In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie en de draagkracht van de man, die een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet. De man, die in persoon procedeert, heeft in eerste aanleg verzocht om de kinderalimentatie voor zijn minderjarige kind met ingang van 1 juli 2022 op nihil te stellen. De rechtbank heeft dit verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar de man is in hoger beroep gegaan tegen de herleving van de kinderalimentatie per 1 oktober 2023. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om de kinderalimentatie over de periode van 11 november 2022 tot en met 30 september 2023 vast te stellen op € 25,- per maand.
Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De man heeft zijn financiële situatie toegelicht, waarbij hij aangeeft dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen, mede door zijn substantiële schuldenlast en zijn uitkering. De vrouw heeft betwist dat de man geen draagkracht heeft en stelt dat hij 'zwarte' inkomsten genereert. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om een hoger inkomen te genereren dan zijn uitkering.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de kinderalimentatie met ingang van 11 november 2022 op nihil vastgesteld, met de bepaling dat de vrouw niet gehouden is tot terugbetaling van eventueel betaalde kinderalimentatie. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de rol van de draagkracht en de invloed van schulden op de onderhoudsplicht.