ECLI:NL:GHSHE:2024:174

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
200.329.653_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking in alimentatiekwestie en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake alimentatie en zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2021. De vrouw verzocht om wijziging van de kinderalimentatie en de zorgregeling, die eerder was vastgesteld op € 51,- per maand. De man, verweerder in hoger beroep, heeft zijn draagkracht en de noodzaak van de alimentatie betwist. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 december 2023 is besloten om de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomsten van mediation tussen partijen, die is gepland tot 23 mei 2024. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man met ingang van 1 april 2023 een bedrag van € 213,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen, met een toekomstige indexering naar € 226,- per maand vanaf 1 januari 2024. De ouders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de zorg van hun kind en het hof heeft hen verwezen naar Bureau Mediation om tot een oplossing te komen voor de zorg- en opvoedingstaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 januari 2024
Zaaknummer: 200.329.653/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/407836 / FA RK 23-1442
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.M. van Weely,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] en de door de man te betalen kinderalimentatie.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 april 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 14 juli 2023, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre (opnieuw) rechtdoende:
I. de door partijen in artikel 1.2 van het echtscheidingsconvenant overeengekomen bijdrage kinderalimentatie te wijzigen en in plaats daarvan te bepalen dat de man € 510,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] met ingang van 1 april 2023, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans dat de man een zodanige hogere of lagere bijdrage in de kosten van de minderjarige dient te betalen aan de vrouw met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht,
II. de door partijen in artikel 3.1.1 van het ouderschapsplan overeengekomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen en in plaats daarvan te bepalen dat de man en [minderjarige 1] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende maximaal één tot twee momenten per week, in onderling overleg tussen partijen te bepalen, althans een zodanige regeling vast te stellen als het hof in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt,
III. te bepalen dat partijen ieder de eigen kosten van deze procedure zullen dragen.
2.2.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V6-formulier van 27 juli 2023, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 27 november 2023, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de mail van de man van 28 november 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V2-formulier van 29 november 2023, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 5 december 2023, met bijlage, van de advocaat van de vrouw, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels (bij de bestreden beschikking) door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen de man en de vrouw is geboren:
- [minderjarige 1] op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1]).
3.1.1.
Uit een eerdere relatie van de vrouw is geboren: [minderjarige 2], op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats].
3.2.
De echtscheiding is op 26 april 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1].
3.4.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van 1 april 2023 € 51,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1]. De rechtbank heeft het op 23 maart 2023 tussen partijen gesloten convenant en ouderschapsplan gehecht aan de beschikking.
3.5.
Uit artikel 2 van het ouderschapsplan blijkt dat de ouders zijn overeengekomen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw is.
3.6.
In artikel 3 van het ouderschapsplan staat, voor zover hier van belang, voorts:
3.1.1. ”

De ouders zijn de volgende zorg/contactregeling overeengekomen:
Het is op dit moment nog onduidelijk of de toekomstige woonruimte van man mogelijkheden heeft om [minderjarige 1] er te laten overnachten. Partijen zullen dus steeds – zo lang als dat nodig is in verband met de woonruimte en werk – met elkaar in overleg blijven over de contactmomenten tussen de man en [minderjarige 1].
Partijen spreken in ieder geval af dat de man minimaal iedere week twee tot drie contactmomenten heeft met [minderjarige 1]. Hij haalt haar op bij de vrouw of bij de ouders van de vrouw en dan neemt hij haar mee. Partijen zullen steeds samen afspreken wanneer, hoe laat en waar de man [minderjarige 1] ophaalt en weer terugbrengt.
3.1.2.
Nu [minderjarige 1] nog erg jong is en de omstandigheden van de ouders mogelijk nog verschillende malen zullen wijzigen, kan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de toekomst aangepast worden. Partijen zullen daarbij veel waarde hechten aan de mening van [minderjarige 1], maar zij zullen samen als ouders beslissen.”.
3.7.
De vrouw kan zich met de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling en de door de man te betalen kinderalimentatie niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
4.1.
De vrouw voert - samengevat - het volgende aan. De vrouw heeft zorgen over de wijze waarop de man invulling geeft aan de zorgregeling. De regeling zoals die is opgenomen in het ouderschapsplan is niet in het belang van [minderjarige 1]. Partijen zijn voortdurend aan het zoeken geweest hoe er structuur kan komen in de zorgregeling. De ouders zijn recent overeengekomen dat de man [minderjarige 1] iedere vrijdag tussen 15.00 uur en 15.30 uur ophaalt bij de vrouw en rond 16.45/17.00 uur bij de vrouw terugbrengt. In de oneven weken haalt de man [minderjarige 1] op zondag om 16.00 uur op bij de vrouw en brengt hij haar rond 17.30 uur weer bij de vrouw thuis. [minderjarige 1] heeft dan al gegeten.
