ECLI:NL:GHSHE:2024:1709

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
200.324.633_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van eindafrekening voor werkzaamheden op basis van overeenkomst van opdracht

In deze zaak vordert [Y beheer B.V.] betaling van een eindafrekening van € 18.733,53 van [X production B.V.] voor werkzaamheden die in de periode januari tot en met oktober 2017 zijn verricht. De werkzaamheden waren uitgevoerd op basis van een overeenkomst van opdracht die op 30 januari 2017 was gesloten. De vordering is gebaseerd op een slotdeclaratie die op 29 maart 2022 aan [appellante] is verzonden, na eerdere voorschotfacturen die door [appellante] zijn voldaan. De kern van het geschil draait om de vraag of [appellante] verplicht is deze eindafrekening te voldoen, gezien de gemaakte afspraken en de verjaring van de vordering. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering niet verjaard is, omdat de slotfactuur pas in maart 2022 opeisbaar werd. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen, waaronder het beroep op rechtsverwerking en de stelling dat de overeenkomst op 1 november 2017 is geëindigd. Het hof concludeert dat [appellante] de eindafrekening moet voldoen, omdat de werkzaamheden zijn verricht en de facturen zijn goedgekeurd. De proceskosten van het hoger beroep zijn voor rekening van [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.324.633/01
arrest van 21 mei 2024
in de zaak van
[X production B.V],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. M. van Veen te Maastricht,
tegen
[Y beheer B.V.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.H.R. Bruls te Baexem, gemeente Leudal,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 mei 2023 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 9879946 CV EXPL 22-2295 gewezen vonnis van 21 december 2022.

5.De procedure in hoger beroep

De procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 20 maart 2023;
  • het tussenarrest van 23 mei 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • de door [appellante] ten behoeve van de mondelinge behandeling d.d. 21 juli 2023 in het geding gebrachte productie 4;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 juli 2023;
  • de door [appellante] genomen memorie van grieven met productie 5;
  • de door [geïntimeerde] genomen memorie van antwoord met producties 17 tot en met 27.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

De vaststaande feiten en de kern van het geschil
6.1.1.
Het gaat in deze zaak naar de kern genomen om de vraag of [appellante] de eindafrekening moet voldoen die [geïntimeerde] in maart 2022 aan [appellante] heeft verzonden voor werkzaamheden die [geïntimeerde] in de maanden januari tot en met oktober 2017 heeft verricht op basis van een tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht.
6.1.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • a. [geïntimeerde] exploiteert een organisatieadviesbureau. De werkzaamheden van [geïntimeerde] worden uitgevoerd door haar statutair bestuurder: [persoon A] (hierna: [persoon A] ).
  • b. [appellante] is een onderneming gericht op de ontwikkeling, productie en verkoop van installaties voor de productie en beheer van allerlei soorten gassen. Zij voert die activiteiten uit op projectbasis en is internationaal actief bij meerdere opdrachtgevers.
  • c. [persoon B] (hierna: [persoon B] ) is via [X Holding B.V.] directeur van [appellante] .
  • d. Op 30 januari 2017 hebben [appellante] als opdrachtgever en [geïntimeerde] als opdrachtnemer een overeenkomst van opdracht gesloten. In die overeenkomst staat onder meer het volgende:
“De ondergetekenden
(…)
nemen in aanmerking:
dat opdrachtgever werkzaam is op het gebied van de ontwikkeling, productie, verkoop en onderhouden van Ecogy waste to energy systemen en in dat kader opdrachtnemer heeft benaderd om de hierna omschreven werkzaamheden te verrichtten; dat opdrachtnemer voor eigen rekening en risico werkzaam is en in die kwaliteit bereid en in staat is de hierna omschreven werkzaamheden te verrichten; dat de opdrachtnemer dit kan doen onder de titel van “Project manager administratie”
komen overeen als volgt:
Artikel 1.
Opdrachtgever verleent opdracht aan opdrachtnemer -gelijk opdrachtnemer als opdracht
aanvaardt van opdrachtgever- tot het verrichten van de volgende werkzaamheden:
a. Coördineren en samenstellen van de HAZOP en ATEX procedures en project
administratie voor de Ecogy projecten.
b. Alle voorkomende werkzaamheden noodzakelijk voor het tijdig opleveren van het
project Ecogy FUENIX I in Weert (NL) en eventuele toekomstige projecten.
Artikel 2.
Opdrachtnemer stelt [persoon A] beschikbaar voor het uitvoeren van deze opdracht. Hij is vrij zijn werkzaamheden naar eigen inzicht in te richten en uit te voeren.
