ECLI:NL:GHSHE:2024:1681

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.333.807_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelbeschikking alimentatieplicht en draagkrachtberekening

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2024 een beschikking gegeven in een hoger beroep betreffende alimentatie en de draagkracht van de man. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.P.M. Mol, heeft verzocht om herstel van een kennelijke fout in de beschikking, waarbij de advocaat van de man, mr. E.I. Robert, bezwaar heeft gemaakt tegen dit verzoek. De vrouw stelde dat het hof ten onrechte had gerekend met een forfaitaire woonlast in plaats van de werkelijke woonlast van € 301,- per maand. Het hof heeft de zaak bestudeerd en vastgesteld dat er inderdaad een fout was in de berekening van de draagkracht van de man. De man had een bruto jaarinkomen van € 21.086,-, wat leidde tot een netto besteedbaar inkomen van € 1.776,-. Volgens de draagkrachttabel 2024 moet er uitgegaan worden van een draagkrachtpercentage van 100%, wat resulteert in een totale draagkracht voor kinderalimentatie van € 255,- per maand, ofwel € 85,- per kind per maand. Het hof heeft de eerdere beschikking van 16 mei 2024 verbeterd en de alimentatieplicht van de man vastgesteld op € 255,- per maand, met ingang van 1 april 2024. De verbeteringen zijn op de minuut van de beschikking vermeld en de griffier zal een afschrift aan de partijen verstrekken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Herstelbeschikking op grond van art. 31 en 32 Rv

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 juli 2024
Zaaknummer: 200.333.807/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/389481 / FA RK 23-268
in de zaak in hoger beroep van:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.P.M. Mol,
tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.I. Robert.

Overwegingen

Het hof heeft een beschikking tussen partijen gegeven op 16 mei 2024
.
Bij brief van 30 mei 2024 heeft de advocaat van de vrouw het hof bericht dat naar zijn mening in voormelde beschikking sprake is van een kennelijke (reken)fout en verzocht deze fout te herstellen. Volgens de advocaat van de vrouw heeft het hof bij het berekenen van de draagkracht van de man ten onrechte gerekend met de forfaitaire woonlast, in plaats van de werkelijke woonlast van € 301,- per maand.
De advocaat van de vrouw heeft de grosse aan het hof gezonden.
De advocaat van de man is in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. Per mail ingekomen op 19 juni 2024, heeft de advocaat verklaard bezwaar te hebben tegen inwilliging van het verzoek, aangezien partijen alleen overeenstemming hadden omtrent het te hanteren inkomen en niet omtrent de te hanteren woonlast. Er is dus sprake van een geschilpunt tussen partijen en niet van een kennelijke fout die zich leent voor verbetering op grond van artikel 31 Rv.
De advocaat van de man heeft het door het hof verstrekte afschrift van de beschikking van 16 mei 2024 teruggezonden.
Het hof heeft naar aanleiding van het verzoek tot herstel de beschikking van 16 mei 2024 en het procesdossier bestudeerd, en is tot de volgende conclusies gekomen:
1. het hof heeft verzuimd een beslissing te geven op de grief van de man in incidenteel appel. 2. er is sprake van een fout in de berekening van de draagkracht van de man
Ad 1. Ter zake van de overgeslagen grief
De grief van de man in incidenteel appel hield in dat de rechtbank ten onrechte een draagkrachtpercentage van 100% heeft genomen, terwijl dit volgens de man 70% moet zijn. De man stelt zijn draagkracht in incidenteel hoger beroep, uitgaande van de berekening van de rechtbank, waarin is uitgegaan van een totaal bruto jaarinkomen overeenkomstig de aangifte IB van de man over 2022 van € 18.838,-, maar rekenend met een draagkrachtpercentage van 70% in plaats van 100%, op € 67,- per maand. Het hof heeft in de bestreden beschikking ten onrechte niet uitdrukkelijk beslist op deze grief. Het hof zal dit nu ambtshalve alsnog doen, op grond van artikel 32 Rv.
Het hof is van oordeel dat de incidentele grief van de man faalt. Bij netto besteedbare inkomens tot € 1.865,- wordt conform de draagkrachttabel 2024 uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 100%.
Partijen zijn het er over eens dat uitgegaan moet worden van een inkomen dat hij in 2023 heeft genoten. Volgens jaaropgaaf van de man bedraagt dat inkomen € 21.086,-. Dit levert een NBI op van € 1.776,-. Conform de draagkrachttabel gaat het hof derhalve uit van een draagkrachtpercentage van 100%. Deze grief van de man slaagt dus niet.
Ad. 2. Ter zake van de fout in de berekening
Het hof heeft geconstateerd dat de rechtbank in eerste aanleg in de draagkrachtberekening heeft gerekend met een werkelijke woonlast van € 301,- per maand. Tegen dit oordeel van de rechtbank zijn geen grieven gericht, zodat het hof hiervan uit dient te gaan.
Uitgaande van het eerdergenoemde inkomen volgens jaaropgaaf van € 21.806,-, een werkelijke woonlast van € 301,- en een draagkrachtpercentage van 100%, heeft de man een totale draagkracht voor kinderalimentatie van € 255,- per maand, ofwel € 85,- per kind per maand. Het oordeel van het hof in de beschikking van 16 mei 2024 dat de man met ingang van 1 april 2024 onvoldoende draagkracht heeft om een hogere bijdrage te betalen dan de door hem gestelde bijdrage van 67,- per maand is dus niet juist. Het hof zal de draagkrachtberekening bijvoegen.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent en wijst het verzoek van de vrouw toe.
Voormelde beschikking zal op de navolgende wijze worden verbeterd.