4.2.
De man voert - samengevat - het volgende aan. De regeling die de ouders recent zijn overeengekomen is te vaag en maakt dat de ouders steeds in overleg moeten blijven over de zorgregeling.
4.3.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. Volgens de raad is het nodig dat de ouders duidelijke afspraken maken over de zorgregeling en dat zij hulp krijgen bij vormgeven van het ouderschap na de scheiding.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
4.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ouders overeengekomen te proberen hun geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op te lossen met behulp van mediation.
4.4.2.
Het hof zal gelet hierop de beslissing op het verzoek aangaande de zorg- en opvoedingstaken aanhouden voor de duur van circa vier maanden, te weten tot 23 mei 2024 in afwachting van nader bericht van partijen. Het hof gaat er vanuit dat het hof eerder van partijen verneemt, voor zover daar aanleiding toe zou zijn.
4.4.3.
Het hof verzoekt partijen om uiterlijk één week voorafgaand aan voornoemde datum het hof schriftelijk te informeren over de uitkomsten van de mediation en de gevolgen daarvan voor deze procedure.
Kinderalimentatie
5.1.
Zoals hiervoor reeds aangegeven kan de vrouw zich niet vinden in de door de rechtbank met ingang van 1 april 2023 vastgestelde kinderalimentatie ter hoogte van
€ 51,- per maand.
5.2.
De grieven van de vrouw zien op grove miskenning van de wettelijke maatstaven en op een wijziging van omstandigheden man.
Grove miskenning van de wettelijke maatstaven / wijziging van omstandigheden
5.3.
De vrouw heeft wijziging van de kinderalimentatie verzocht omdat er bij het vaststellen van de kinderalimentatie sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Er zijn namelijk geen behoefte- en draagkrachtberekeningen gemaakt waardoor er van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Daarnaast voldoet de kinderalimentatie in verband met een wijziging van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven. De wijziging van omstandigheden is gelegen in een wijziging in de zorgregeling en in de toename van de draagkracht van de man sinds de echtscheiding.
5.4.
De man heeft aangevoerd dat er geen sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man heeft berekeningen gemaakt van de behoefte en de draagkracht en geeft aan dat de draagkracht van de man zelfs nog iets lager is dan berekend ten tijde van de eerdere mediation.
De man erkent dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, omdat de man inmiddels weer werkzaamheden verricht.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
5.5.1.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.5.2.
Ingevolge artikel 1:401 lid 5 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Daarvan kan sprake zijn als er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het gaat dan om gevallen waarin partijen zich op de wettelijke maatstaven hebben willen richten, maar als gevolg van een onjuist inzicht in de betekenis van de maatstaven of omdat partijen uitgingen van onjuiste en onvolledige gegevens tot een resultaat zijn gekomen dat evident in strijd is met de uitkomst waartoe toepassing van die maatstaven zou hebben geleid. Grove miskenning van de wettelijke maatstaven kan zich bovendien voordoen, wanneer de toekomstverwachting van partijen te optimistisch of te weinig realistisch was.
5.5.3.
Het hof stelt vast dat partijen overeenstemming hebben over het feit dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herberekening van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie rechtvaardigt.
Aan de vraag of er sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven komt het hof niet meer toe.
Ingangsdatum
5.6.
De ingangsdatum van 1 april 2023 is niet in geschil zodat het hof die datum tot uitgangspunt neemt.
Behoefte
5.7.
De behoefte van [minderjarige 1] moet volgens de vrouw worden vastgesteld op € 659,- per maand.
5.8.
Volgens de berekeningen van de man is de behoefte van [minderjarige 1] € 465,- in 2023.
5.9.
Het hof overweegt als volgt.
5.9.1.
Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd, zonder verdere onderbouwing en toelichting, geen aanleiding om af te wijken van de behoefte zoals die tussen partijen is overeengekomen bij het sluiten van het ouderschapsplan. Hierin is opgenomen dat de behoefte van [minderjarige 1] in 2023 door partijen is vastgesteld op € 465,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte van [minderjarige 1] op dit moment € 494,- per maand.
Draagkracht man
5.10.
De vrouw stelt dat de man een hogere draagkracht heeft dan hij doet voorkomen. Volgens de vrouw kan de draagkracht van de man voor kinderalimentatie worden vastgesteld op € 878,- per maand. Hierbij dient gerekend te worden met het inkomen uit arbeid, waaronder de werkzaamheden van de man in de beveiliging, alsmede het militair pensioen dat de man ontvangt.
