ECLI:NL:GHSHE:2024:1743

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
200.329.421_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van rechthebbende na medische verklaring en voldoende vertrouwen van de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat op 3 mei 2023 werd afgewezen. De rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat mr. Y. Kunze, stelde dat hij in staat was zijn financiële zaken zelfstandig te behartigen, mede op basis van een contra-expertise van een onafhankelijke arts die zijn cognitieve vermogens bevestigde. De bewindvoerder, die eerder was aangesteld, gaf aan voldoende vertrouwen te hebben in de rechthebbende en stemde in met de opheffing van het bewind. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2023 en de voortzetting op 22 april 2024, werd duidelijk dat de rechthebbende zijn financiële zaken zelf regelde en dat de omstandigheden sinds het overlijden van zijn vriend, die hem eerder hielp, waren veranderd. Het hof concludeerde dat de gronden voor het bewind niet langer aanwezig waren en dat de rechthebbende in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en heeft het verzoek tot opheffing van het bewind toegewezen, met ingang van 15 juni 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 mei 2024
Zaaknummer: 200.329.421/01
Zaaknummers eerste aanleg: 10278253 BM VERZ 23-131 en 10352908 BM VERZ 23-769
in de zaak in hoger beroep van:
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. Y. Kunze.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 3 mei 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, waarbij, kortgezegd, het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind is afgewezen en is bepaald dat het bewind zal worden ingeschreven in het Centraal curatele- en bewindregister.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 juli 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen en (naar het hof begrijpt) het verzoek van de bewindvoerder tot inschrijving van het bewind in het Centraal curatele- en bewindregister alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 december 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Kunze;
  • [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] namens de bewindvoerder.
2.4.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 22 april 2024 ten overstaan van een gewijzigde zittingscombinatie. Het hof heeft dit bij aanvang van de zitting aan partijen medegedeeld en hen in de gelegenheid gesteld hun standpunten opnieuw en volledig
voor te dragen.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. D.G.A. Rossi, kantoorgenoot van mr. Kunze;
  • [vertegenwoordiger 2] namens de bewindvoerder.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 april 2023;
  • het V5-formulier van 21 november 2023 met bijlage, ingediend door de advocaat van de rechthebbende;
  • het V6-formulier van 15 maart 2024 met bijlagen, ingediend door de advocaat van de rechthebbende.
  • het emailbericht van 18 april 2024 met bijlage, ingediend door de advocaat van de rechthebbende.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 20 april 2018 zijn de goederen die rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren met ingang van 1 mei 2018 onder bewind gesteld wegens de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende, met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
Bij beschikking van 26 maart 2019 is er een mentorschap ten behoeve van de rechthebbende ingesteld.
3.3.
Bij beschikking van 12 november 2021 is het mentorschap met ingang van 1 december 2021 opgeheven, omdat voortzetting van het mentorschap naar het oordeel van de kantonrechter niet zinvol werd geacht.
3.4.
Bij beschikking van 16 november 2021 heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg de huidige bewindvoerder benoemd tot opvolgend bewindvoerder en het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen en bepaald dat het bewind en de benoeming van de bewindvoerder worden ingeschreven in het Centraal curatele- en bewindregister, als bedoeld in artikel 1:391 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.6.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De rechthebbende voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Hij is in staat om zijn financiële zaken zelfstandig te behartigen. Zes jaar geleden ging het niet zo goed met hem en kreeg hij begeleiding vanuit [instantie 1] , waar hij drie maanden heeft verbleven. Deze psychische problemen zijn voorbij. Er heeft verder een WSNP-traject plaatsgevonden, waardoor er geen schulden meer aanwezig zijn. Er is derhalve geen grond voor het bewind meer aanwezig.
De rechthebbende is in het verleden met enkele zaken geholpen door een goede vriend, [de vriend] (hierna: [de vriend] ), die hij als een zoon beschouwde. Deze hulp bestond onder meer hieruit dat [de vriend] zijn bankpas had waarmee hij voor de rechthebbende het leefgeld pinde, waarbij [de vriend] de instructies van de rechthebbende volledig opvolgde. Van enige druk vanuit [de vriend] is geen sprake geweest. [de vriend] is vorig jaar juli overleden en de rechthebbende regelt zijn zaken sedertdien zelf.
Daar komt bij dat de rechthebbende op 23 januari 2024 een contra-expertise naar zijn cognitieve vermogens heeft laten verrichten door een onafhankelijk arts, [arts] . Dit onderzoek bevestigt dat hij in staat is om zijn financiële zaken zelfstandig te behartigen.