Opdrachtgever stelt een werkruimte in Heerlen beschikbaar die kan worden gebruikt, echter thuiswerken en op projectlocatie kan ook voorkomen. Indien opdrachtnemer derden wil inschakelen om hem bij het uitvoeren van zijn opdracht te ondersteunen kan dit enkel na schriftelijke toestemming van opdrachtgever en voor rekening en risico van de opdrachtgever. Opdrachtnemer is niet bevoegd om de opdrachtgever contractueel te binden.
Artikel 3.
Opdrachtnemer ontvangt van opdrachtgever een vergoeding van € 500,- exclusief 21%
BTW per gewerkte dag. Opdrachtnemer ontvangt van Opdrachtgever visitekaartjes en een emailadres. Reiskosten gemaakt voor opdrachtgever kunnen door opdrachtnemer worden gedeclareerd tegen het tarief van € 0,19 per gereden km. Overige kosten, m.u.v. kosten voor telefonie, die worden gemaakt voor het uitvoeren van de taak zijn in beginsel voor rekening van de opdrachtgever maar zullen te allen tijde vooraf worden voorgelegd ter goedkeuring.
Declaraties wordt direct na afloop van een maand ingediend en zullen binnen 5 werkdagen na ontvangst worden voldaan.
(…)
Artikel 6.
Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan van zijde van de opdrachtgever en opdrachtnemer worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden.”
  • e. Partijen zijn in of omstreeks februari 2017 op verzoek van [appellante] mondeling overeengekomen dat [geïntimeerde] niet meteen maandelijks de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden bij [appellante] zou declareren maar maandelijks een voorschot van € 4.000,-- exclusief btw aan [appellante] zou factureren, waarna [geïntimeerde] de resterende uren en kilometervergoeding achteraf, bij beëindiging van de overeenkomst of bij afronding van het project waarvoor [geïntimeerde] door [appellante] was ingeschakeld, zou declareren.
  • f. Op basis van deze mondelinge afspraak heeft [geïntimeerde] aan [appellante] over de maanden februari 2017 tot en met oktober 2017 voorschotfacturen gezonden. [appellante] heeft deze negen voorschotfacturen van elk € 4.000,-- exclusief btw, dus in totaal € 36.000,-- exclusief btw, voldaan.
  • g. De voorschotfactuur voor de maand maart 2017 heeft [geïntimeerde] bij e-mail van 3 april 2017 aan [appellante] gezonden. [persoon B] heeft vervolgens bij e-mail van diezelfde datum aan [persoon A] onder meer het volgende geschreven:
“ich benötige noch fur die Zahlung eine Aufstellung Ihrer Stunden, die Sie fur die [appellante] aufgewendet haben and das bitte auch noch fur Februar.
Es geht dabei nicht um die Abrechnung, da diese erst Mitte des Jahres erfolgt, sondern
um eine Stundenaufstellung, welche nach mehreren Monaten nicht mehr rekonstruiert
werden kann.”
[persoon A] heeft vervolgens per e-mail van 5 april 2017 het volgende geschreven aan [persoon B] :
“Anbei treffen sie die Obersicht von gearbeitete tagen and Locations.”
  • h. [geïntimeerde] heeft vervolgens bij elke voorschotdeclaratie die zij aan [appellante] zond, een specificatie gevoegd van de van de door [persoon A] in de voorafgaande maand verrichte werkzaamheden.
  • i. Een belangrijk deel van de werkzaamheden van [geïntimeerde] (volgens [appellante] zelfs alle werkzaamheden van [geïntimeerde] ) had/hadden betrekking op het zogenaamde Fuenix-project, genoemd in artikel 1 onder b van de overeenkomst.
  • j. [appellante] heeft in of omstreeks november 2017 aan [geïntimeerde] verzocht om de maandelijkse voorschotfacturen niet meer aan haar maar rechtstreeks aan Fuenix Ecogy I BV (genoemd in artikel 1 onder b van de overeenkomst van opdracht en hierna aan te duiden als Fuenix I) te zenden. [geïntimeerde] heeft vanaf november 2017 aan dat verzoek voldaan en de voorschotfacturen zijn sindsdien aan Fuenix I gericht en door deze BV betaald.
- k. Bij e-mail van 11 december 2017 heeft [persoon A] aan [persoon B] onder meer het volgende meegedeeld:
“Last week you asked me to issue my November invoice again but now addressed to
Fuenix Ecogy I BV,
Attached you will find this invoice.
I tried issuing tis invoice directly with Fuenix Ecogy but they knew nothing about it and
refused payment and sent me back to you.
I would like to ask you to arrange urgent payment of my November invoice either by
[appellante] or Fuenix Ecogy
Attached also is my final invoice to [appellante] concerning my VAT (BTW).
As I understand from the ladies both you and I need to get our affairs over 2017 in
order with the Tax authorities before December 31st 2017.