Voor zover de man zelf heeft gekozen voor een andere baan per 1 november 2023 is er sprake van verwijtbaar en vermijdbaar inkomensverlies. Dit verlies is voor herstel vatbaar, omdat de man er voor kiest om drie dagen in de week te werken in plaats van fulltime. De man kan volgens de vrouw andere werkzaamheden verrichten en meer uren werken.
De vrouw vraagt het hof bovendien te bepalen dat de man geen loonheffing is verschuldigd over de bijzondere invaliditeitsuitkering die hij ontvangt, waardoor gerekend dient te worden met de netto bedragen, in plaats van met het bruto bedrag. Daarnaast moet gerekend worden met de vergoeding die de man ontvangt als schadevergoeding voor gederfde inkomsten. Tenslotte dient er geen rekening gehouden te worden met de helft van de woonlasten aan de kant van de man, ondanks dat de man getrouwd is.
5.11.
De man voert aan dat hij een uitkering ingevolge de Ziektewet ontving toen de ouders uit elkaar gingen. De man heeft daarna tijdelijke werkzaamheden verricht, maar dat contract is niet verlengd. Hij is steeds in en uit de Ziektewet gegaan. De man heeft gezocht naar een baan die hij wel kan volhouden. Gelet op de arbeidsongeschiktheid van de man van 17,5% ten gevolge van zijn eerdere dienstverband bij defensie is een arbeidsduur van 32 uur per week heel redelijk. De man kampt met PTSS, hetgeen hem niet te verwijten valt. Een hogere verdiencapaciteit is voor de man niet haalbaar. De man wijst er in dit verband nog op dat de vrouw zelf maar twee dagen in de week werkt. Voorts dient volgens de man alleen gerekend te worden met het pensioen vanuit defensie, waarover loonheffing verschuldigd is. Er loopt nog een procedure ten aanzien van een mogelijke schadevergoeding, maar hier dient geen rekening mee gehouden te worden. De man heeft een draagkracht voor kinderalimentatie van € 526,- per maand.
5.12.
Het hof overweegt als volgt.
5.12.1.
Gebleken is dat de man met ingang van 1 november 2023 werkzaam is voor 32 uur per week bij [werkgever]. Hoewel de man heeft aangevoerd dat hij in de periode van
1 april 2023 tot 1 november 2023 een lager inkomen heeft genoten dan hetgeen hij nu verdient bij [werkgever], heeft hij dat niet met (voldoende) verificatoire stukken onderbouwd. Daar staat tegenover dat de vrouw heeft aangevoerd dat de man over voornoemde periode een hoger inkomen heeft genoten (en nog steeds geniet). Ook dat acht het hof onvoldoende aangetoond. Het overleggen van een enkel screenshot op de telefoon door de vrouw, waarvan de man de echtheid betwist, zonder dat daar overigens uit af te leiden valt dat dit stuk is te relateren aan inkomen dat de man zou genieten, is hiervoor onvoldoende.
Dit betekent dat het hof, bij gebrek aan nadere gegevens, voor de vaststelling van het inkomen van de man met ingang van 1 april 2023 uit zal gaan van het inkomen dat de man op dit moment geniet vanuit [werkgever]. Het hof rekent voor de berekening van de draagkracht van de man aldus met een inkomen uit dienstbetrekking bij [werkgever] van € 2.529,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
Voor zover de vrouw heeft betoogd dat de man zijn volledige verdiencapaciteit niet benut doordat hij niet fulltime werkt dan wel meer inkomen kan genereren dan hij op dit moment doet bij [werkgever], zal het hof daar aan voorbij gaan. Niet in geschil is dat de man kampt met PTSS vanwege zijn werkverleden bij defensie en ten gevolge hiervan voor 17,5 % arbeidsongeschikt is. De man werkt 32 uur per week, waarmee de man naar het oordeel van het hof - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - genoegzaam heeft aangetoond dat hij daarmee zijn maximale verdiencapaciteit benut.
Het hof zal daarnaast rekenen met een bruto militair pensioen ABP van € 676,23 per maand. Hierbij zal het hof rekening houden met het bruto bedrag, aangezien het hof niet is gebleken dat er, zoals de vrouw betoogt, geen rekening gehouden moet worden met de verschuldigde loonheffing. Niet is gebleken dat daarnaast rekening gehouden dient te worden met de militaire voorziening/verstrekking die de man vanuit het militair pensioen ontvangt. Niet betwist is dat er tegenover deze vergoeding kosten staan (onder meer waskosten) die verband houden met de PTSS van de man. Daarnaast heeft de man aangevoerd dat deze post verband houdt met een procedure die op dit moment loopt waarin de man schadevergoeding vordert. Naar het oordeel van het hof betreft dit een onzekere toekomstige omstandigheid waar niet op vooruitgelopen kan worden en waarvan bovendien volstrekt niet duidelijk is op welke titel de man al dan niet enige vorm van schadevergoeding zal krijgen. Het hof zal hieraan voorbij gaan.
