ECLI:NL:GHSHE:2024:1684

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
20-001921-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van mishandeling met letsel aan beveiliger

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2001, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voor het medeplegen van mishandeling. De politierechter had geoordeeld dat de verdachte samen met een medeverdachte, [medeverdachte], de beveiliger [slachtoffer] had mishandeld op 18 maart 2023 in Tilburg. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en bevestiging van de eerdere straf. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer en dat er geen sprake was van medeplegen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdediging niet kon aantonen dat er sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte en haar medeverdachte wel degelijk in nauwe en bewuste samenwerking hebben gehandeld.

Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van mishandeling. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof heeft de eerder opgelegde taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis gehandhaafd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001921-23
Uitspraak : 18 april 2024
TEGENSPRAAK
(Art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 juni 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-076740-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van:
-medeplegen van mishandeling;
veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en de verdachte ter zake het medeplegen van mishandeling zal veroordelen tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de bewezenverklaring, de strafbaarheid van verdachte en de strafoplegging
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 18 maart 2023 te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] :
- meermalen, althans eenmaal te slaan en/of te stompen in het gezicht en/of op het hoofd en/of
- bij de haren te pakken en/of te trekken en/of
- meermalen, althans eenmaal te krabben in het gezicht en/of lichaam en/of
- meermalen, althans eenmaal te schoppen en/of te trappen tegen het lichaam;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 18 maart 2023 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] :
- meermalen, te slaan en/of te stompen in het gezicht en op het hoofd en
- aan de haren te trekken en
- te krabben in het gezicht en/of lichaam en
- meermalen te trappen tegen het lichaam.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunt verdediging
Noodweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat zij vanuit noodweer heeft gehandeld. Volgens de verdediging was verdachte genoodzaakt zich te verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval/aanranding van het lijf van haar vriend, de medeverdachte [medeverdachte] , door aangever [slachtoffer] .
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voorop dient te worden gesteld dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding".
In het licht van deze vooropstelling stelt het hof het navolgende vast.
Uit de verklaring van de aangever [slachtoffer] bij de politie valt het volgende op te maken.
Op 18 maart 2023 was [slachtoffer] met een collega werkzaam als beveiliger bij een opvang voor Oekraïners in Tilburg. Op enig moment heeft hij de toegang tot de opvang aan medeverdachte [medeverdachte] en verdachte ontzegd omdat zij daar – kort gezegd – voor onrust zorgden. [medeverdachte] en verdachte zijn daarop kwaad geworden en hebben zich agressief jegens [slachtoffer] en diens collega opgesteld. Medeverdachte [medeverdachte] heeft gezegd dat hij niet wegging, dat hij [slachtoffer] en zijn collega zou afmaken waarbij hij schietgeluiden heeft gemaakt. Ook is [medeverdachte] agressief op [slachtoffer] en zijn collega blijven afstappen en heeft hij [slachtoffer] en zijn collega beledigd en heeft tegen hen geschreeuwd. Op enig moment is [medeverdachte] daarbij heel dicht voor [slachtoffer] gaan staan waarop [slachtoffer] hem heeft weggeduwd. [medeverdachte] is desalniettemin blijven terugkomen, is in het gezicht van [slachtoffer] blijven schreeuwen en is op [slachtoffer] blijven toerennen. [slachtoffer] heeft zich daarbij zodanig bedreigd gevoeld dat hij [medeverdachte] een trap heeft gegeven om “wat ruimte” voor zichzelf te creëren. Daarop is [medeverdachte] op [slachtoffer] toegerend, heeft hem proberen te slaan en heeft hem bij de tweede slag in het gezicht geraakt. Daarop is ook verdachte aan [slachtoffer] gaan trekken, heeft hem een aantal keren geslagen en heeft hem aan de haren getrokken. Ook heeft zij [slachtoffer] een aantal keren op zijn rug, nek en schouder getrapt. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] verdachte van zich af weten te duwen en heeft zich gericht op [medeverdachte] , terwijl verdachte ondertussen aan de haren van [slachtoffer] is blijven trekken. Ondertussen was [medeverdachte] naar de grond gebracht en heeft [slachtoffer] hem daar vastgehouden maar is [medeverdachte] er toch in geslaagd zich gedeeltelijk los te trekken en heeft vervolgens [slachtoffer] nog aan zijn haren en oren getrokken en tegen het hoofd en het gezicht geslagen, heeft geprobeerd met zijn vingers in zijn ogen te duwen en heeft hij gekrabt.
Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [slachtoffer] in eenzelfde zin verklaard met dien verstande dat [slachtoffer] heeft aangegeven dat het niet [medeverdachte] was die hem aan zijn oren en haren heeft getrokken maar dat dit verdachte is geweest.
De collega van [slachtoffer] die bij het incident was betrokken, de getuige [getuige] , heeft bij de politie in eenzelfde zin verklaard maar heeft daaraan toegevoegd dat, nadat [medeverdachte] voor de eerste keer een slaande beweging had gemaakt naar zijn collega [slachtoffer] , hij [medeverdachte] in een niet hard aangezette nekklem heeft genomen en naar de grond heeft gebracht. [slachtoffer] heeft vervolgens verdachte in bedwang proberen te houden hetgeen gedeeltelijk lukte, maar dat [medeverdachte] er desalniettemin in slaagde [slachtoffer] in het gezicht te slaan (hof: overeenkomstig de hiervoor weergegeven verklaring van [slachtoffer] ) en dat ook verdachte daarbij aan de haren van [slachtoffer] heeft getrokken en tegen diens hoofd heeft getrapt.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hijzelf, zijn vriendin en twee beveiligers bij het incident waren betrokken.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat ze (
hof bedoeld zal zijn aangever [slachtoffer] en zijn collega) haar de toegang tot haar vriend (
hof: de verdachte [medeverdachte]) in de opvang hebben ontzegd, dat de beveiligers haar vervolgens begonnen te beledigen en dat de beveiligers zonder aanleiding als eerste hebben geslagen, dat zij [medeverdachte] op de grond hebben gegooid en hem hebben geslagen. Zij heeft daarop een van de beveiligers aan zijn haren getrokken omdat haar vriend op de grond lag en ze (
hof: [slachtoffer] en zijn collega) hem met hun vuisten sloegen.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard over de aanleiding voor het uiteindelijk naar de grond werken en - volgens de verklaring van [getuige] - in de nekklem zetten van medeverdachte [medeverdachte] . Omtrent die aanleiding leidt het hof uit beider verklaringen af - kort gezegd – dat het telkens [medeverdachte] is geweest die de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht en ondanks het wegduwen door [slachtoffer] telkens op hem bleef toekomen en zich agressief jegens [slachtoffer] bleef opstellen. Het gedrag van [medeverdachte] werd uiteindelijk door [slachtoffer] als zodanig bedreigend ervaren, en kon door hem redelijkerwijs ook als een onmiddellijke dreigende aanranding van zijn lijf worden ervaren, dat hij gerechtigd was door een trappende beweging ruimte voor zichzelf te creëren. Gelet op de daarop gevolgde geweldsexplosie Van [medeverdachte] en verdachte richting [slachtoffer] , waren [slachtoffer] en diens collega – naar het oordeel van het hof – wederom gerechtigd daartegenover iets te stellen door het naar de grond brengen van die [medeverdachte] en het – volgens [getuige] – in een nekklem houden van die [medeverdachte] . Weliswaar vormde deze tegenzet van [slachtoffer] en [getuige] een aanranding van het lijf van [medeverdachte] maar was deze aanranding door hetgeen er aan intimidatie en geweld door [medeverdachte] aan vooraf was gegaan gerechtvaardigd en daarmee niet wederrechtelijk.
Nu de aanranding van [medeverdachte] door [slachtoffer] en zijn collega niet wederrechtelijk is geweest, kan van een zelfverdediging uit noodweer van verdachte ter bescherming van het lijf van die [medeverdachte] geen sprake zijn en wordt het beroep op noodweer verworpen en is het ten laste gelegde bewezen.
Medeplegen
Voor het geval het hof tot een bewezenverklaring zou komen heeft de verdediging aangevoerd dat van medeplegen geen sprake is geweest en dat verdachte in zoverre van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat er geen nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan tussen [medeverdachte] en verdachte ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer] . Volgens de verdediging is niet gebleken van enige taakverdeling en/of planning of van een vooropgezet plan om [slachtoffer] te mishandelen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voorop dient te worden gesteld dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [slachtoffer] en diens collega [getuige] volgt dat door medeverdachte [medeverdachte] en verdachte fors geweld werd toegepast op en tegen [slachtoffer] . Daar is ook ondersteuning voor te vinden in de verklaring van verdachte dat zij, toen haar vriend op de grond lag, één van de beveiligers aan de haren heeft getrokken Er is dus sprake van een gezamenlijke uitvoering en daarmee van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Dat er niet is gebleken van een taakverdeling, planning of vooropgezet plan doet aan dit oordeel niet af.
Medeplegen van mishandeling is bewezen en het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