This final [appellante] invoice is based upon the assumption that Fuenix will
arrange payment of my November and December invoice [factuurnummer] ”
- l. De in dit bericht bedoelde btw-factuur is gedateerd 12 december 2017 en beloopt een te betalen btw-bedrag van € 11.591,13. Op de factuur staat onder meer het volgende:
“ amount
Totaal gewerkt t/m oktober 2017 € 55.195,86
Totaal BTW 21% € 11.591,13
Betaalde voorschotten - € 36.000,00
nog te betalen uren - € 19.195,86
Immediate payment requested TOTAL € 11.591,13”
[appellante] heeft deze factuur voldaan.
- m. Met ingang van 1 april 2021 heeft [geïntimeerde] haar werkzaamheden voor Fuenix I beëindigd. [geïntimeerde] heeft vervolgens een slotdeclaratie van 24 november 2021 verzonden aan Fuenix I voor haar werkzaamheden over de periode januari 2017 tot en met maart 2021, onder aftrek van de reeds door [appellante] en Fuenix I betaalde voorschotbedragen. In de begeleidende email van 24 november 2021, waarbij de factuur aan Fuenix I is verzonden, heeft [persoon A] namens [geïntimeerde] aan de directie van Fuenix I onder meer het volgende geschreven:
“Zoals reeds bij eerdere gelegenheden is vastgesteld bestaat er sinds 2017 een overeenkomst tussen [appellante] / Fuenix Ecogy I BV en [Y beheer B.V.] .
Het contract is na goedkeuring van de inhoud door [persoon C] tot stand gekomen. Fuenix Ecogy 1 BV heeft in eerste instantie [appellante] betaald en [appellante] [Y beheer B.V.] . Op verzoek van Fuenix Ecogy I BV is dat per december 2017 veranderd en sindsdien zijn de facturen + urenstaat direct aan Fuenix (c.q. de heer Maas) verstuurd. Bij het aangaan van deze overeenkomst is op verzoek van Fuenix Ecogy I BV, met als achterliggende reden de krappe liquiditeitspositie van de onderneming, in overleg besloten dat ik voor mijn werkzaamheden maandelijks een overzicht van mijn gewerkte uren en gereden kilometers zou indienen maar slechts een
maandelijks een voorschot van € 4.000,- exclusief BTW zou factureren. De resterende uren en kilometervergoeding zouden achteraf, bij beëindiging van de overeenkomst of bij afronding van het project worden verrekend, waarbij het voor Fuenix Ecogy I BV
altijd mogelijk was eerder tot verrekening over te gaan.
Dit heeft er toe geleid dat ik van 2017 t/m 2021 maandelijks een uren overzicht als ook een voorschotfactuur heb ingediend waarbij alle tussen 2017 en 2021 ingediende voorschot facturen inmiddels zijn voldaan en de door mij ingediende uren declaraties nooit zijn bestreden.”
- n. Fuenix I heeft vervolgens door haar voormalig directeur [persoon D] onderzoek laten doen naar de gegrondheid van de einddeclaratie van [geïntimeerde] van 24 november 2021. Bij e-mail van 28 februari 2022 heeft [persoon D] verslag gedaan van zijn bevindingen, en daarover onder meer het volgende geschreven aan de directie van Fuenix:
“Meine Prüfung kommt zu dem Ergebnis, dass die vorgelegten Rechnungen und die Nachberechnung im Wesentlichen richtig und angemessen sind. Da es sich bei den Monatsrechnungen um a conto Anforderungen handelte, ist die Durchführung einer Gesamtaufstellung und Schlussabrechnung sicherlich störend zum Zeitpunkt, deswegen aber nicht pauschal unrichtig. Die nachberechnete Anzahl von Beratungsstunden beträgt ca. 13% zum Gesamtberatungsumfanges and damit erscheint diese Nachberechnung in der Summe, aber auch in ihren Teilen plausibel. Ich kann darin keinen grundsätzlichen Fehler erkennen. Ich empfehle daher die Anerkennung und Zahlung.”
- o. Fuenix I heeft de einddeclaratie van 24 november 2021 hierna betaald, met uitzondering van het deel dat betrekking heeft op de periode januari 2017 tot en met oktober 2017, omdat dat een periode betreft waarin volgens Fuenix I [appellante] nog betaalplichtig was jegens [geïntimeerde] .
- p. [geïntimeerde] heeft vervolgens op 29 maart 2022 een slotdeclaratie aan [appellante] gestuurd voor de werkzaamheden die zij heeft verricht in de periode januari 2017 tot en met oktober 2017, onder aftrek van de in die periode door [appellante] reeds betaalde voorschotten. Op de factuur staat onder meer het volgende:
“ amount
openstaande uren 2017 [appellante] € 15.482,26
BTW 21% € 3.251,27
TOTAL € 18.733,53”
Uit het als laatste bladzijde van productie 4 bij de inleidende dagvaarding overgelegde overzicht blijkt dat het bedrag van € 15.482,26 exclusief btw is opgebouwd uit maandbedragen over de maanden januari tot en met oktober 2017.