Ook zal het hof voorbij gaan aan de stelling dat er gerekend dient te worden met de helft van de woonlasten aan de kant van de man, zoals de vrouw betoogt, nu hier geen grond voor is.
Gelet op het voorgaande strekt de draagkrachtberekening zoals die door de man is opgesteld tot uitgangspunt. Het hof zal die berekening, zoals die is gevoegd als productie 6 bij de brief van de advocaat van de man van 29 november 2023, volgen. Hierbij wordt gerekend met de van toepassing zijnde algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Dit leidt tot een NBI van € 2.752,- per maand en een draagkracht voor kinderalimentatie van € 526,- per maand in 2023.
Draagkracht vrouw
5.13.
Het hof gaat voor de berekening van de draagkracht van de vrouw uit van de door de man opgestelde draagkrachtberekening van de vrouw over 2023, aangezien de vrouw deze berekening niet heeft betwist.
Gerekend wordt met een bruto inkomen uit arbeid van € 1.769,- per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Voorts wordt gerekend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, en het van toepassing zijnde kindgebonden budget te vermeerderen met de alleenstaande ouderkop. Dit leidt bij de vrouw tot een NBI van € 2.369,- per maand en een draagkracht van € 338,- voor kinderalimentatie in 2023.
Gezamenlijke draagkracht
5.14.
De draagkracht van de man is in 2023 € 526,- per maand. De draagkracht van de vrouw is in 2023 € 338,- per maand. Dit is gezamenlijk € 864,- per maand. Dit betekent dat de ouders samen voldoende hebben om in de behoefte van [minderjarige 1] van € 465,- per maand te voorzien. Het hof zal overgaan tot een draagkrachtvergelijking, aan de hand van de volgende formule.
Draagkracht/totale draagkracht x behoefte = aandeel.
Aandeel man: € 526 / € 864 x € 465 = € 283,-
Aandeel vrouw:€ 338 / € 864 x € 465 = € 183,-.
Zorgkorting
5.15.
De zorgkorting (zoals is opgenomen in de berekening in het ouderschapsplan) is niet in geschil, zodat uitgegaan wordt van een zorgkorting van 15%.
De zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen, omdat de man en de vrouw samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [minderjarige 1] te voorzien.
5.16.
De hoogte van de zorgkorting is € 70,- (15% van de behoefte van € 465,-). Dit betekent dat het aandeel van de man neerkomt op € 283,- - € 70,- = € 213,- per maand. Dit volgt overigens ook uit de door de man overgelegde berekeningen van de alimentatie.
Conclusie ten aanzien van kinderalimentatie
5.17.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de door de man aan de vrouw ten behoeve van [minderjarige 1] met ingang van 1 april 2023 te betalen kinderalimentatie vernietigen en bepalen dat de man dient te voldoen met ingang van 1 april 2023 een bedrag van € 213,- per maand.
5.18.
Gelet op de wettelijke indexering zal het hof de alimentatie indexeren met ingang van 1 januari 2024. De man dient vanaf dat moment te voldoen € 226,- per maand.
5.19.
Het hof gaat er vanuit dat het voorgaande geldt, onder aftrek van hetgeen de man daadwerkelijk ten titel van kinderalimentatie aan de vrouw heeft betaald in de afgelopen periode.

7.De beslissing

Het hof:
verwijst partijen naar Bureau Mediation teneinde via bemiddelingsgesprekken te trachten overeenstemming te bereiken over de tussen hun bestaande geschillen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking stuurt aan het Bureau Mediation van het gerechtshof;
houdt in afwachting van de berichten van partijen de beslissing op het verzoek aangaande de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
pro forma aan tot 23 mei 2024;
bepaalt dat partijen uiterlijk
één week voorafgaand aan 23 mei 2024het hof schriftelijk informeren over de uitkomst van de mediation en de gevolgen voor deze procedure;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 april 2023, ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] dient te voldoen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling:
  • met ingang van 1 april 2023 een bedrag van € 213,- per maand;
  • met ingang van 1 januari 2024 een bedrag van € 226,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.D.M. van der Linden en
C.L.M. Smeets, en is uitgesproken op 25 januari 2024 in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.