Medeplegen van mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Noodweerexces
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu zij heeft gehandeld uit noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging - angst en paniek – bij verdachte die het gevolg is geweest van de aanranding van het lijf van haar vriend [medeverdachte] door [slachtoffer] .
Het hof verwerpt dit verweer reeds op de grond dat hiervoor is vastgesteld dat niet is gebleken van een noodweersituatie waarmee aan één van de in artikel 41 Sr gestelde voorwaarden voor een geslaagd beroep op noodweerexces niet is voldaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, achter welk oordeel de advocaat-generaal zich heeft geschaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met een taakstraf van minder dan 36 uren of een geldboete van minder dan € 900,- kan worden volstaan.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan mishandeling van een beveiliger. Verdachte en haar medeverdachte hebben zich zeer agressief en dreigend tegenover deze beveiliger gedragen, terwijl hij in de uitoefening van zijn taak als beveiliger bezig was om de rust en orde op de opvanglocatie te bewaken. Het hof houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee. De beveiliger heeft als gevolg van de mishandeling letsel opgelopen aan zijn voorhoofd en handen en heeft pijn ondervonden aan zijn rechter oogkas, rechteroor en een aantal plekken op zijn hoofd.
Verdachte is first offender blijkens het haar betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 februari 2024.
De landelijke oriëntatiepunten straftoemeting indiceren voor een mishandeling met lichamelijk letsel een geldboete van € 750,-
Het hof is gelet op de omstandigheden dat verdachte de mishandeling in vereniging heeft gepleegd en het geweld was gericht tegen een beveiliger, alsmede de mate waarin geweld is toegepast, dat met oplegging van een geldboete niet kan worden volstaan en dat de door de politierechter opgelegde taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis passend en geboden is en zal daarmee de advocaat-generaal in haar strafeis volgen
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. C.A. van Roosmalen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. J.T.F.M. van Krieken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 18 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.