- q. [appellante] heeft de factuur van 29 maart 2022 onbetaald gelaten. De advocaat van [geïntimeerde] heeft [appellante] vervolgens bij brief van 13 april 2022 gesommeerd het bedrag van € 18.733,53 te voldoen.
Het geding bij de kantonrechter
6.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] veroordeling van [appellante] tot betaling van, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang:
  • een hoofdsom van € 18.733,53, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 12 april 2022;
  • € 962,34 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
  • Kort na het ingaan van de overeenkomst zijn partijen op verzoek van [appellante] overeengekomen dat [geïntimeerde] niet na afloop van iedere (kalender)maand alle door haar gewerkte uren en kosten zou factureren, maar als voorschot iedere maand € 4.000,-- exclusief btw bij [appellante] in rekening zou brengen en vervolgens pas na het einde van de opdracht of het project waarvoor [geïntimeerde] was ingeschakeld, de daadwerkelijke werkzaamheden zou factureren onder aftrek van de betaalde voorschotten. [geïntimeerde] heeft bij iedere voorschotfactuur telkens een specificatie gevoegd van de in de voorafgaande maand verrichte werkzaamheden, zodat [appellante] op de hoogte was van de door [geïntimeerde] bestede uren en gemaakte kosten.
  • Op verzoek van [appellante] heeft [geïntimeerde] met ingang van de maand november 2017 haar voorschotfacturen en specificaties gericht aan Fuenix I in plaats van aan [appellante] . Een aanzienlijk deel van de werkzaamheden betrof (advies)werkzaamheden voor het project Ecogy Fuenix I Weert en eventuele vervolgprojecten bij Fuenix I.
  • Zodoende heeft [geïntimeerde] vanaf de maand november 2017 tot en met de maand maart 2021 maandelijks haar voorschotbedragen van € 4.000,= exclusief btw gefactureerd bij Fuenix Ecogy onder verstrekking van maandelijkse specificaties van de daadwerkelijk door de heer [persoon A] namens [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden.
  • Per eind maart 2021 heeft [geïntimeerde] haar werkzaamheden voor het project Fuenix I beëindigd. [geïntimeerde] heeft Fuenix I in november 2021 een (slot)declaratie gestuurd, waarin zij het honorarium en kosten/uitgaven voor haar werkzaamheden in de periode januari 2017 tot en met maart 2021 heeft gefactureerd, onder aftrek van de door [appellante] en Fuenix I betaalde voorschotdeclaraties.
  • Fuenix I heeft onderzoek laten doen naar de gegrondheid van einddeclaratie van [geïntimeerde] van 24 november 2021. Fuenix Ecogy II (als rechtsopvolger van Fuenix I) is vervolgens overgegaan tot betaling van de (eind)declaratie van [geïntimeerde] , met uitzondering van de werkzaamheden van [geïntimeerde] die verricht zijn in de maanden januari 2017 tot en met oktober 2017, daar Fuenix eerst met ingang van november 2017 betaalplichtig werd jegens [geïntimeerde] .
  • [geïntimeerde] heeft daarom een einddeclaratie van 29 maart 2022 ten bedrage van € 18.733,53 inclusief btw aan [appellante] gezonden ter zake de maanden januari tot en met oktober 2017. [appellante] weigert ten onrechte om die einddeclaratie te voldoen.
6.2.3.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
In het beroepen vonnis van 21 december 2022 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • Het verweer van [appellante] dat de overeenkomst op 1 november 2017 is geëindigd, is niet van belang omdat de vordering van [geïntimeerde] betrekking heeft op de periode vóór 1 november 2017 (rov. 4.1, eerste deel).
  • Van een contractovername door Feunix I is niet gebleken (rov. 4.1, tweede deel).
  • De slotzin van artikel 3 van de overeenkomst kan [appellante] niet baten omdat partijen later mondeling afwijkende afspraken hebben gemaakt, inhoudende dat maandelijks een voorschotfactuur zou worden verzonden en dat op een later tijdstip een afrekening zou volgen aan de hand van de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden (rov. 4.2).
  • Het verweer van [appellante] dat het van [geïntimeerde] ontvangen Excelsheet geen deugdelijke urenspecificatie is, gaat niet op omdat [appellante] de door [geïntimeerde] op 29 maart 2022 verzonden urenspecificaties alsnog heeft ontvangen en [appellante] moest weten dat zij op enig moment nog een eindafrekening zou ontvangen (rov. 4.3).