Het bewind brengt de nodige kosten met zich, terwijl sprake is van een (klein) maandelijks begrotingstekort. Bij een beëindiging van het bewind is hier geen sprake meer van. Bovendien ervaart de rechthebbende het als een last om onder bewind te staan. Hij vindt het belangrijk om de touwtjes zelf in handen te hebben en niet langer afhankelijk van derden te zijn. Wanneer het verzoek wordt toegewezen, dan zal hij nog in gesprek met de bewindvoerder gaan voor een goede overdracht. Indien hij nadien nog hulp nodig heeft, dan zal hij zich tot de huisarts wenden of tot een professioneel financieel adviseur, bijvoorbeeld voor het doen van de belastingaangifte.
3.8.
De bewindvoerder voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Mede gelet op de uitkomst van het medisch onderzoek kan de bewindvoerder instemmen met het verzoek tot opheffing van het bewind.
Toen [de vriend] nog leefde, werden er door [de vriend] (namens de rechthebbende) wekelijks verzoeken gedaan voor extra geld. Wanneer de bewindvoerder aan alle verzoeken had toegegeven, dan was een groot deel van het spaargeld van de rechthebbende verdwenen. Nadat [de vriend] is overleden worden er door de rechthebbende aanzienlijk minder verzoeken om extra geld gedaan. De rechthebbende heeft op dit moment nog een buffer van circa
€ 30.600,- uit de opbrengst van de verkoop van zijn voormalige woning.
Alhoewel de zorgen niet helemaal zijn verdwenen, heeft de bewindvoerder er vertrouwen in dat de rechthebbende in staat is om zijn financiële zaken zelfstandig te behartigen. Hij kan bovendien terugvallen op [instantie 2] , de zorginstelling via wie hij (zelfstandig) woont. De bewindvoerder zal zorgen voor een zorgvuldige overdracht.
Het wettelijk kader
3.9.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht als volgt.
3.11.
Voorop wordt gesteld dat ten tijde van de beslissing van de kantonrechter sprake was van een andere situatie en dat de kantonrechter op grond van de hem beschikbare informatie een goede beslissing heeft genomen.
De omstandigheden van de rechthebbende zijn sindsdien echter gewijzigd en het hof beschikt thans over nieuwe (medische) informatie. Op grond hiervan komt het hof tot de conclusie dat de gronden voor het bewind niet langer aanwezig zijn. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.12.
Allereerst is uit het medisch onderzoek, dat de rechthebbende eind januari 2024 heeft laten verrichten, naar voren gekomen, dat er bij de rechthebbende geen aanwijzingen zijn voor cognitieve stoornissen of beperkingen en dat er een goede score is behaald op de geheugentest. De rechthebbende functioneert op een bovengemiddeld verstandelijk niveau. Er zijn wel enige structurele, blijvende kwetsbaarheden in de persoonlijkheid van de rechthebbende geconstateerd, die onder invloed van sociale stressoren met periodes toenemen en dempen. Echter, de rechthebbende is volgens de arts medisch en geestelijk gezien goed in staat om zelf zijn financiële en persoonlijke zaken en belangen te behartigen en te overzien. Hij acht de rechthebbende geheel en al wilsbekwaam. Volgens de arts zijn er geen bezwaren om het verzoek tot opheffing van het bewind in te willigen.
Verder acht het hof van belang dat de bewindvoerder met het verzoek van de rechthebbende kan instemmen en dat zij er voldoende vertrouwen in heeft dat de rechthebbende in staat is om zijn financiële zaken zelf te regelen en/of zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. De bewindvoerder heeft bovendien toegezegd dat een goede overdracht zal plaatsvinden, zodat de rechthebbende optimaal in staat wordt gesteld om hier zelf uitvoering aan te geven.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandelingen in hoger beroep ook zelf kunnen constateren dat de rechthebbende goed op de hoogte is van zijn inkomsten en uitgaven en dat hij zo nodig de juiste weg weet te bewandelen om hulp in te schakelen.
Ten slotte is gebleken dat de persoonlijke situatie van de rechthebbende sinds het overlijden van [de vriend] is veranderd. De rechthebbende regelt zijn (financiële) zaken, waaronder het pinnen van contant geld, zelf. Er zijn hier geen derden meer bij betrokken en het hof acht de kans dat dit opnieuw gaat gebeuren gering. De rechthebbende heeft bovendien, naar het hof begrijpt, zijn levenstestament herroepen, zodat er geen volmacht meer geldt voor de partner van de overleden [de vriend] . De rechthebbende heeft hiermee zijn financiële situatie weer geheel in eigen handen genomen.
3.13.
Al deze omstandigheden tezamen maken dat het hof van oordeel is dat de gronden voor het bewind niet langer aanwezig zijn en dat de rechthebbende in staat wordt geacht zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Slotsom
3.14.
Het hof zal op grond van het voorgaande de beschikking waarvan beroep is ingesteld vernietigen en het inleidend verzoek tot opheffing van het bewind alsnog toewijzen.
3.15.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 3 mei 2023;
en opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang van 15 juni 2024, het bewind over de goederen van [rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1938;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden nadat het bewind is opgeheven de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door hem voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en
S.J. Vogels en is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024 door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.