De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de navolgende rechtsoverwegingen van de gegeven beschikking van 16 mei 2024 moeten worden verbeterd en gewijzigd:
rov. 5.5.2., vijfde regel: “Met ingang van 1 april 2024 heeft de man onvoldoende draagkracht om een hogere bijdrage te betalen dan de door hem gestelde bijdrage van € 67,- per maand.”
Deze zin moet worden verbeterd en gewijzigd in:
“Met ingang van 1 april 2024 heeft de man een draagkracht van € 255,- per maand.”
rov. 5.5.3., eerste regel: “Partijen hebben met ingang van 1 april 2024 een gezamenlijke draagkracht van € 118,- per maand (…).”
Deze zin moet worden verbeterd en gewijzigd in:
“Partijen hebben met ingang van 1 april 2024 een gezamenlijke draagkracht van € 306,- per maand (…).”
rov. 5.6.: “Het voorgaande brengt mee dat het hof de bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2022 vastgestelde bijdrage van € 609,- per maand met ingang van 1 april 2024 zal wijzigen en nader zal vaststellen op € 67,- per maand.”
Deze overweging moet worden verbeterd en gewijzigd in:
“Het voorgaande brengt mee dat het hof de bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2022 vastgestelde bijdrage van € 609,- per maand met ingang van 1 april 2024 zal wijzigen en nader zal vaststellen op € 255,-, ofwel € 85,- per kind per maand.”
rov. 6.2., eerste zin: “Het hof heeft een berekening van het NBI van de man gemaakt.”
Deze zin moet worden verbeterd en gewijzigd in:
“Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt.”
bepaalt dat de tweede alinea van het dictum van de gegeven beschikking van 16 mei 2024 moet worden verbeterd en gewijzigd in:
“wijzigt de beschikking van de rechtbank van 13 mei 2022 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 april 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014, [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2020, € 85,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;”
bepaalt dat deze verbeteringen onder de vermelding van de datum van deze beschikking worden vermeld op de minuut van de beschikking van 16 mei 2024 en dat de griffier van de verbeterde minuut aan partijen een grosse/afschrift verstrekt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M. van Riemsdijk, en is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024 door J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.