder realiseert zich dat het gaat om kinderen die in het verleden erg belast zijn en beseft zich dat er nog een lange weg te gaan is. Desondanks is zij van mening dat het in het belang is van de ontwikkeling van de kinderen dat de omgang wordt uitgebreid en dat er in de toekomst ook weer overnachtingen gaan plaatsvinden.
3.12.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De GI kan niet instemmen met het verzoek van de moeder om te komen tot een andere omgangsregeling. De GI ziet wel een duidelijke verbetering in de samenwerking met de moeder en beseft dat de moeder weinig omgang heeft met de kinderen, maar ziet op dit moment geen mogelijkheden voor uitbreiding van de omgangsregeling. Voor de GI staat de ontwikkeling van de kinderen en wat zij hierin nodig hebben voorop. Bij [minderjarige 1] is sprake van een forse hechtingsstoornis en trauma gerelateerd probleemgedrag. De behandeling bij [instantie 7] is gericht op haar belaste voorgeschiedenis en vanuit de paardentherapie wordt er gewerkt aan emotieregulatie en haar sociale ontwikkeling. Zowel de school als de gezinshuisouders zien zorgelijk gedrag bij [minderjarige 1] . Zij is brutaal, dwangmatig, heeft woede-uitbarstingen en zij heeft tevens zindelijkheidsproblemen. [minderjarige 1] is blijvend op zoek naar veiligheid. Dit maakt dat vasthouden aan de structuur, duidelijkheid en frequentie van de huidige omgangsregeling nodig is voor [minderjarige 1] . Wel heeft de Gl toegezegd om na de basisschoolperiode van [minderjarige 1] opnieuw de frequentie van de omgang te beoordelen. De school en de gezinshuisouders zien ook zorgen in het gedrag van [minderjarige 2] . Hij is brutaal, bepalend en bazig en vertoont ongeremd/ impulsief gedrag. Ook [minderjarige 2] heeft last van woede-uitbarstingen, waarbij hij scheldt, met spullen gooit en hardhandig is tegenover dieren. [minderjarige 2] zoekt grenzen op en hij kan weinig tot geen opdrachten uitvoeren. Hij heeft grote moeite om aansluitend na het bezoek de schoolstructuur/regels te hervatten. Dit maakt dat ook voor [minderjarige 2] vasthouden aan de structuur, duidelijkheid en de frequentie van de huidige omgangsregeling nodig is. De Gl verzoekt het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsregeling af te wijzen.
3.13.
De gezinshuisouders voeren in hun brief van 18 maart 2024 aan dat [minderjarige 1] zich goed heeft gehecht in het gezin. Ze is vaak vrolijk, danst, zingt en geniet van de turnles. Ze is zorgzaam voor haar broertje. [minderjarige 1] gaat ook naar de paarden- en speltherapie om haar verleden een plekje te geven. De school heeft bij de paardentherapeute aangegeven dat [minderjarige 1] na het weerzien met de moeder soms boos of dwars is. Vaak neemt ook haar incontinentie toe. [minderjarige 1] woont binnenkort zes jaar bij de gezinshuisouders. Ze maakt deel uit van het grote gezin. [minderjarige 2] is ondanks zijn “aparte” gedragingen een leuk een vrolijk jongetje. Hij woont al sinds hij vijf maanden oud was bij de gezinshuisouders. Hij stelt regelmatig vragen over mama en de gezinshuismoeder. De school laat weten dat [minderjarige 2] na een bezoek met de moeder vaak niet goed te corrigeren is.
3.14.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de problematiek van beide kinderen anders is, zodat hun behoeftes ook niet hetzelfde zijn. Het lijkt erop dat de GI vooral kijkt naar wat [minderjarige 1] aankan, terwijl voor [minderjarige 2] wellicht een andere regeling getroffen zou kunnen worden. De kinderen zijn gebaat bij structuur. Daarom adviseert de raad op dit moment, anders dan tijdens de procedure in eerste aanleg, de frequentie van de bezoeken niet uit te breiden. Het is ook lastig om de frequentie nu aan te passen omdat de kinderen nog behandeling krijgen en het dan onduidelijk is of gedragsverandering komt door wijziging van de omgangsfrequentie. Wel ziet de raad aanleiding om enkele extra omgangsmomenten per jaar te plannen die wat langer kunnen duren, bijvoorbeeld in de zomervakantie, met de feestdagen of met een verjaardag. Op die manier kan de moeder met de kinderen bijvoorbeeld een middag met de kinderen naar de speeltuin. De raad weet niet waarom de belmomenten zijn gestopt maar deze kunnen wat de raad betreft worden hervat. De moeder zou bijvoorbeeld op vrijdagavond kunnen bellen en de kinderen voor het slapen gaan een verhaaltje kunnen voorlezen. Op die manier kan er op een positieve manier invulling worden gegeven aan het belmoment, zonder dat er tien minuten een gesprek hoeft te zijn tussen de moeder en de kinderen.
Het hof overweegt als volgt.
3.15.
Het hof stelt voorop dat het verzoek van de moeder zijn grondslag vindt in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Art. 1:377a lid 1 BW bepaalt dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Het tweede lid bepaalt dat de rechter op verzoek van (een van) de ouders of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt.