  • De omvang van de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte werkzaamheden is door [appellante] onvoldoende betwist (rov. 4.4, eerste volzin).
  • Van verjaring is geen sprake omdat de slotfactuur pas in maart 2022 opeisbaar is geworden (rov. 4.4, tweede volzin).
Op grond van die oordelen heeft de kantonrechter, kort gezegd, de hierboven weergegeven vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.
Het geding in hoger beroep
6.3.1.
[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellante] heeft op basis van die grieven geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot:
  • het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] ;
  • veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] op basis van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
6.3.2.
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, zo nodig met verbetering van gronden, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.
Over de grieven I en II: de door de kantonrechter vastgestelde feiten, de door partijen gemaakte mondelinge afspraken en het beroep op rechtsverwerking
6.4.
De grieven I en II overlappen elkaar ten dele omdat [appellante] zich in de toelichting op beide grieven beroept op door haar gestelde mondelinge afspraken en op rechtsverwerking. Het hof zal de grieven I en II daarom gezamenlijk behandelen.
6.5.
[appellante] betoogt in de toelichting op grief I allereerst dat de kantonrechter in het beroepen vonnis een onjuiste weergave heeft gegeven van de vaststaande feiten. Dit onderdeel van grief I hoeft om de navolgende redenen niet besproken te worden.
  • Het hof heeft in rov. 3.1.2 van dit arrest een eigen opsomming gegeven van vaststaande feiten.
  • Indien de kantonrechter al een bepaald feit onjuist heeft weergegeven of bepaalde feiten niet heeft weergegeven, brengt dat op zichzelf niet mee dat de kantonrechter tot een onjuist eindoordeel is gekomen.
6.6.1.
De grieven I en II zijn in belangrijke mate gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat van een contractovername door Feunix I is niet gebleken (rov. 4.1, tweede deel van het beroepen vonnis). In de toelichting op de grieven (onderdeel 2.1.d en 2.2) stelt [appellante] naar de kern genomen dat – naar het hof begrijpt: omstreeks begin november 2017 – tussen [appellante] , [geïntimeerde] én Fuenix I niet alleen is overeengekomen (i) dat [geïntimeerde] het maandelijkse voorschot van € 4.000,-- exclusief btw voortaan aan Fuenix I zou factureren, maar ook (ii) dat [geïntimeerde] de resterende uren en kilometervergoeding achteraf bij beëindiging van de overeenkomst of bij afronding van het project (of eerder als Fuenix I dat wilde), bij Fuenix (en dus niet bij [appellante] ) in rekening zou brengen. Naar het hof begrijpt, bedoelt [appellante] hiermee tevens te stellen dat de onder (ii) gestelde afspraak niet alleen betrekking zou hebben op de buiten het voorschot vallende extra uren en kilometervergoeding met ingang van november 2017, maar ook op de buiten het voorschot vallende extra uren en kilometervergoeding over de maanden januari tot en met oktober 2017.
6.6.2.
[geïntimeerde] heeft die stelling uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. Volgens [geïntimeerde] is van een contractovername nooit sprake geweest en heeft zij slechts op verzoek van [appellante] met ingang van november 2017 rechtstreeks aan Fuenix I gefactureerd. Naar het hof begrijpt, is [geïntimeerde] van mening dat [appellante] nog steeds haar wederpartij is bij de overeenkomst van opdracht.
6.6.3.
Volgens artikel 6:159 lid 1 BW kan een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. In dit geval is niets gesteld of gebleken over een tussen [appellante] en Fuenix I opgemaakte akte waarbij de rechtsverhouding van [appellante] tot [geïntimeerde] met medewerking van [geïntimeerde] is overgedragen aan Fuenix I. Er kan dus niet worden aangenomen dat sprake is geweest van een contractovername op de voet van artikel 6:159 lid 1 BW.
6.6.4.
Niet uitgesloten is echter dat op enig moment na het sluiten van de overeenkomst een ander dan een van de oorspronkelijke contractspartijen in plaats van die oorspronkelijke contractspartij dient te worden aangemerkt als contractspartij. De beantwoording van de vraag of op enig moment na het aangaan van de overeenkomst sprake is van een wijziging van een van de contractspartijen als hiervoor bedoeld, hangt af van hetgeen de betrokken drie partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijze mochten afleiden (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034, rov. 3.1.2).
6.6.5.
Of in dit geval [appellante] dan wel Fuenix I ter zake de met ingang van november 2017 verrichte werkzaamheden als wederpartij van [geïntimeerde] moet worden aangemerkt, kan in het midden blijven. Ter zake die werkzaamheden heeft Fuenix I de vordering van [geïntimeerde] voldaan, en ter zake die werkzaamheden heeft [geïntimeerde] in dit geding dus geen vordering ingesteld.
6.6.6.
Ter zake de werkzaamheden die [geïntimeerde] gedurende de maanden januari tot en met oktober 2017 heeft verricht, geldt op grond van de schriftelijke overeenkomst van opdracht van 30 januari 2017 als uitgangspunt dat [appellante] de wederpartij van [geïntimeerde] is. Daarin is geen wijziging gekomen door de omstreeks februari 2017 op verzoek van [appellante] gemaakte afspraak dat [geïntimeerde] niet meteen maandelijks de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden bij [appellante] zou declareren maar maandelijks een voorschot van € 4.000,-- exclusief btw aan [appellante] zou factureren, waarna [geïntimeerde] de niet door de voorschotten gedekte uren en kilometervergoeding achteraf, bij beëindiging van de overeenkomst of bij afronding van het project waarvoor [geïntimeerde] door [appellante] was ingeschakeld, bij [appellante] zou declareren.
6.6.7.
Omdat [appellante] stelt dat in dit uitgangspunt omstreeks november 2017 een wijziging is overeengekomen, en dat die wijziging mede inhield dat de [geïntimeerde] ook haar werkzaamheden uit de reeds verstreken maanden januari tot en met oktober 2017, voor zover die niet door de betaalde voorschotten werden gedekt, alleen nog bij Fuenix I en niet meer bij [appellante] zou mogen declareren, ligt het op de weg van [appellante] om die stelling voldoende concreet te onderbouwen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] de stelling, tegenover het door [geïntimeerde] gevoerde verweer, onvoldoende onderbouwd. Zij heeft weliswaar gesteld dat de overeenkomst van opdracht per 1 november 2017 is overgenomen door Fuenix I, maar dat daarmee ook de betalingsverplichting ter zake al vóór november 2017 door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden op Fuenix I zou overgaan, heeft zij niet, althans niet op voldoende concrete wijze gesteld, terwijl [geïntimeerde] dat uitdrukkelijk heeft betwist. [appellante] heeft niet gesteld dat de vraag wat er met de resterende betalingsverplichting over de maanden januari tot en met oktober 2017 moest gebeuren, in november 2017 überhaupt onderwerp van gesprek is geweest.
6.6.8.
Daar komt bij dat [appellante] , door de btw-factuur van [geïntimeerde] van 12 december 2017 te voldoen, niet alleen de btw over de door haar betaalde voorschotten heeft voldaan, maar ook de btw over de op die factuur genoemde werkzaamheden van [geïntimeerde] ten bedrage van € 19.195,86 over de maanden januari tot en met oktober 2017 die niet door de voorschotten werden gedekt. Dit had gelet op de e-mail van e-mail van 11 december 2017 de fiscale reden dat de btw over in 2017 verrichte werkzaamheden ook in datzelfde kalenderjaar moest worden gefactureerd. Het feit dat [appellante] deze btw heeft betaald wijst erop dat ook het bedrag exclusief btw voor rekening van [appellante] komt. Voor zover [appellante] betoogt dat zij er op grond van de factuur van 12 december 2017 op mocht vertrouwen dat haar overeenkomst met [geïntimeerde] met betaling van die factuur was geëindigd, gaat dat betoog niet op. In de factuur staat immers met zoveel woorden vermeld:
“Attached also is my final invoice to [appellante] concerning my VAT (BTW)”, waarmee voor [appellante] duidelijk had moeten zijn dat de factuur uitsluitend “final” was voor zover het de btw betreft, terwijl tevens staat vermeld dat er nog te betalen uren ten bedrage van € 19.195,86 resteren.
6.6.9.
Om bovenstaande redenen verwerpt het hof het standpunt van [appellante] dat haar betalingsverplichting ter zake de werkzaamheden van [geïntimeerde] tijdens de maanden januari 2017 tot en met oktober 2017, voor zover die werkzaamheden niet door de voorschotbedragen worden gedekt, is overgegaan op Fuenix I. Omdat [appellante] ten aanzien van dat standpunt onvoldoende aan haar stelplicht heeft voldaan, zal het hof daarover geen bewijslevering laten plaatsvinden.
6.7.1.
[appellante] doet in de toelichting op de grieven I en II voorts een beroep op rechtsverwerking. Volgens [appellante] kan [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden haar vordering niet meer geldende maken jegens [appellante] .
6.7.2.