3.16.
De moeder had aanvankelijk drie uur per week begeleide omgang met de kinderen bij haar thuis. Deze omgangsregeling is in december 2021 door de GI teruggebracht naar eens per acht weken twee uur begeleide omgang op kantoor van de GI in aanwezigheid van de gezinshuismoeder. De GI heeft destijds besloten om de omgang te beperken om de spanningen bij met name [minderjarige 1] weg te nemen. In de periode dat er wekelijks omgang was, werden er bij [minderjarige 1] kindsignalen waargenomen. Daarnaast is de omgang teruggebracht om de kinderen veilig te laten hechten aan de gezinshuisouders. De moeder wil een uitbreiding van deze omgangsregeling.
3.17.
Het hof stelt vast dat de moeder sinds de beëindiging van het ouderlijk gezag haar leven een positieve wending heeft gegeven en dat ook de samenwerking met de GI beter verloopt. De moeder heeft zich erbij neergelegd dat het perspectief van de kinderen in het gezinshuis ligt en zij belast de kinderen niet meer met uitspraken dat zij wil dat de kinderen weer thuis komen wonen. Dit neemt niet weg dat er nog steeds zorgen zijn over het gedrag en de ontwikkeling van beide kinderen. [minderjarige 1] heeft in haar jonge leven veel meegemaakt. Zij is meermalen uit huis geplaatst en in de periodes dat zij bij de moeder woonde is zij getuige geweest van huiselijk geweld. [minderjarige 1] is onder behandeling bij [instantie 7] om haar trauma’s te verwerken en zij volgt paardentherapie. [minderjarige 2] is vrijwel direct na de geboorte uit huis geplaatst en hij woont vanaf dat hij vijf maanden oud was in het gezinshuis. [minderjarige 2] heeft een ontwikkelingsachterstand en hierdoor functioneert hij op een jongere leeftijd dan zijn biologische leeftijd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI verklaard dat [minderjarige 2] inmiddels ook is aangemeld voor behandeling bij [instantie 7] . Vanwege hun problematiek zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gebaat bij structuur en duidelijkheid.
3.18.
Het hof acht het op dit moment niet in het belang van de kinderen om de frequentie van de reguliere omgangsregeling te verhogen, omdat dit voor onrust zou kunnen zorgen bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [minderjarige 1] zichtbaar meer rust ervaart sinds de omgang is teruggebracht naar eens per acht weken. Vanwege de beperkte frequentie van de huidige bezoekregeling, ziet het hof wel aanleiding om de duur uit te breiden. Onvoldoende is gebleken dat een uitbreiding van de duur van de bezoekmomenten de rust van de kinderen dermate zal verstoren dat dit in strijd is met het belang van de kinderen. Het hof zal bepalen dat de moeder drie uur omgang heeft met de kinderen in plaats van twee uur. Daarnaast volgt het hof het advies van de raad om de omgangsregeling uit te breiden met enkele extra omgangsmomenten per jaar, zodat de moeder in staat wordt gesteld om iets leuks te ondernemen met de kinderen. Het hof zal bepalen dat de moeder drie keer per jaar een extra omgangsmoment zal hebben met de kinderen voor de duur van een dagdeel (circa 4 uur) voor een bezoek aan een speeltuin of andere leuke activiteit buiten de deur, waarbij het moment en de activiteit in overleg met de GI dient te worden bepaald. Daarnaast adviseert het hof de GI om het advies van de raad ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ter harte te nemen en te onderzoeken of enige belcontacten tussen de moeder en de kinderen kunnen worden hervat.
3.19.
Het hof merkt ten slotte op dat van de GI wordt verwacht dat de mogelijkheden worden onderzocht om te komen tot een verdere uitbreiding van de omgang. Het hof ziet geen reden om hiermee te wachten totdat [minderjarige 1] naar de middelbare school gaat. Verder heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat zij erop zal toezien dat [minderjarige 2] op een passende manier op de hoogte wordt gebracht van het overlijden van zijn vader. [minderjarige 1] is wel op de hoogte van dit overlijden. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige 1] dat zij dit nog langer geheim moet houden voor [minderjarige 2] . Mogelijk dient er ook aandacht voor te zijn wat dit geheim houden voor haar heeft betekend. Verder heeft de GI toegezegd dat [minderjarige 1] als zij twaalf jaar is een telefoon mag gebruiken en dat zij telefonisch contact mag opnemen met de moeder.
3.20.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, en opnieuw rechtdoende een omgangsregeling vaststellen als hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingslocatie Maastricht van 1 augustus 2023;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt een omgangsregeling vast tussen de moeder en de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
waarbij de moeder gerechtigd is tot (begeleide) omgang:
  • eens per acht weken voor de duur van drie uur op het kantoor van de GI, onder begeleiding van [instantie 4] in bijzijn van de gezinshuismoeder;
  • drie keer per jaar voor de duur van een dagdeel (circa 4 uur) voor een activiteit met de kinderen, zoals overwogen in rechtsoverweging 3.18, waarbij het moment en de activiteit in overleg met de GI wordt bepaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.D.M. van der Linden en F. Dunki Jacobs en is op 23 mei 2024 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.