Het hof verwerpt dat beroep op rechtsverwerking. Dat de betreffende werkzaamheden, voor zover die niet uit de betaalde voorschotten konden worden voldaan, pas bij afronding van het project in rekening zouden worden gebracht, is immers uitdrukkelijk overeengekomen en bovendien op verzoek van [appellante] . [appellante] is er verder door middel van de btw-factuur van 12 december 2017 op gewezen dat er nog een bedrag aan door haar te betalen uren open stond. Die vordering was gelet op de tussen partijen gemaakte afspraken op dat moment nog niet opeisbaar. [geïntimeerde] heeft bovendien met de door haar in het geding bij de kantonrechter overgelegde productie 16 voldoende aangetoond dat er sprake is van betrokkenheid van [appellante] en [persoon B] bij de Fuenix-vennootschappen. Dat [appellante] er niet van op de hoogte zou zijn geweest dat het Fuenix-project nog liep, is niet gesteld en ook niet aannemelijk.
6.7.3.
Dat het door het tijdsverloop tussen 2017 en 2022 wellicht moeilijker is om te beoordelen of [geïntimeerde] de juiste hoeveelheid werkzaamheden in rekening heeft gebracht, voert niet tot een ander oordeel. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellante] niet heeft betwist dat zij (naar aanleiding van het door haar bij e-mail van 3 april 2017 gedane verzoek) al in 2017 bij de maandelijkse voorschotnota’s tevens specificaties heeft ontvangen van de door [geïntimeerde] in de voorafgaande maand verrichte werkzaamheden. [appellante] heeft de opgave van de werkzaamheden dus al in de betreffende maanden van 2017 kunnen beoordelen. Het hof zal in het navolgende nader oordelen over de omvang van de betreffende werkzaamheden. Een beroep op rechtsverwerking kan hierop in elk geval niet worden gebaseerd.
6.7.4.
Om bovenstaande redenen verwerpt het hof de grieven I en II.
Over grief IV: is de vordering ten dele verjaard?
6.8.1.
Het hof zal nu eerst grief IV behandelen. Door middel van die grief betoogt [appellante] naar de kern genomen dat de werkzaamheden die [geïntimeerde] in de maanden januari en februari 2017 heeft verricht, uiterlijk op 1 maart 2017 opeisbaar zijn geworden. Volgens [appellante] was de vordering van [geïntimeerde] ter zake de werkzaamheden over deze maanden door het verlopen van de verjaringstermijn van vijf jaar al verjaard, toen [geïntimeerde] op 29 maart 2022 de in geding zijnde slotdeclaratie aan [appellante] stuurde. [appellante] concludeert dat de vordering van [geïntimeerde] in elk geval moet worden afgewezen, voor zover het de werkzaamheden over de maanden januari en februari 2017 betreft.
6.8.2.
Het hof verwerpt dit beroep op verjaring. Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] haar werkzaamheden voor het project Fuenix I met ingang van 1 april 2021 heeft beëindigd. Gelet op de tussen partijen gemaakte afspraken is de vordering van [geïntimeerde] ter zake haar werkzaamheden voor zover die niet door de voorschotten werden gedekt, niet eerder dan op die datum opeisbaar geworden. Dat brengt mee dat de verjaringstermijn van vijf jaar nog niet verstreken was toen [geïntimeerde] op 29 maart 2022 haar slotfactuur over de maanden januari tot en met oktober 2017 aan [appellante] verzond. Grief IV slaagt dus niet.
Over grief III: Omvang van de gefactureerde werkzaamheden
6.9.1.
[geïntimeerde] heeft de door haar gevorderde hoofdsom van € 18,733,53 inclusief btw, ofwel € 15.482,26 exclusief btw, gespecificeerd op de laatste bladzijde van productie 4 bij de inleidende dagvaarding. Volgens die specificatie moet over de maand januari 2017, waarover geen voorschot is betaald, nog € 534,20 (te vermeerderen met btw) betaald worden. Verder moeten volgens de specificatie over de maanden februari tot en met oktober 2017, waarover wel voorschotten van € 4.000,-- vermeerderd met btw zijn betaald, de in die specificatie per betreffende maand genoemde bedragen nog worden betaald.
6.9.2.
Door middel van grief III betwist [appellante] dat [geïntimeerde] in de maanden januari tot en met oktober 2017 de door haar gestelde hoeveelheid werkzaamheden heeft verricht.
6.9.3.
Volgens [geïntimeerde] moet die betwisting worden verworpen, omdat zij in 2017 maandelijks urenspecificaties heeft verstrekt aan [appellante] , en [appellante] die specificaties destijds zonder protest heeft behouden en [appellante] [geïntimeerde] destijds nimmer heeft aangesproken op de omvang van de werkzaamheden die [geïntimeerde] destijds ter uitvoering van de overeenkomst heeft verricht. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] het recht verwerkt om nu nog te omvang van de werkzaamheden ter discussie te stellen. Het hof constateert dat [geïntimeerde] dit niet alleen in haar reactie op grief III, maar ook al in het geding bij de kantonrechter heeft aangevoerd (blz. 3 spreekaantekeningen van [geïntimeerde] ). [appellante] heeft dit verweer niet gemotiveerd betwist. Het hof honoreert dit beroep op rechtsverwerking, aangezien [geïntimeerde] is haar bewijspositie wordt benadeeld indien zij pas nu, meer dan 6 jaar na het verrichten van de werkzaamheden, de omvang van die werkzaamheden nader zou moeten bewijzen. [geïntimeerde] heeft erop mogen vertrouwen dat [appellante] instemde met de specificaties, aangezien:
  • [appellante] in 2017 geen commentaar leverde op de specificaties die zij toen (naar aanleiding van haar verzoek van 3 april 2017) maandelijks van [geïntimeerde] ontving, en naar aanleiding van die specificaties ook niet heeft gevraagd om nadere informatie;
  • [geïntimeerde] door middel van de btw-factuur van 12 december 2017 aan [appellante] opgave heeft gedaan van de kosten van haar werkzaamheden voor zover niet door de voorschotten gedekt, en [appellante] de factuur vervolgens heeft voldaan zonder vragen te stellen over de omvang van de betreffende kosten.
Omdat [appellante] haar recht heeft verwerkt om de omvang van de verrichte werkzaamheden nog ter discussie te stellen, komt het hof niet meer toe aan bewijslevering over de omvang van de verrichte werkzaamheden.
6.9.4.
Het hof constateert volledigheidshalve dat het door [geïntimeerde] van [appellante] gevorderde bedrag ter zake niet door de voorschotnota’s gedekte werkzaamheden over de maanden januari tot en met oktober 2017 ten bedrage van € 15.482,26 exclusief btw, lager is dan het op de btw-factuur van 12 december 2017 ter zake die werkzaamheden genoemde bedrag van € 19.195,86. Die factuur van 12 december 2017 wijst er dus in elk geval niet op dat [geïntimeerde] op dit moment een te hoog bedrag (exclusief btw) van [appellante] vordert.
6.9.5.
Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief III.
Geen volle omvang hoger beroep
6.10.
[appellante] heeft in punt 1.5 en punt 2.1.b van de memorie van grieven gesteld dat zij het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof wil voorleggen. Volgens vaste rechtspraak is de enkele vermelding in de memorie van grieven dat de appellant het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen, echter niet voldoende om aan te nemen dat een door de appellant niet vermeld geschilpunt, naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep aan de orde wordt gesteld. Aan grieven (alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd) moet immers de eis worden gesteld dat zij behoorlijk in het geding naar voren zijn gebracht zodat zij voor de rechter en de wederpartij, die immers moet weten waartegen zij zich heeft te verweren, voldoende kenbaar zijn (zie onder meer HR 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8278). Het hof zal daarom geen kwesties behandelen die niet door een of meer voldoende duidelijke grieven van [appellante] aan de orde zijn gesteld.
Over de btw over de vordering
6.11.
Het hof constateert dat de vraag kan worden gesteld of het btw-deel van de vordering van [geïntimeerde] terecht is, nu [appellante] de btw over alle in de maanden januari tot en met oktober 2017 verrichte werkzaamheden, dus ook voor zover die werkzaamheden niet door de voorschotten werden gedekt, al heeft voldaan via de btw-factuur van 12 december 2017. Omdat [appellante] geen grief heeft gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om ook het btw-deel van de vordering van [geïntimeerde] toe te wijzen, valt deze kwestie echter buiten het door de grieven ontsloten gebied.
Over grief V: geen zelfstandige betekenis
6.12.
Grief V is gericht tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] en tegen de veroordeling van [appellante] in de proceskosten. Deze grief heeft gelet op de daarbij gegeven toelichting geen zelfstandige betekenis en bouwt voort op de grieven I tot en met IV. Omdat het hof de grieven I tot en met IV heeft verworpen, verwerpt het hof ook grief V.
Conclusie en afwikkeling
6.13.1.
Omdat het hof alle grieven heeft verworpen, zal het hof het beroepen vonnis bekrachtigen en [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.13.2.
Het hof stelt de kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] vast op:
  • Griffierechten € 2.135,--
  • Salaris advocaat € 2.428,-- (2 punten x tarief II)
  • Nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 4.741,--
Het hof zal deze proceskostenveroordeling, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
6.13.3.
De vordering van [appellante] tot veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen [appellante] op grond van het beroepen vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, moet gelet op het voorgaande worden afgewezen.
6.13.4.
Het bovenstaande leidt tot onderstaande uitspraak.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 9879946 CV EXPL 22-2295 tussen partijen gewezen vonnis van 21 december 2022;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep ten bedrage van € 4.741,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [appellante] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [appellante] € 92,-- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en T.J. Dorhout Mees en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 mei 2024.
griffier rolraadsheer